Lees hier De Ingenieur met het omslagverhaal over de lichtcomputer uit 2001: 2001-22-23
Het Financieele dagblad –
(Dit stuk verscheen in onder meer De Ingenieur en tevens op 11 februari 2003 in het Financieele Dagblad)
Om de Derde Industriele Revolutie
Nederlandse welvaart zit klem tussen gebrek aan industrie en vergrijzing, concludeert Erwin van den Brink. Ga een lichtcomputer bouwen. Dan heeft dit land een doel. Een kenniseconomie willen is geen doel, maar een politieke platitude.
De politieke analyses die voor de verkiezingen over ons zijn uitgestort, besteedden hoegenaamd geen aandacht aan de grootste bedreiging waar Nederland de komende jaren mee wordt geconfronteerd en waarop het nieuwe kabinet een antwoord moet vinden, namelijk die van de nationale verarming. De welvaart loopt gevaar door twee ontwikkelingen: vergrijzing en de-industrialisatie. Onlangs liet Ad Huijser, als bestuurslid van Philips de hoogste verantwoordelijke voor het wereldwijde technologiebeleid van het elektronicaconcern, weten dat productie en dus ook research van Philips binnen een jaar of vijftien vertrokken zijn uit Nederland, naar landen met voldoende technici en goedkope arbeid. Terwijl hier jeugd steeds schaarser wordt, willen bovendien steeds minder jongeren werken in beroepen waarvoor exacte dan wel technische kennis is vereist. Maar economische groei en welvaart zijn nog steeds gebaseerd op technische vooruitgang. Ook ontwikkeling van logistiek en diensten is afhankelijk van nieuwe techniek.
Na 2010 gaat het aantal 65-plussers drastisch toenemen. Nu vormen ze 8 procent van de bevolking en in 2040 zal dat boven 25 procent liggen. De verantwoordelijke eurocommissaris, Pedro Solbes, spreekt van een ‘naderende demografische crisis’. De economische groei in Europa zal krimpen tot 1,25 procent terwijl de VS hun groei op 2,5 procent kunnen handhaven. In haar recente rapport The State of the World Population ontvouwt de UNFPA (de VN-organisatie voor bevolkingspolitiek) de theorie van het demografisch dividend. Dit is de periode waarin de economisch actieve bevolking relatief omvangrijk is ten opzichte van de inactieve bevolking – kinderen en bejaarden. Dit moment doet zich voor wanneer de bevolkingsgroei terugloopt, het aantal kinderen daalt en de vergrijzing nog niet heeft toegeslagen.
Waar in ontwikkelingslanden een proportioneel groot kindertal de economisch actieve bevolking opzadelt met een te grote zorglast en aldus welvaartsgroei frustreert, daar dreigt in de westerse wereld de economisch actieve bevolking in de loop van deze eeuw te bezwijken onder de zorgvraag van ouderen. De voor de hand liggende strategie is om gericht immigratie te bevorderen. De vraag is of actieve immigratiepolitiek zoden aan de dijk zet. De groeivoorsprong van de VS is grotendeels te verklaren door de grotere aantrekkingskracht van de VS op technotalent uit AziÎ.
We kunnen werken aan technologie om met minder actieven te voorzien in de vraag van niet-actieven naar zorg, zoals het monitoren van lichaamsfuncties op afstand, minder belastende onderzoeksmethoden en therapieÎn waardoor ouderen minder behandeling behoeven, gerobotiseerde thuishulp, zelfsturende beltaxi’s. In seniorentechnologie ligt een schone toekomst.
Omdat het aantal actieven afneemt, zal de toegevoegde waarde die de actieven genereren moeten toenemen om de welvaart op peil te houden. Daarvoor moeten wij nieu-we economische activiteiten ontwikkelen waarin wij ons wereldwijd zÛ onderscheiden dat de wereld niet om ons heen kan. Een exportactiviteit waarmee we zoveel toegevoegde waarde creÎren dat het slinkend aantal actieven toch de nationale welvaart in stand kan houden.
Onderscheidend is Nederland bijvoorbeeld als ‘het vervoersbedrijf van Europa’. Of met ‘Nederland als de zeesleper van de wereld’. Als zich een scheepsramp voordoet, hebben Nederlanders altijd meteen een voet tussen de deur. Helaas is de toegevoegde waarde van vervoer niet zo groot en is Hollands Glorie ondanks zijn heroÔek niet de kurk die ons allemaal drijvend houdt. In offshore zijn we goed, ook in weg- en waterbouw en in waterbeheer en dat zullen we wel blijven. Net zoals we goed zijn in katalyse en procestechnologie in het algemeen.
Een voorbeeld van een industrieel octrooi waarmee een Nederlands bedrijf een unieke positie heeft in een exportmarkt is de duwschakelband in de continu variabele transmissie van VDT, die hard op weg is wereldwijd de standaardversnellingsbak voor personenauto’s te worden. Ook Glare, een nieuw, zeer sterk en licht materiaal voor de romphuid van vliegtuigen, de cd-romtechnologie van Philips en de radartechnologie van Thales behoren tot deze categorie octrooien. Overigens is VDT inmiddels Duits (Robert Bosch) en Thales Frans, wat iets zegt over de waarde van de voortgebrachte kennis. Er is niet veel tijd meer om op deze roem te teren en dus is het tijd om onze industrie te herdefiniÎren en daarvoor moeten we uit bestaande referentiekaders stappen en nieuwe nationale competenties formuleren. Een aardig voorbeeld gaven enkele strategieconsultants onlangs in deze krant. Als Nederland te klein is om een hoofdrol te spelen in grote onderzoeksthema’s zoals life sciences, nanotechnologie, dan moeten we ons er in specialiseren om kennis te ontwikkelen waarmee je die kennis kunt lokaliseren en kunt alloceren: Nederland als de kennistransporteur en -makelaar van de wereld. In het historisch licht van Nederland als de uitgever van Europa tijdens de Gouden Eeuw vind ik dat een goede herdefinitie van een bestaande activiteit.
Want nationaal talent wortelt in de geschiedenis. Daarom ook wil de gedachte mij maar niet loslaten dat Nederlanders een metafysische relatie hebben met licht. Hollandse meesters schilderden wereldberoemd licht. De lichtmicroscoop is een Nederlandse uitvinding. Sindsdien is Nederland toonaangevend in de optica en de daarmee samenhangende precisie-instrumentenbouw – telescopen en satellieten – dus ook astronomie en het ruimteonderzoek.
Verder abstraherend kun je ons nationale talent omschrijven als ‘waarnemen’: de rest van de wereld volgt met argusogen de Nederlandse ontwikkeling van radar. Philips ontstond als een gloeilampenfabriek en werd een wereldspeler met producten en patenten op het gebied van licht. De bekendste spin off is ASML , een van de slechts drie bedrijven in de wereld die in staat zijn precisiemachines te bouwen die met licht chips etsen op wafers. In de fotokopieermachines is OcÈ een speler met aanzien.
Licht dus, mede dankzij Nederlandse wetenschappers als natuurkundige Nicolaas Bloembergen. Hij won in 1981 een Nobelprijs voor zijn bijdrage aan de laserspectroscopie. Nederland is behoorlijk toonaangevend in de fotonica. Een van de meest veelbelovende toepassingen is een computer die niet werkt op elektriciteit maar op licht. Stel je voor: het rondpompen van elektronen door een atoomrooster gaat gepaard met weerstand, warmte, elektromagnetische interferentie tussen circuits en, vooral, traag, met slechts tien procent van de lichtsnelheid. Een hoop gedoe. Licht kent geen weerstand, fotonische cicuits interfereren niet. Het grootste probleem is het stilzetten van pulsen en ze vervolgens weer wegzenden, een soort optische condensator waarmee licht schakelbaar wordt. Het temmen van het licht is een titanenstrijd. Zo’n computer zou een miljoen maal krachtiger zijn dan wat wij nu gewend zijn. Wat zouden, in het licht van vergrijzing en dreigende verarming, de nationale revenuen zijn als wij in deze duizelingwekkende technologie de uitvindingen doen en de patenten weten te vestigen die ons wereldspeler maken in bijvoorbeeld optische transistoren?
Het gaat niet om de fotonica. Er zijn misschien betere voorbeelden. Waar het om gaat is dat we een beperkt aantal heldere, concrete doelen en uitdagingen formuleren waarmee we de komende decennia vooruit kunnen. Want het is niet erg om ‘de boot te missen’ als we in staat zijn om zelf een boot te bouwen. Nederland is een industrieland. Grote perioden van voorspoed zijn in onze geschiedenis voorafgegaan door het opnieuw uitvinden van de industrie. Dat geldt voor de Gouden Eeuw en dat ging zo vanaf 1870. Dat was mede te danken aan een onderwijshervorming, de hbs, bij wet ingesteld in 1863. De hbs was ruim een eeuw leverancier van technisch en natuurwetenschappelijk talent.
De laatste keer dat de regering industrialisatie serieus ter hand nam was in 1946, toen de regeringscommissie onder leiding van ir Th. P. Tromp besloot een nationale vliegtuigindustrie op te zetten. Ook de omvorming van De Staats Mijnen naar het huidige chemiebedrijf DSM in de jaren zestig is een goed voorbeeld van de herdefiniÎring van een oude industrietak.
De traditionele fabriek verdwijnt. Wat er voor in de plaats komt, zien we aan de decentralisatie van pc-as- semblage. Tot enige jaren geleden waren dat uitsluitend grote assemblagelijnen. Wie de weg weet, kan nu om de hoek buurtwerkplaatsen vinden waar maatwerk-pc’s van het huismerk worden samengesteld uitdezelfde modules als een merk-pc. Productietechnieken passen straks ‘achter in de winkel’.
Het is geen toeval dat met het verdwijnen van de hbs, door de Mammoetwet, in 1968 ook het industrieel elan en de status van techniek over hun hoogtepunt heen waren. Vanaf dat moment zette de de-industrialisatie in. De naoorlogse generatie kreeg oog voor de schaduwzijden van de welvaartsmaatschappij. De grammofoonplaat was de verzinnebeelding van de popcultuur die in protest streefde naar echtheid. Plastic, even tevoren nog het materiaal van de toekomst, stond symbool voor nep en namaak, oh ironie. Kunststof in zijn duizenden variÎteiten was de grote uitvinding van de scheikunde, een studie die jongeren na de Tweede Wereldoorlog hip vonden. Voor hun kinderen – de babyboomers – is chemie synoniem voor milieuvervuiling. Wat een inconsequente en slecht geÔnformeerde generatie.
Het idee dat Nederland nooit meer een industrieland zal zijn of zelfs nooit is geweest – ‘we zijn een handelsvolk’ – is ahistorisch en ontstaan na 1970. We leerden op de havo en vwo, opvolgers van de hbs, dat we vanuit een landbouwsamenleving (primair) waren geÎvolueerd naar een industrienatie (secundair) om vervolgens een maatschappij te worden die dreef op diensten (tertiair) en overheid (kwartair) en dat wij de eerste twee stadia hadden afgesloten. Dat is ideologische onzin.
Na de invoering van de Mammoetwet kwam de nadruk in het onderwijs immers steeds meer te liggen op zelfontplooiing door algemene vorming. Het was het sluitstuk van de arbeidersemancipatie waarna niemand meer in een fabriek zou hoeven werken.
Tegen dat beeld is geen kruid gewassen. Er zit niets anders op dan ‘fabriek’ ingrijpend te herdefiniÎren. De fabriek van de toekomst wordt niet bevolkt door mensen die spullen maken met hulp van machines, maar door mensen die producten ontwikkelen die ze laten maken door machines. Zulke fabrieken ontspruiten op de technocampus van de universiteit. Daarom is het hoog tijd dat we op zoek gaan naar radicaal vernieuwende kennis waarmee we nieuwe industrie kunnen opzetten met aanzienlijke voorsprong op de rest van de wereld. Een Derde IndustriÎle Revolutie na de Eerste in de Gouden Eeuw en de Tweede in de 19de eeuw. De commissie-Tromp had een duidelijk doel en boekte een concreet resultaat. De sluiting van de Staatsmijnen schiep een concreet doel en dito resultaat. De Deltawet schiep een doel, maar niemand wist dat we de openstormvloedkering en de Maeslantkering zouden bouwen, wonderen van innovatie.
De bouw van een lichtcomputer is een doel, ook al ligt dat nog heel ver weg. Dat we een kennissamenleving willen zijn, is geen doel maar een politieke platitude.
We moeten industrie dus los leren zien van de oude concepten en tegelijk moeten we een beperkt aantal technisch-wetenschappelijke doelen concretiseren. Behalve de lichtcomputer, het eerste afstotingsvrije volledig tissue-ge-engineerde kunsthart?
De enige manier om dat te bereiken is om van technologie een ministerspost te maken, zoals het geval is in Frankrijk en Duitsland en te zorgen dat die minister een technisch-wetenschappelijke achtergrond heeft. De laatste minister die in functie praktiserend technicus was, heette dr ir C. Lely en dat was begin vorige eeuw.
Zoals de hbs de Tweede IndustriÎle Revolutie de wind in de zeilen gaf, zo moet de Derde IndustriÎle Revolutie worden geschraagd met een maatregel waardoor techniek in het hele curriculum van ons onderwijs vanzelfsprekend, maar ook uitdagend wordt. Concrete doelen helpen daarbij beter dan beleidsnota’s. Toen de Amerikaanse president in 1960 zei dat zijn land binnen tien jaar een mens op de maan zou zetten, wilden veel jongeren bij Nasa werken. Er valt een hoop te doen in de komende kabinetsperiode.
Erwin van den Brink is hoofdredacteur van het technologietijdschrift De Ingenieur te Diemen.