Beste TU van Europa op veel fronten succesvol – Het kalimerocomplex voorbij (TUE, 1998, nr. 9)

logo-tue Schermafbeelding-2011-11-04-om-14.26.33WIJ ZIJN DE WEGENBOUWERS VAN INTERNET + EINDHOVEN WIL AANTREKKELIJK BLIJVEN VOOR STUDENTEN OMDAT HET AANBOD DOOR ONTGROENING EN VERGRIJZING STEEDS KLEINER WORDT

 

Beste TU van Europa op veel fronten succesvol

 

Het kalimerocomplex voorbij

 

PSV is dan wellicht geen landskampioen en Philips’ hoofdkantoor zetelt in Amsterdam, de Technische Universiteit Eindhoven verkeert in een winning mood. Het Duitse weekblad Der Spiegel riep de TUE uit tot de beste technische universiteit van Europa en van de zes toponderzoeksscholen sleepte Eindhoven er twee binnen. Bovendien krijgt de lichtstad een Technologisch Top Instituut. Het kleine broertje van Delft is eindelijk verlost van zijn kalimerocomplex.

– Erwin van den Brink –

 

De auteur is hoofdredacteur van De Ingenieur.

 

In Eindhoven heerst een jeugdig zelfbewustzijn sinds daar in 1996 dr.ir. Henk de Wilt aantrad als voorzitter van het college van bestuur. Hij ontpopte zich al snel als een doener. ‘Elke organisatie waarin het leiderschap twintig jaar constant is geweest, staat open voor verandering’, stelt De Wilt eufemistisch in het laatstverschenen nummer van het tijdschrift Matrix van de TUE.

Sinds minister ir. Jo Ritzen eind vorige maand tijdens de dies van de TU meedeelde dat Eindhoven penvoerder wordt van twee van de zes toponderzoeksscholen, voelen ze zich in de lichtstad definitief niet meer het kleinere broertje van Delft. Bovendien is de TUE penvoerder van het Dutch Polymer Institute en participeert de universiteit in het Netherlands Institute of Metals Research, twee van de vier Technologische Top Instituten (TTI’s) in ons land.

De Wilt weet zich gesteund door Cor Boonstra van Philips, die in de raad van toezicht van de Technische Universiteit Eindhoven zit. Ook Boonstra houdt van opschieten. Het Masterplan Huisvesting wordt daarom versneld uitgevoerd. De verbouwing moet niet in 2008 maar al in 2001 klaar zijn. Met de grootscheepse verbouwing is zo’n 300 miljoen gulden gemoeid. Het universiteitscomplex wordt compacter van opzet, zodat op het terrein ruimte ontstaat voor de komst van TNO Industrie. Andere nieuwe activiteiten aan de periferie van de universiteit zijn de oprichting, samen met NWO, van Eurandom (European Institute for Statistics, Probability, Operations Research and their Applications). Daarnaast heeft de universiteit een houdstermaatschappij opgericht, TUE Holding BV, voor het beheer van werkmaatschappijen waarin zij haar contractactiviteiten voor derden heeft ondergebracht. Onder TUE-Holding valt onder meer Eutechpark, een bedrijfsverzamelgebouw op het terrein voor startende technologie-intensieve bedrijven. Het heeft een gloednieuw ‘multimediapaviljoen’, voor jonge bedrijfjes die actief zijn in de nieuwe media. Dit ‘starterscentrum’ bestaat weliswaar al 12 jaar, maar is per 1 januari als BV verzelfstandigd.

 

Delfts vleugje

De bouwactiviteiten omvatten verder het nieuwe gebouw voor de toponderzoeksschool Cobra die nagenoeg helemaal ‘Eindhovens’ is, behoudens een Delfts vleugje Dimes (Delft Instituut voor Micro-Elektronica en Sub-microntechnologie). Zitten de onderzoekers van andere scholen vaak geografisch zeer verspreid, Cobra, dat staat voor Communication Technology Basic Research and Applications, komt in een gebouw te zitten dat in september 2000 wordt opgeleverd.

Hoewel Eindhoven ook met het penvoerderschap van de toponderzoeksschool NIOK (Nederlands Instituut voor Onderzoek in de Katalyse) goede sier maakt, spreekt het onderzoek van Cobra meer tot de verbeelding, omdat deze school zich bezighoudt met een techniek waar wij allemaal dagelijks direct mee te maken hebben: communicatie. In het kort komt het onderzoek van Cobra er op neer dat om verstopping van de informatiesnelwegen te voorkomen wij data niet alleen optisch transporteren, maar dat vooral het schakelen van al die verkeersstromen op kruispunten optisch moet gebeuren.

‘Wij zijn de wegenbouwers van Internet’, zegt prof.r. J.H. Wolter, wetenschappelijk directeur van Cobra. ‘Het schakelen is de flessehals. Daarom willen wij alles optisch doen: het transport én de verkeersregeling op de kruispunten. Binnen het Interdepartementale Onderzoeks Programma Electro-optics is veel tot stand gebracht met het APEX-project, samen met het bedrijfsleven. Om de balans te vinden is het nodig om het fundamentele onderzoek nu te versterken.’

 

Fotonica

Volgens Wolter ligt de oplossing voor het capaciteitsprobleem van communicatienetwerken in de fotonica, het schakelen met licht in plaats van stroom. Gegevenstransport gebeurt al grotendeels optisch, door glasvezelkabels. Het schakelen gebeurt echter nog met elektronica. In de digitale gegevensverwerking heeft elektriciteit op het niveau van de afzonderlijke schakeling een beperking: er is stroom of niet. Licht heeft een extra dimensie. Het kan niet alleen aan of uit maar de kleurensamenstelling is variabel. Licht heeft het voordeel van paralleliteit. Binnen het spectrum kan elke kleurcomponent aparte informatie dragen. Waar licht een optische microschakeling binnenkomt, passeert het een prisma die het uiteenrafelt in kleuren. Vervolgens wordt elke kleur apart, parallel, geschakeld. Deze methode van het onderbrengen van signalen in bepaalde kleuren of golflengten van het licht heet Wavelength Division Multiplexing (WDM).

Het verder miniaturiseren van optische schakelingen is een van de uitdagingen van Cobra. Wolter: ‘De eerste laboratoriumopstelling mat een bij twee meter. Vervolgens kreeg de schakeling de omvang van een dambord en nu werken we al op microschaal.’ Hij verwacht dat binnen 10 jaar optische gegevensverwerking mogelijk is van datastromen in de orde van grootte van terrabytes per seconde.

 

Laptops

Behalve de kwaliteit van het onderzoek willen ze in Eindhoven ook het onderwijs verbeteren. Aansprekend voorbeeld is natuurlijk het uitreiken van laptops aan alle eerstejaars. ‘Maar daarnaast hebben we het totale onderwijs op de schop genomen’, legt Peter van Dam, hoofd in- en externe betrekkingen van de TU uit. ‘We noemen ons onderwijsconcept ‘ontwerpgestuurd onderwijs’: wij laten studenten in kleine multidisciplinaire groepen werken aan zeer concrete vraagstukken. Eigenlijk zoals ze straks ook binnen een bedrijf als ingenieur moeten fungeren. We leggen de nadruk op de ontwikkeling van nieuwe producten en processen.’

Een goed voorbeeld van zo’n brede, thematische ingenieursopleiding is die tot ingenieur in de biomedische technologie, waarmee de TUE vorig jaar samen met de Universiteit Maastricht is begonnen.

In het zogenoemde Instellingsplan 1998-2001, het ‘businessplan’ van de TU, is vastgelegd dat het concept binnen die periode helemaal moet zijn ingevoerd. Van Dam: ‘We zijn de eerste universiteit in Nederland die nauwgezet vastlegt wat er van jaar tot jaar moet gebeuren.’

Niet alleen de universiteit als instelling krijgt targets, maar ook de docenten. Zij moeten de komende jaren een certificaat halen waaruit blijkt dat zij over voldoende didactische vaardigheden beschikken. Voor nieuwe docenten is zo’n getuigschrift van meet af aan verplicht. Daar staat tegenover dat het vak van docent in een hoger aanzien wordt geplaatst. Er komen meer mogelijkheden om carrière te maken in het geven van onderwijs, terwijl universitaire loopbanen tot nu toe sterk afhankelijk waren van onderzoeksprestaties.

Op die manier hoopt Eindhoven aantrekkelijk te blijven op de markt voor technische studies waar het aanbod van studenten, door de ‘ontgroening en vergrijzing’ steeds kleiner wordt. Vooralsnog slaagt de TU er in jaar op jaar meer eerstejaars binnen te halen.@AFSLUITTEKEN =

 

 

(FOTO)

 

@BIJSCHRIFT = De TUE is de eerste universiteit in Nederland die nauwgezet vastlegt wat er van jaar tot jaar moet gebeuren.

 

@FOTO-CREDIT = (Foto:   )

Kees le Pair (STW) over technologische innovatie in het MKB (DI1998, nr. 8, 8mei)

1998 8

EEN STARTENDE ONDERNEMER DIE IN DE VS SUBSIDIE KRIJGT BESCHOUWT DAT ALS EEN AWARD + KLEINE BEDRIJVEN ZIJN VEEL BETER IN STAAT TOT INNOVATIE DAN GROTE BEDRIJVEN

 

lepairkees_0696_548x366
Kees le Pair (2015)

Onderzoek Midden- en Kleinbedrijf (OWK) op Amerikaans voorbeeld geënt

 

Op zoek naar Wow!-ideeën

 

‘We gaan voor de grote klapper of we vergeten de hele zaak.’ Roland Tibbets, innovatie-adviseur voor kleine bedrijven in de VS, is de geestelijke vader van een wet die alle departementen en agentschappen verplicht 2 % van hun onderzoek te plaatsen bij kleine bedrijven. Tibbets was onlangs op bezoek bij de Stichting voor Technische Wetenschappen, die in Nederland een groot deel van het overheidsgeld voor research verdeelt. ‘Wat we zoeken zijn Wow!-ideeën.’

– Erwin van den Brink –

 

De auteur is hoofdredacteur van De Ingenieur.

 

In de Verenigde Staten werd in 1982 de zogenoemde SBIR-regeling van kracht. SBIR staat voor Small Business Innovation Research. Deze regeling omvat nu 1,1 miljard dollar per jaar en is bedoeld voor projecten met een zeer hoog commercieel risico. Een groot deel flopt jammerlijk, maar dat vinden ze in Amerika helemaal niet erg, want de projecten die slagen zijn zo’n overdonderend succes dat de investering van ruim een miljard dollar zich dubbel en dwars terugbetaalt. High risk – high pay off.

‘Hier geldt: we gaan voor de grote klapper of we vergeten de hele zaak.’ De Amerikaanse apostel van innovatie in het MKB stond aan de basis van een wet die alle departementen en agentschappen verplicht 2 % van hun onderzoek te plaatsen bij kleine bedrijven. Een ondernemer die subsidie krijgt toegewezen, beschouwt dit als een award. Winnen is een eer, maar verliezen geen schande. Elk jaar melden zich weer tienduizenden technostarters. ‘Wat we zoeken zijn Wow!-ideeën’, zegt Tibbets die onlangs een tegenbezoek bracht aan dr. Kees le Pair, directeur van de Technologiestichting STW (Stichting voor Technische Wetenschappen) in Nieuwegein. STW verdeelt een groot gedeelte van het overheidsgeld voor speurwerk en ontwikkeling.

 

Succesratio

Le Pair was in de VS enthousiast gemaakt door Tibbets en in 1986 kreeg Nederland een eenmalige regeling voor onderzoek in het MKB, de OMK (Onderzoek Midden- en Kleinbedrijf) met een budget van 6,7 miljoen gulden. In 1990 volgde een tweede OMK-ronde van 8,5 miljoen gulden. OMK mikt minder dan SBIR op onderzoek met een heel hoog commercieel risico (waarvoor niet aan gewoon risicokapitaal is te komen). De Nederlandse succesratio (60 % van de toegelaten projecten leverde een commercieel succesvol product op) was dan ook veel hoger dan de Amerikaanse van 25 %. Ook de kans op toewijzing van subsidie was in Nederland groter: ongeveer 25 % van de aanvragers drong in Nederland door tot de tweede ronde tegen nog geen 5 % in de VS. De mate van succes in afzonderlijke gevallen is in Nederland echter veel bescheidener.

Welke aanpak is nu beter? Veel bedrijven met matig succes of een paar bedrijven met wereldsucces plus een hoop afvallers? Tibbets heeft vijftig bedrijven onderzocht, die in het verleden deelnamen aan de SBIR. Bij aanvang waren die destijds samen goed voor ruim 1200 arbeidsplaatsen. Inmiddels zijn daar meer dan 10 000 banen bijgekomen.

 

Werkgelegenheid

Eind vorig jaar verscheen het evaluatierapport van STW. Negentig bedrijven meldden zich waarvan 23 hun onderzoeksaanvraag gehonoreerd zagen. Na het sluiten van de inschrijving melden zich nog meer dan honderd bedrijven. Hoeveel nieuwe werkgelegenheid de Nederlandse regeling opleverde, is niet bekend. Deze maand heeft STW een afsluitend gesprek met het ministerie van Economische Zaken over dit rapport. Vermoedelijk zal de stichting daar nogmaals het belang onder de aandacht brengen van een gerichte regeling naar Amerikaans voorbeeld.

De OMK-regeling vergoedde minder dan 50 % van de kosten om Europese concurrentieregels geen geweld aan te doen. De SBIR-subsidie bedraagt 110 %, simpelweg omdat voor veel kleine bedrijven niet alleen de kosten van een innovatieproject onoverkomelijk, zijn maar omdat in het begin geen winst wordt gemaakt. Daarvoor is die extra 10 %. Om meteen brood op de plank te hebben. Een startende eenling heeft natuurlijk een geweldig kasstroomprobleem als hij een product moet ontwikkelen dat voorlopig nog geen geld oplevert en waar geen kapitaalverschaffer instapt vanwege de kleine kans op succes. Zo bezien moet de Nederlandse regeling veel innovatief potentieel niet hebben aangeboord.

Voor de Amerikaanse regeling is ook geen apart, nieuw, budget vrijgemaakt. Er is bepaald dat van alle door de overheid gefinancierde research 2 % naar bedrijven met minder dan 500 werknemers gaat. (Zoals in Nederland de 1%-regeling bepaalt dat van alle bouwopdrachten van de overheid 1 % moet worden besteed aan decoratieve kunst.) Het geld voor R&D moet voor een deel dus naar kleine bedrijven.

Van de SBIR-projecten komt 60 % terecht bij bedrijven met minder dan 25 werknemers en slechts 20 % door bedrijven met meer dan 100 werknemers. De meest voorkomende personeelsomvang is vijftien werknemers. Het Amerikaanse ministerie van Defensie en de NASA zijn de grootste opdrachtgevers. Alle ministeries en overheidsagentschappen zijn ‘SBIR-plichtig’. De belangrijkste gangmaker was de National Science Foundation (NSF), waar Tibbets tot zijn pensionering in 1996 aan verbonden was als programmaleider voor de SBIR.

Tibbets: ‘De 2%-eis doorbrak de reflex bij de grote departementen en instituten om alleen zaken te doen met bekende grote bedrijven – dat was gemakkelijk want zij hadden slechts enkele, vaste, gesprekspartners. Voor ondernemende individuen binnen deze grote bedrijven, wier creativiteit wordt gesmoord in de interne bedrijfsbureaucratie is het nu gemakkelijker de stoute schoenen aan te trekken en voor zichzelf te beginnen.’

‘Kleine bedrijven zijn namelijk beter dan grote bedrijven in staat tot radicale innovaties, commercieel relevante innovaties en ze zetten fundamenteel onderzoek sneller om in nieuwe technologie.’

 

Roland Tibbets, Search Corporation, 655 Mine Ridge Road, Great Falls, VA 22066. Tel: 1 703-759-5302, fax: 1 703-759-9778, email: search1@ix.netcom.com, http://www.inknowvation.com/tibbets; drs. P. Winkel: Onderzoek in middelgrote en kleine ondernemingen. De OMK-regeling 1990. Eindrapport. Technologiestichting STW en het Ministerie van Economische Zaken. STW-1997 03 04-2/2.

 

 

(KADER 1)

 

Mislukken moet kunnen

 

De Amerikaanse filosofie dat voor het kweken van enkele grote successen vele mislukkingen onvermijdelijk zijn, lijkt eindelijk ingang te vinden in Nederland met de EZ-regeling ‘Twinning Team’, waarvoor het ministerie van Economische Zaken dertig miljoen gulden beschikbaar stelt. Deze innovatiesubsidie is echter alleen voor bedrijven in de Informatie en Communicatie Technologie (ICT).

Ir. Roel Pieper, die sinds kort in de raad van bestuur van Philips zit, heeft zijn naam en reputatie aan dit plan verbonden. Behalve in geld voorziet de regeling namelijk ook in ervaring, die wordt ingebracht door coaches en mentoren die ‘inzicht hebben in de ontwikkelingen in Silicon Valley, Israël, Boston, Cambridge en dergelijke’. Dit zei Pieper tijdens de presentatie van Twinning Team begin dit jaar. Pieper heeft in de Verenigde Staten carrière gemaakt bij Tandem Computers en Compaq. Hij zet het twinning-concept samen met de ICT-branche-organisatie Fenit en de Nederlandse Vereniging van Participatiemaatschappijen op poten.

Wijers brak tijdens de presentatie een lans voor faillerende ondernemers. ‘Failliet gaan schijnt niet te mogen. Het nemen van risico’s wordt in Nederland eerder beschouwd als bedreigend dan als het pakken van kansen.’

Voor andere branches in het MKB is geen specifieke stimuleringsregeling meer en die zal er volgens voorlichter Jan van Diepen van EZ ook niet komen. Er zijn nog wel fiscale regelingen, zoals Kennisdragers In Midden- en Kleinbedrijf (KIM), een loonkostensubsidie.

 

Het boek ‘Overzicht regelingen voor Onderzoek in het MKB 1998’ en de folder ‘Waar bedrijven en kennis elkaar’ ontmoeten geven een overzicht van de mogelijkheden voor kleine bedrijven om onderzoek te laten subsidiëren. Het boek verschijnt deze maand bij Kluwer, Deventer en kost f 40,-. De folder is gratis aan te vragen bij EZ, tel. 070-379 88 20.

 

 

(KADER 2)

 

Innovatie in het MKB

 

Hoewel het MKB veel onaangeboorde innovatiekracht heeft, klopt het beeld niet dat er helemaal niets aan research wordt gedaan. Uit een rapport van het Zoetermeerse onderzoeksbureau EIM (bij velen nog bekend als Economisch Instituut voor het Midden- en Kleinbedrijf) blijkt dat 1205 ondernemingen in het MKB (minder dan 100 medewerkers) eigen R&D-personeel hebben tegen 804 in het grootbedrijf.

Toch werken de meeste R&D-medewerkers bij grote bedrijven, namelijk 96 %. Daar is meer geld voor opleiding van medewerkers, namelijk f 2650 per jaar tegen f 770 per jaar in het MKB.

De meeste research heeft plaats in bedrijfstakken die van oudsher voor Nederland internationaal gezien erg belangrijk zijn: de chemie, de voedings- en genotsmiddelenindustrie, maar ook de machine- en apparatenbouw en dan met name de elektrotechnische en medische apparaten. In deze sector wordt overigens het meest uitgegeven aan computers die vooral dienen voor productie-automatisering.

 

Dr. Yvonne M. Prince: De innovatieve kracht van de Nederlandse Industrie. EIM, Zoetermeer. f 50,-. ISBN 90-371 06 692. Te bestellen via 079-341 36 34.

 

 

(FOTO)

 

(BIJSCHRIFT)

 

Een brandweerrobot, voorbeeld van innovatieve technologie.