Je moet gewoon doen wat je leuk vindt – daar ben je waarschijnlijk goed in.
Ik begrijp uit dit bericht op Linked In dat de Coronapandemie aan het licht heeft gebracht dat veel mensen – waarschijnlijk de meeste mensen – niet echt gelukkig zijn in hun werk. Dat is best wel ernstig aangezien het doorsneenoodlot bepaalt dat wij gedoemd zijn om door middel van betaalde arbeid te voorzien in ons levensonderhoud. Er zijn mensen die het lukt hun hele leven op andermans zak te teren maar ik kan uit eigen waarneming bevestigen dat dit niet per se leidt tot een gelukkiger leven.
Je werkt namelijk bij voorkeur niet alleen voor het geld maar ook om een ‘iemand’ te worden. Het woord ‘beroep’ komt van roeping, je bestemming (in het leven) vinden. Er zijn mensen die dat direct weten zoals prinses Amalia, er zijn er die er wat langer over doen en er zijn er die er nooit achter komen wat tragisch is omdat je dan niet weet wie je bent.
Ik wist het heel jong en toch ook weer niet. Mijn moeder overleed toen ik drie was en mijn vader zocht verkering met een van haar vriendinnen die later mijn tweede moeder werd en die woonde in Bovenkerk, vlak bij het (oude) Schiphol. Een van de uitjes was een bezoek aan het panoramaterras op Schiphol alwaar wij dan een ijsco of een chocomel nuttigden.
Ons gezin was nog in diepe rouw maar Schiphol stelde mij in staat om weg te dromen uit de werkelijkheid. Mensen die in- en uit vliegtuigen stapten die verre vluchten maakten naar de andere kant van de wereld. Ik was verkocht. Hier wilde ik bij horen. Het liefst als verkeersvlieger maar vliegtuigbouwer was ook goed. Mijn vader had een technische functie bij Hoogovens in IJmuiden en stimuleerde het technisch knutselen bij zijn kinderen.
We hadden constructiespeelgoed waaronder Meccano en mijn vader had een modelspoorbaan voor ons gemaakt op grote boardplaten die we op regenachtige vakantiedagen tevoorschijn haalden en dan verder optuigden met bouwwerken van Meccano, Lego, met Dinky Toy’s en wat er verder voor handen was aan oude rommel op zolder.
Ik bouwde Schiphol na met oude schoenendozen en kocht van mijn zakgeld plastic bouwmodelletjes van vliegtuigen die als ik ze niet in elkaar gelijmd kreeg zoals het hoorde, soms ten einde raad in een hoek smeet. “Die vliegtuigen van jou vliegen echt”, reageerde mijn oudste broer – een echte bèta – daar dan stoïcijns op.
Tegen beter weten in koos ik voor Atheneum B met wiskunde 1 en 2 en natuur- en scheikunde – en biologie. Hoppa! Want ik wilde immers naar de TU-Delft. Vliegtuigbouwkunde.
Als mijn vader mij iets uit het hoofd wilde praten dan stelde hij me altijd voor om even een ommetje te maken. Wandelen is iets wat wij graag samen deden – want hij leeft niet meer. Tijdens een strandwandeling peilde hij mijn gemoed. “Als je naar Delft wil, ligt industriële vormgeving dan niet meer op je weg? Of bouwkunde?” probeerde hij voorzichtig. Daar kon bij mij geen sprake van zijn. Hij zuchtte eens. Hij begreep dat dreiging en dwang niet de methoden waren om zijn kinderen hun roeping te laten vinden.
Mijn ouders lieten me psychologisch testen en daar kwam tot overmaat van ramp uit dat ik het wel zou kunnen, atheneum B, ‘’Maar dan moet-ie wel gewoon flink studeren”. Hun hoop om een drama te voorkomen vervloog. Want eenmaal op het atheneum studeerde ik alras niet meer flink.
“Je gooit er weer met de pet naar’’, zei mijn vader als hij mijn rapport zag met vijven en vieren – voor wis- en natuurkunde. Atheneum B veranderde gaandeweg in een lijdensweg. Ik heb het gehaald maar vraag niet hoe: Met hangen en wurgen, op mijn tandvlees. Ik had een herexamen wiskunde maar wel een negen voor mijn eindexamenopstel en dat was natuurlijk een veeg teken.
Want ik heb alle tijd die ik aan huiswerk maken had moeten besteden verknoeid met leuke ‘buitenschoolse activiteiten’ zoals het maken van….de schoolkrant, het organiseren van de leerlingenraad, het regisseren van het schooltoneel. Alles zolang ik daar maar niet voor in een schoolbank hoefde te zitten, daar kwam het op neer.
Ik deed in weerwil van wat ik meende te willen bereiken eigenlijk gewoon wat ik leuk vond. Nieuwe dingen uitproberen. Nieuwsgierigheid bevredigen. Het liefst samen met andere mensen. Daar wat beklijvends van maken: een project, publicatie, een werkstuk, een verhaal. Een geheim Genootschap samen met mijn vriendjes met natuurlijk maar een doel: dat het niet geheim zou blijven maar dat iedereen erover zou praten.
Dat ik journalist, verslaggever, zou worden stond achteraf bezien al vroeg vast. Ik vind alles leuk. In het hedendaags management-lingo gesteld, lijd ik aan gebrek aan focus. Maar ik heb vragen, ik kan luisteren en daarover schrijven. Ik word niet gehinderd door die overmatige kennis van zaken die vaak leidt tot beroepsdoofheid waardoor je verstoken raakt van de leukste, boeiendste verhalen. De journalistiek is mijn knollentuin. Een gigantische speelgoedwinkel waarin ik nooit raak uitgespeeld. Natuurlijk ben ik ook door diepe dalen gegaan, persoonlijke en professionele crises, maar de nieuwsgierigheid hield me op de been.
Als journalist heb ik talloze maken ongegêneerd mijn eigen privé-college geregeld door een wetenschapper te interviewen. Een voorwendsel had ik altijd wel snel gevonden. Wat beweegt iemand om twintig jaar lang onderzoek te doen naar fruitvliegjes of een subdialect van de Inuit? Waarom wordt iemand arts, ingenieur of jurist, bakker of lasser. Welke toevalligheden spelen en rol en welke diepere roeping, inwendige stem? Samen iets moois bouwen, hoorde ik vaak van technici. Iets betekenen voor een ander mens als die het moeilijk heeft, hoorde ik vaak van zorgverleners.
Het meest banale antwoord kreeg ik van iemand die ceo was geworden van een grote multinational. ‘Ik rolde er gewoon in’. Dat hij op een goede dag ‘aan de beurt was’ had ook te maken met het feit dat hij voor zijn directe concurrenten geen bedreiging leek te vormen.
In die honderden vraaggesprekken die ik had, was beroepskeuze op enig moment een telkens terugkerende constante. Elke beredeneerde keuze bleek terug te voeren op vele toevalligheden, vage intuïtie en diep daaronder een niet te peilen verlangen om diegene te worden die je werkelijk bent. Maar hoe kom je daarachter?
Ik heb een zoon die vertrouwt op zijn interne kompas en zich niet van zijn pad af laat brengen door allerlei modieuze carrièrepraatjes inclusief die van zijn ouders die zich zorgen beginnen te maken over zijn materiële toekomst. Hij is al zijn hele leven enthousiast over gamen. Hij bouwt als game-artist 3D-omgevingen zoals ze die gebruiken in de game-industrie. Maar de concurrentie om een aantrekkelijke baan in die industrie is groot zoals in alle creatieve, kunstzinnige beroepen. Hij probeert op een heel hoog aangeschreven opleiding te komen en haalt alles uit de kast. “Want als ik het niet heb geprobeerd zal ik daar later spijt van hebben.”
Hij past ervoor om eerst dertig jaar te gaan vegeteren in een of andere bullshitkantoor-tredmolenbaan waarna tijdens een of andere pandemielockdown de existentiële midlifecrisis-twijfel alsnog begint te knagen: Ben ik mijn leven aan het vergooien?
Ik wens iedereen geluk in zijn of haar ‘persuit of happiness’. Wie niet waagt, die niet wint. Maar ook geldt: Beter ten halve gekeerd dan ten hele gedwaald. Beter laat dan nooit.
Groet,
Erwin van den Brink,
Stichting The Soul of Europe,
www.thesoulofeurope.com
.