KOP: Gelijke toegang tot beter leven weert migratiegolf
ONDERKOP: Toestroom van vluchtelingen is alleen te stoppen als westerse open samenleving wordt uitgebreid naar landen van herkomst
WOORDKADER: Ons conservatisme tegen gentechnologie houdt Afrikaanse boeren arm en ligt ten grondslag aan komst ‘gelukszoekers’
Erwin van den Brink
Dat de vluchtelingenstroom of, misschien beter, de migratiegolf, valt te beheersen is een futiel idee zolang we ons niet verdiepen in de mechanismen die eraan ten grondslag liggen. EU-commissaris Frans Timmermans zegt dat zeker 60% van de huidige asielzoekers niet vlucht voor oorlogsgeweld, maar uit Afrika komt en in feite economisch vluchteling is.
Op dat onderscheid valt wat af te dingen. Het was historisch niet de repressie en de armoede die mensen op drift bracht, want onder die omstandigheden leefde men al sinds mensenheugenis. Het was de verbeterde communicatie die mensen geïnformeerd maakte en die hen perspectief verschafte op een mogelijk beter bestaan elders. Het is onze technologie die massa’s op drift brengt.
Met de opkomst van de industrie in de Engelse Midlands en in Silezië in de 19de eeuw klonterde het plattelandsproletariaat samen in verpauperde steden rond grote fabrieken. De onderklasse verwierf daar ook voor het eerst het vermogen zich te organiseren en in opstand te komen. De drukpers en met name vanaf circa 1850 de rotatiedrukpers stuwden de opkomst van de krant als massamedium, waardoor zich binnen de verstedelijkte gebieden een arbeidersbeweging kon organiseren.
De stoomtrein en het stoomschip zorgden voor een enorme prijsdaling in het reizen. De zeereis van Europa naar Amerika werd bekort van een maand op een zeilschip tot ongeveer een week met stoom. Tussen 1850 en 1950 emigreerden zo ongeveer 60 miljoen Europeanen naar de Verenigde Staten. We kunnen aannemen dat het aantal illegalen beperkt was omdat er slechts enkele, goed gecontroleerde, uitreispunten waren zoals de plaats van afvaart van de Holland-Amerika Lijn in Rotterdam.
Dat is nu heel anders. Het Europa van 1850 heet nu Afrika plus Midden-Oosten. Het Amerika van 1850 heet nu Europese Unie. De posttrein, de pakketboot en het telegram van toen heten nu smartphone. Geïnformeerd zijn is nu het primaire overlevingsgereedschap van vluchtelingen tijdens een reis die, meer dan de reis tussen 1850 en 1950, is vergeven van risico’s. De grotere gevaren van de reis worden gecompenseerd met voortdurend geactualiseerde ‘reisinformatie’. Facebookgroepen en Google-maps stellen vluchtelingenstromen in staat hun koers in geval van onraad direct te verleggen zonder te verdwalen.
Als wij met Floortje Dessing op tv kunnen meereizen naar uithoeken van de aarde dan moeten we niet verbaasd zijn dat het ook omgekeerd werkt, of de beeldvorming over het rozige migrantenleven in Europa klopt of niet. Ik zag een jonge Afrikaanse boerin langskomen in een tv-reportage over Afrikaanse marathonlopers. Ze zag er niet ondervoed uit maar in haar lemen huisje stond naast het aanrecht een paar hardloopschoenen want zij wil van $300 per jaar naar $30.000 en dat verdien je als goede marathonloopster in Europa, weet ze.
Dit illustreert mooi dat armoede niet alleen gaat over leven op de rand van het bestaansminimum, maar evenzeer over gevoelde uitsluiting, gebrek aan ontplooiingskansen. Moderne armoede is maatschappelijke marginalisatie die zich over de wereld heeft verspreid met de geïnformeerdheid dankzij de komst van internet en mobiele telefonie. Miljarden hebben een venster op de wereld gekregen, op Europa.
Maar er is ook een andere manier om die boerin perspectief te bieden op een inkomen van $30.000 per jaar. Een beter bestaan ter plaatse. Een aangrijpingspunt voor het bestrijden van de armoede in Afrika is de zogenoemde fair trade. Op een continent waar het wemelt van de presidenten voor het leven kan vrijhandel met Europa onder voorwaarden van good governance volgens Europese regels helpen bij het creëren van legitieme lokale instituties (goede rechtspraak, politie, douane, een voedsel- en warenautoriteit) die helpen ongelijkheid te verminderen.
Om Afrikaanse landbouwproducten betere toegang te geven tot de Europese markt moeten niet alleen handelsbelemmeringen en Europese landbouwsubsidies verdwijnen, maar moet de Afrikaanse landbouw ook veel efficiënter worden. Daarbij is gentechnologie een belangrijk hulpmiddel maar die stuit bij de EU op bezwaren. Dit Europese conservatisme houdt Afrikaanse boeren arm en armoede ligt mede ten grondslag aan de komst van Afrikaanse ‘gelukszoekers’. De strijd tegen gentechnologie is een achterhoedegevecht. Ze is onderdeel van de biotechnologie of ‘life siences’ en dit is de werkelijke Vierde Industriële Revolutie, en niet die zoals Klaus Schwab, voorzitter van het World Economic Forum hem beschrijft in de laatste Foreign Affairs: Als een symbiose van vele trends op het gebied van technologie en economie.
De fundamentele doorgronding van het leven is de meest ingrijpende ontwikkeling van de 21ste eeuw omdat kennnis over wat leven is en hoe het werkt van een hogere orde van complexiteit is dan alles wat we tot dusver technisch-wetenschappelijk hebben ontdekt en hebben leren beheersen. Bovendien bouwt deze metatrend aantoonbaar voort op de mechanica-, elektronica- en informaticarevolutie. Vooral de informatica is een ‘enabler’.
De moderne wetenschap ontstond in de zestiende eeuw in Europa. Deze wetenschappelijke revolutie is voortgekomen uit wat de Oostenrijkse filosoof Karl Popper de Open Samenleving noemt. Popper schreef De Open Samenleving en haar Vijanden (1945) tegen het totalitaire denken van nazisme en communisme. Ook hij was een politiek vluchteling toen hij in 1937 uit Oostenrijk emigreerde naar Nieuw Zeeland.
Dit verlangen naar openheid is wat asielzoekers vandaag de dag beweegt. Ook als ze uit landen komen waar misschien geen oorlog of keiharde repressie heerst, gaan ze thuis gebukt onder cliëntelisme, corruptie en economische stagnatie. Ze zijn de uitgeslotenen in de Global Village. Deze nieuwe onderklasse van geïnformeerden staat op onze stoep. De toestroom kan alleen worden gekeerd door onze open samenleving uit te breiden naar hun maatschappij.
NOOT: Erwin van den Brink is publicist. Hij schrijft over industriële trends en innovatie.
Er is een gezegde dat luidt: ‘old soldiers never die, they just fade away’. En dat gaat ook op voor de automobiel. Die heeft zijn langste tijd gehad als dominant cultuurverschijnsel omdat hij zijn ultieme vervolmaking nadert.
Dat zit zo: Alle automerken zijn pakweg de laatste kwarteeuw technologisch geconvergeerd naar een en hetzelfde designoptimum. De windtunnel, de veiligheidskooi en kreukelzone, milieueisen ,dicteren het ontwerp. Het aantal verkeersdoden is gedaald van enkele duizenden per jaar in de jaren zeventig, toen het piekte, naar zo’n zeshonderd het afgelopen jaar. Nog altijd veel maar gegeven de toename van het aantal autokilometers is de daling werkelijk spectaculair en als je verdisconteert dat de meeste doden vallen onder drugs gebruikende mannelijke twintigers tijdens nachtelijke uren in het weekeinde op tachtig kilometerwegen, dan weet je welke tijden en plaatsen je moet mijden.
Als er al iets dodelijk is aan autorijden dan is het de saaiheid. Je kachelt braaf mee in de trajectcontrole want anders ligt er weer zo’n acceptgiro op de deurmat.
De auto heeft dus een gigantisch imagoprobleem. De auto zoals wij hem hebben leren kennen als de Opel Kadett en de Volkswagen Kever – en alles wat daarna kwam – was een icoon van de emancipatie van de middenklasse. Blij dat ik rij. Meer dan elk ander begerenswaardig consumptieartikel (de huishoudelijke elektronica, de inbouwkeuken, de geheel verzorgde vliegvakantie) is de auto lang het symbool geweest van individuele vrijheid en van levensstijl: Het merk zei iets over iemands persoonlijkheid. Duitsers waren degelijk, Zweden betrouwbaar, Fransen hadden flair, Britten waren voor ‘good sports’ (dat moest je ook wel zijn wilde je na 1980 nog een Britse auto kopen) en Italianen waren voor modieuze macho’s.
De klad kwam er in met de Japanners, volgens mij een volk dat als het om auto’s gaat elke vorm van romantiek ontbeert. Maar ze waren goedkoper en ze gingen ook nog significant minder vaak stuk. De Europese auto is qua technisch ontwerp gejapaniseerd terwijl de aziatische auto’s qua (uiterlijk) design Europees geworden zijn: de meeste ontwerpstudio’s zijn Italiaans maar hun creatieve bewegingsruimte is minimaal.
Italië is het laatste land waar engineering en design in de auto naadloos samenvloeien: Ferrari, Lamborghini en Maserati. Net als maatpakken en exclusieve lederwaren maken ze het liefst maatauto’s vandaar dat het met de ‘grote’ Italiaanse merken zo slecht gaat. De Alfa Romeo is de meest ‘individualistische’ middenklasser maar loopt op zijn laatste benen en die komen onder meer van Opel zoals de bodemplaat van de Corsa.
De Volkswagen is technisch beter maar het uiterlijk ervan is net zo inspirerend als dat van uw koelkast. En dat is de kant die het met de zich vervolmakende auto onherroepelijk op gaat: het worden rijdende koelkasten. Want interesseert het u welk merk koelkast u heeft? Mij niet in elk geval. Als ik er maar wel eentje heb.
De auto lijdt aan dystopie, het tegenovergestelde van utopie: hij is zo goed geworden dat we eigenlijk alleen nog de nadelen er van zien. Een daarvan is dat de hap die hij uit het gezinsbudget neemt sinds de Kadett en de Kever niet is gedaald zoals wel het geval is bij voedsel, kleding, woninginrichting en consumentenelektronica. De nieuwe Mini is twee keer zo zwaar (1.200 i.p.v. 600 kg) en anderhalf keer zo groot als het oorspronkelijke model dankzij allerlei spullen die het leven moeten veraangenamen zoals airco. Inderdaad een koelkast met wielen er onder. Een Duitse tank met een hilarische naam. Een van de zegeningen van de crisis is dat er opeens ook auto’s onder de tienduizend en onder de vijfduizend euro gebouwd kunnen worden. Maar het is te weinig, te laat.
En dat komt door de informatisering van de auto. Die maakt twee cruciale dingen mogelijk. Hij gaat zichzelf besturen. Dat wordt de norm om ze toe te laten op de openbare weg. Ik schat dat nog tien, hooguit vijftien jaar vergt.
Hiermee verdwijnt het laatste restje ‘vliegeniersgevoel’ van het autorijden, namelijk dat het een bijzondere vaardigheid vergt om een machine te besturen die je vrijheid verschaft. Als dat weg is, is er geen enkele reden meer om een auto te bezitten. Hij is gereduceerd tot beschikbaarheid van vervoer en dat kan veel efficiënter en goedkoper via deelsystemen.
De tijd werkt mee. Het in eigendom hebben van een auto is van oudsher het meest opportuun voor een suburbaan wonend gezin met opgroeiende kinderen waarvan de kostwinner(s) op en neer reizen naar het werk. Maar daar komen er steeds minder van. Hoogopgeleide stadsbewoners die aan kinderen beginnen kopen geen auto maar een elektrisch bekrachtigde bakfiets. Er is geen dure parkeervergunning nodig en je bent voor een paar duizend euro klaar. De neiging om de stad, Randstad, te verlaten op zoek naar ruimte wordt minder omdat zij deel uitmaken van de netwerkeconomie. Aan de periferie is niet alleen de bevolkingskrimp op gang gekomen, de hele economie begint zich terug te trekken in de binnenstad. Werk in vooral de creatieve economie is dankzij wifi en tablets steeds minder een in ruimte en tijd van het privéleven gescheiden activiteit en zeker bij zzp’ers een verantwoordelijkheid ‘to get things done’ en vooral deze laatste categorie zit al helemaal niet te wachten op een financiële molensteen zoals een eigen auto.
Er komt een generatie senioren aan met middelloon pensioen in plaats van eindloonpensioen. In hun bestedingsruimte spelen slimmere vervoersoplossingen een belangrijkere rol. Onder hen een toenemend aantal singles. Om hun sociale netwerk te onderhouden willen zij in de binnenstad wonen. Dit zal het privé-autobezit alleen maar verder terugdringen. De opbloei van de netwerkeconomie in binnensteden vraagt op steeds meer openbare ruimte, al of niet voorzien van flexplekken. Die ruimteclaim is al bezig de auto de binnenstad uit te drukken. In Londen, New York, Amsterdam.
In het licht van deze ontwikkeling is het adverteren voor auto’s hopeloos gedateerd. Er stapt een jongetje verkleed als astronaut achter in, en dan begint met papa en mama de ruimtereis. Beter is de valse illusie van autorijden niet te illustreren. Een happy family die over een verlaten kustweg langs een azuurblauwe zee zoeft. De auto die ons leven volmaakt gelukkig maakt is een uitgewerkt mantra en bij Volkswagen weten ze dat al lang. Deze constante in alle autoreclames is de creatieve armoede die zich alleen laat rechtvaardigen door het feit dat de auto-industrie zijn oude verdienmodel (kom nu naar de showroom!) nog wat uitvent voor zolang het duurt.
Dat rode autootje waar ik via mijn NS-businesskaart met een boekingscode in kan, en dat om de hoek staat, is geen Volkswagen Polo maar een Greenwheels. Dat is het merk.
De leukste autoreclame van dit moment is van brillenwinkel Specsavers: Een oudere heer (John Cleese) wil wegrijden maar hij krijgt ruzie met de boordcomputer en stapt getergd uit om de auto een pak slaag te geven met een twijg, totdat hij in de gaten krijgt dat hij een politieauto staat te meppen. Hij rent hij weg zoals alleen Basil Fawlty dat kan.
De bestuurde auto is op weg naar het culturele reservaat van het technisch erfgoed om zich te voegen bij de stoomtrein en het zeilschip. Leuk voor op zon- en feestdagen op een circuit waar een blind paard geen kwaad kan doen.
‘Opa, reed jij vroeger auto?’ ‘Ja, jongen, een Saab, dat staat voor Svenska Aeroplan Aktie Bolaget en die bouwden vliegtuigen.’ Wauw, dat wil de kleine jongen wel eens zien. Op naar het museum!
Deze column verscheen op Nederlands Media Netwerk: klik hier.
Dat het KNMI een ‘Code oranje voor het klimaat’ afkondigde in aanloop naar de klimaatconferentie in Parijs (30 november- 11 december 2015), laat eens te meer zien hoezeer het klimaatbeleid het moet hebben van framing, van bangmakerij. Die communicatiestrategie werkt niet meer.
Bij code oranje voor het weer wordt u en mij aangeraden niet naar buiten te gaan omdat je dan wel eens een boom op je kop kunt krijgen. Maar hoe zit dat dan met oranje klimaatalarm? Dan geldt: als je het probleem maar groot genoeg maakt, dan raakt de oplossing vanzelf wel uit het zicht. De kwestie wordt zo immens dat de moed je in de schoenen zinkt. Mensen kunnen zich niet engageren met een vraagstuk dat ongrijpbaar ingewikkeld is en in de toekomst ligt en draconisch ingrijpen vereist in ons consumptiepatroon. Wie de opwarming wil beperken tot een graad, ontkomt niet aan een acuut wereldwijd verbod op particulier autobezit en op vliegvakanties. Een politicus die zulke offers vraagt, pleegt electoraal zelfmoord en daarom gaapt er al zo lang een diepe kloof tussen denken en doen op klimaatgebied.
Ik vat de uitkomst van de klimaatconferentie alvast even samen, want die staat toch vast: we gaan met 196 landen binnen vijf jaar (hoe ziet de wereld er dan uit?) een x-aantal juridisch niet bindende maatregelen treffen zodat er in 2050 vrijwel geen CO2 meer wordt uitgestoten, om zo de opwarming tot twee graden te beperken. Althans dat zeggen klimaatmodellen, waarbij de meeste mensen zich al helemaal niets kunnen voorstellen Maar eigenlijk is die twee graden al te veel en waarschijnlijk wordt het toch drie graden. Kunt u er wat mee? De autoverkopen zijn intussen alweer op het niveau van 2008. De boekingen voor vliegvakanties de komende zomer schieten door het plafond. De Sinterklaas- en Kerstomzet gaat crescendo. Niemand laat een veer voor het milieu als je er een ver-van-mijn-bed-show van maakt.
Maar als we nu eens proberen het probleem terug te brengen tot overzienbare proporties en concrete, actuele, belangen. Een begrijpelijk verhaal met perspectief dat leidt naar een oplossing. De motivatie om onafhankelijk te worden van fossiele energie, krijgt een impuls uit onverwachte hoek: het islamitisch fundamentalisme. Achter de aanslagen in Parijs vlak voor de klimaattop zit de Islamitische Staat en achter IS zit Saoedisch geld en dat is ons geld waarmee wij bij hun ‘onze’ olie kopen. De OPEC chanteert het westen al veertig jaar met zijn energieverslaving.
Maar voor het eerst is er nu een serieuze mogelijkheid om daar een einde aan te maken. De Verenigde Staten hebben het Midden-Oosten, de OPEC, in tien jaar irrelevant gemaakt voor hun energievoorziening door middel van de ‘schalierevolutie’, een technologie waarmee olie en gas valt te winnen uit diepe leisteenlagen door een combinatie van horizontaal boren en hydraulisch fracken, openkraken van die lagen. Schalielagen bevinden zich ook onder het Europese continent. De opkomst van schaliegas heeft steenkool verdrongen in de elektriciteitsopwekking in de VS en dat heeft de CO2-uitstoot spectaculair omlaag gebracht. Een gascentrale stoot per kilowattuur opgewekte stroom half zoveel CO2 uit als een kolencentrale. Dankzij schaliegas en –olie hebben de VS de olie- en gasleveranciers uit het Midden-Oosten op de knieën gedwongen en het klimaatdoel uit het ‘Kyoto’-verdrag gehaald.
Tegenover deze praktische politiek van de Amerikaanse schalierevolutie staat de idealistische politiek van de Duitse Energiewende, het laatste grote project van de communistische DDR en van de manier waarop daar de publieke opinie werd bespeeld. De Energiewende is geen breed gedragen volksbeweging, maar slechts een concessie van Angela Merkel aan de Groenen en Die Linke (die is voortgekomen uit de communistische partij van de DDR, de Socialistische Einheitspartei Deutschlands, SED) om haar CDU/CSU-SPD-coalitie te kunnen voortzetten. Het is tevens haar tactische meesterzet geweest om het communistische establishment van de voormalige DDR te pacificeren. In de klimaatbeweging hebben vooral veel Europese ex-communisten politiek onderdak gevonden na 1990; in Nederland ging de CPN op in Groen Links. De Energiewende leidt ironisch genoeg tot juist meer CO2-uitstoot omdat ook kerncentrales dicht moesten en bruinkoolcentrales daarom extra hard moeten stoken.
Het klimaatvraagstuk is nooit een electoraal breed gedeelde kwestie geworden omdat het al in een heel vroeg stadium is gekaapt door politiek links dat het heeft gepolariseerd met zijn utopische visie op duurzaamheid. De communicatie over klimaatbeleid, dat zonder twijfel werkelijk urgent is, is doodgebloed door politieke orthodoxie. Klimaat is een issue geworden van een moreel voortreffelijke elite die in de zendtijd van de NPO geëngageerd keuvelend naar Parijs wandelt terwijl u en ik ons vandaag weer twee keer in die vervuilende file of die propvolle trein wurmen.
Wie de heersende opinie, dat we afkoersen op een catastrofe, niet onvoorwaardelijk en volledig deelt is volgens deze gesubsidieerde vrijgestelden een ‘klimaatscepticus’ en dus een slecht mens. Maar wie dan voorstelt om kolencentrales te vervangen door kerncentrales, zoals James Hansen deed (de voormalige hoofdklimatoloog van NASA die in 1990 als milieuactivist het broeikasdebat aanzwengelde) of Patrick Moore, de oprichter van Greenpeace (die de beweging heeft verlaten omdat die volgens hem is gekaapt door ideologische idioten), die wordt even hard verguisd want kernenergie is niet duurzaam. Dat klopt, kernenergie is niet honderd procent schoon en niet honderd procent veilig maar wel CO2-vrij. Hansen en Moore vinden de urgentie zo hoog dat we elk middel om CO2-reductie te bereiken moeten aangrijpen. Live is all about priorities. En: There is no free lunch. Elke oplossing heeft schaduwzijden. China neemt de komende tien jaar (naast vele windparken) honderd nieuwe kerncentrales in gebruik en tegen 2050 wil het er 400 hebben: evenveel is nu wereldwijd in bedrijf zijn.
Bevrijding uit dat islamitische wespennest en uit de fossiele verslaving is mogelijk maar dan moeten we net als de Amerikanen en Chinezen wel alle opties ophouden: zon, wind, schalie-olie en –gas en ook kernenergie. En stoppen met autorijden en vliegvakanties natuurlijk. Maar eerst iets doen aan die beeldvorming.
Advertenties worden ten onrechte gezien als een bron van ergernis die je zoveel mogelijk moet vermijden. Draai het eens om: ik kijk naar een ontelbaar aantal maffe filmpjes op tv en YouTube die mij verbazen, ontroeren, waar ik vaak enorm om moet lachen en – inderdaad – die mij ook wel eens ergeren, maar mij dan altijd het prettige gevoel geven dat ik niet zo dom ben als de rest. En, ik hoef er niet eens voor te betalen. Bovendien gaan ze over producten die ik toch nooit koop. Geweldig toch? Dat de adverteerder dankzij de macht van het grote getal zijn bereik en respons toch wel realiseert, soit!
Ik ben primair lezer en kijker en pas daarna consument. De adverteerder ziet mij als consument die daarnaast leest en kijkt. Het hele vak van marketingcommunicatie is gebaseerd op die asymmetrie. En dat is een onuitputtelijke bron van creativiteit en van tomeloze vrolijkheid.
En als ze met ad blockers mijn spotje er uit knallen, zou ik als reclamemaker denken: Nu wordt het pas leuk. We gaan een andere list verzinnen. Een reclamemaker is nooit voor een gat te vangen.
Dat kat- en muisspel tussen kermisklant en kermisklant (het betekent zowel bezoeker van een volksvermaak als standwerker) duurt al eeuwen en is misschien wel de belangrijkste gangmaker in onze taal- en beeldcultuur. Kwakzalvers en helderzienden waren op de kermis van oudsher illusionisten en toneelspelers die via de argelozen op de eerste rij de hele massa bespeelden.
Een wereld zonder reclame, een voor eens en altijd ge-adblockte wereld, hoe zou die er uitzien? Piccadilly Circus en Times Square gaan op zwart. Manhattan lijkt ineens op Pyongyang. Het is de wereld die je voor 1989 aantrof voorbij Check Point Charlie.
En zodra die ad blocker aanstaat, kijk je trouwens naar informatie met een dubbele bodem. Gespind, en ook dat is al zo oud als de weg naar Rome. Zo schopte de wasmiddelenreclame al vanaf begin jaren vijftig op televisie tot het dramagenre de soap. Tegenover die prostituering van aandacht door reclamemakers, staat het Potemkindorp in de totalitaire staat en de samizdat. Het reclameloze Pyongyang is een façade waarachter een sinistere werkelijkheid schuilgaat en waar creativiteit slechts overleeft in de subversiviteit.
Dan liever reclame. Want als er al sprake is van een probleem in de communicatie-industrie, dan zijn het niet ad blockers maar is het die vlucht van allerlei merken en bedrijven uit de reclame, in een hopeloze zoektocht naar authenticiteit, storytelling en content, naar dat verheven in missie en visie geborgde narratief, omdat klassieke reclame niet meer zou werke. Omdat de geloofwaardigheid er van is uitgehold.
Alsof geloofwaardigheid er ooit wat toe heeft gedaan. Op de kermis gaat het om bedrog, maar nog meer om zelfbedrog. De lachspiegel is niet voor niets op de kermis uitgevonden. ‘Het grote Verhaal’ is het cliché van deze tijd. Humor, ironie en vooral relativering en zelfspot drijven communicatie veel krachtiger aan dan pathetiek omzwachtelde engagement dat maar een enkele drijfveer kent: angst voor reputatieschade.
Er zijn nu binnen bedrijven en instellingen al 150.000 mensen met een communicatie-achtergrond werkzaam, veelal met een universitaire opleiding in ‘iets met communicatie’. Ze zijn misschien analytisch begaafd maar armzalige verhalenvertellers, want gedrild in en horig aan een organisatie. Bedrijven met zo’n communicatiewaterhoofd raken ‘ge-pyongyangiseerd’. Als merk zijn ze op die manier hun eigen ‘ad blocker’. Slaapverwekkend zijn is erger dan ongeloofwaardigheid.
Geef mij maar ‘even Apeldoorn bellen’ in plaats van Klaverblad dat een reclamebureau buiten de deur zet, omdat ze eerlijk zichzelf willen blijven. Zielloze braafheid.
Goede advertenties zijn beeldende kunst. Goede commercials steken de beste cinematografie naar de kroon. Ze zijn een cultureel mecenaat en worden ons erfgoed. Ze vormen die heerlijke wereld van list en bedrog.
Wie een verbrandingsmotor wil met zowel een lage CO2-emissie als een lage NOX-emissie, zoekt naar een vierkante cirkel. Voor alle verbrandingsmotoren geldt in principe: hoe lager de CO2-uitstoot des te hoger de NOX-uitstoot. Of het nu vliegtuig-, auto- of scheepsmotoren zijn of stationaire gasturbines in elektriciteitscentrales. Hoe minder broeikasgas, des te meer fotochemische smog. U mag kiezen. In Californië vinden ze NOX een issue, omdat de zon er veel schijnt waardoor er ozon – fotochemische smog – uit ontstaat dat samenhangt met astma en COPD. In Europa is vooral CO2 een probleem. De duurzame auto is een keizer zonder kleren.
Waarom wordt dit publieke geheim nu pas een politiek schandaal? TNO stelde in 2013: ‘Het is zorgelijk dat het verschil tussen praktijk- en testwaarden de laatste jaren fors groter is geworden. () Fabrikanten passen energiebesparende technieken toe die op de typekeuringstest meer voordeel opleveren dan in de praktijk.’ (Het hier geciteerde TNO-rapport is in 2013 met begeleidende brief van staatssecretaris Mansveld aan de Tweede Kamer gestuurd).
Dieselgate gaat dus verder dan Volkswagen. Het strekt zich uit tot de hele auto-industrie en de controlerende overheidsinstanties. De milieukeuring door het Environmental Protection Agency was een grotendeels papieren excercitie. En de volgende ronkende tekst komt uit het Algemeen Dagblad: ‘Liefst 25 van haar ingenieurs zette Mary Nichols, baas van de California Air Resources Board (CARB), afgelopen jaar op het mysterie: waarom stoten diesels van Volkswagen op de weg véél méér uitlaatgassen uit dan op de testbaan? Na maanden speurwerk kwam de aap uit de mouw. Met gemanipuleerde software wist de Duitse automaker de schadelijke uitstoot tijdens labtesten te verlagen.’
Het suggereert een complot van enorme omvang. Maar iedereen die wel eens een monteur spreekt of even zijn licht opsteekt in de halfduistere wereld van het car-tunen kan weten hoe de vork in de steel zit. Daar bekwamen fans van Topgear zich in het hacken van autosoftware bij het tweaken van motoren.
De tests bootsen de praktijk redelijk goed na dus kon de oorzaak van de discrepantie met de praktijk alleen maar in de motormanagementsoftware zitten. Dat die vrij voor de hand liggende deductieoefening niet eerder werd gedaan is omdat de auto zorgt voor collectief zelfbedrog als het aankomt op goed milieugedrag. We willen duurzaam leven maar wel zonder minder te consumeren. In Standort Deutschland geldt geen maximumsnelheid en de nieuwe baas van Volkswagen komt van Porsche.
Dus rust auto’s standaard uit met een zogenoemde PEMS (Portable Emission Measurement System). Het is grote maar niet onoverkomelijke technische uitdaging PEMS te krimpen tot een soort ‘elektronische enkelband’ om de uitlaat die realtime emissies meet en analyseert. De miniaturisering van gasanalyseapparaten gaat de laatste jaren best hard richting ‘lab-on-a-chip’. Tenslotte is de auto al een speerpunt in het oprukkende internet der dingen.
Maar autorijden is wordt daarmee niet ‘schoon’. De hoge uitstoot van stikstofoxiden, is een bijproduct van steeds hogere inlaatdruk en hogere verbrandingstemperatuur. Daardoor kan je met dezelfde hoeveelheid brandstof meer kilometers maken. Wat verfijnder is het onderzoek naar de processen in cilinders en verbrandingskamers maar dat levert maar mondjesmaat nieuwe inzichten op. Het emissieprobleem is daarom uiteindelijk maar opgelost met een gemakkelijk te omzeilen houtje-touwtje techniek: het toevoegen van een ureumoplossing in de uitlaatgassen die de NOX afbreekt in elementair stikstof (N2, 78% van onze atmosferische lucht) en water.
Ook elektrisch rijden is overigens allerminst ‘duurzaam’. De uitstoot van de auto wordt deels verplaatst van het rijden er mee, naar de productie er van. En het rijden gebeurt op grotendeels ‘vuile’ stroom. Een carrosserie maken van carbon fibre reinforced plastic (CFRP) – nodig om het batterijgewicht te compenseren – kost per kilo ongeveer vijf keer zoveel energie als een stalen carrosserie. En staal is eenvoudig volledig te hergebruiken. Autoschroot is een welkom koelmiddel in het ruwijzerproces. Kunststof is slechts met veel moeite zeer gedeeltelijk en tegen hoge energiekosten te hergebruiken.
De winning van de benodigde zeldzame aardmetalen voor onder meer permanente magneten en batterijen is nog steeds zeer vervuilend, giftig, en vreet energie en ruimte. Daarom komen de meeste zeldzame aardmetalen uit China: dat heeft een groot platteland met een onmondige bevolking en er gelden lakse milieuregels. De volgende ‘scam’ dient zich hier al aan. Elektrisch rijden betekent het ene milieuprobleem verruilen voor het andere.
De auto is nochtans een prachtige uitvinding en auto’s zijn gestaag minder vervuilend en veiliger geworden. Maar duurzaam is autorijden nog lang niet en de vraag is of het dat ooit zal worden. De grote milieuwinst is ook niet te verwachten van een bepaalde aandrijf- of fabricagetechnologie maar van vermindering van het aantal auto’s door autodeelsystemen. Daar zit veel meer toekomst in omdat dit iets doet aan die andere schaduwzijde van auto’s: het enorme ruimtebeslag in onze woonomgeving, vooral onze binnensteden, en de slechte gebruiksefficiëntie: een personenauto wordt gemiddeld minder dan een uur per dag gebruikt. Maar minder auto’s, daar zullen ze bij Volkswagen niet echt blij van worden.
Het klinkt cru, maar Duitsland heeft het eigen helemaal aan zichzelf te wijten, dat de haven van Hamburg het loodje dreigt te gaan leggen (zie FD van 11 september, Havens slaan alarm over gevolgen megaschepen).
Het was Duitsland, of liever gezegd de toen prille Duitse Tolunie met Pruisen voorop, dat al vroeg in de negentiende eeuw diplomatiek ruzie maakte met het piepjonge Koninkrijk der Nederlanden over de uitdieping van de Rijn. Rotterdam was nog een slaperig stadje. Het kwam regelmatig voor dat in het voorjaar kruiend ijs de rivierafvoer blokkeerde. En overigens ook dat het ijs de tamelijk gammele dijken vernielde waardoor het water uitstroomde over het ommeland dat daarna vaak maanden blank stond.
Het stroombed van een natuurlijke rivier bestaat uit meerdere meanderende geulen onderbroken door vele zandbanken. De jonge waterstaatsingenieur Pieter Caland (wiens naam voortleeft in het Calandkanaal) leerde door studiereizen naar onder meer de Seinevallei (Frankrijk had al sinds Napoleon een geünificeerde waterstaat) hoe je een rivier kunt ‘normaliseren’. Dat gaat zo: Een van de geulen benoem je tot hoofdgeul en de andere geulen dam je af. De stroming in de hoofdgeul neemt in kracht toe en zo wordt die steeds breder. Met deze techniek – je kunt bijna zeggen: dit foefje – baggert de rivier zichzelf uit. Grote baggervaartuigen bestonden immers nog niet rond 1870.
Het uitmonden van de Rijn in zee bleef een probleem om dat daar door de afnemende stroomsnelheid slib zich bleef ophopen. Caland verhoogde de stroomsnelheid door de laatste kilometer rivier recht te trekken door de duinen bij Hoek van Holland te doorgraven: de Nieuwe Waterweg. Het project maakte een einde aan de overstromingen in het voorjaar, stroom opwaarts in Duitsland maar ook in Nederland. Het leverde het plaatje op dat we allemaal kennen van de oude schoolplaten van Wolters Noordhof en het prachtige gedicht van Marsman: Denkend aan Holland zie ik brede rivieren traag door oneindig laagland gaan.
De Rotterdamse haven ontstond dus per ongeluk, als bijverschijnsel van de riviernormalisatie: Het was hierdoor gemakkelijk met de toenemende schaalvergroting in de scheepvaart de haven steeds westwaarts uit te breiden.
Alle economische energie bleef zich overigens richten op het herstel van Amsterdam als internationale stapelplaats. Tevergeefs. Het Noord-Hollands kanaal, het Noordzeekanaal, het Merwedekanaal en het Amsterdam Rijnkanaal hebben niet kunnen voorkomen dat Amsterdam zijn positie prijs heeft moeten geven. Maar ook de docklands in Londen en de pieren van Manhattan spelen al lang geen rol meer in de goederenoverslag. Alleen havens die off shore zijn gegaan, hebben zich gehandhaafd als wereldhaven en dus is het lot van Hamburg en ook Antwerpen bezegeld.
En of aan containerschepen een maximale afmeting is, zoals de OESO beweert, dat is zeer de vraag. Waarom zou dat zo zijn? De grote containerschepen vervoeren nu al 18.000 TEU en er staan grotere schepen op stapel. Uiteindelijk is het de prijs van onze tablet en smartphone die de scheepsomvang bepaalt en die prijs neigt alleen naar omlaag.
Er wordt gewerkt aan grotere diepzeehavens en ook aan off shore overslag, drijvende containerkades. En waarom niet? Drijvende, door stoomkracht aangedreven graanelevatoren maakten begin vorige eeuw een einde aan het handmatig lossen van het Amerikaanse graan en ook die ontwikkeling was niet voorzien: er moest gewoon een oplossing worden gevonden voor de dankzij dalende prijzen toenemende graanaanvoer. Duwbakcombinaties van meerdere megacontainerschepen zijn niet onmogelijk zolang ze door het Panama- of het Suezkanaal passen. Wat Hamburg en Antwerpen zorgen moet baren is dat er binnen een jaar een Suezkanaal is bij gebaggerd. Automatisering, robotisering en informatisering staan in de scheepvaart pas in de kinderschoenen. Meestal kondigt het stellen van grenzen aan de groei een nieuwe technologiesprong aan.
Dit artikel stond op 30 september in Het Financieele Dagblad en je kunt het downloaden via de link hieronder:
Hoezo ‘Vluchtelingencrisis’? Het is goed om nog eens in herinnering te roepen dat de Gouden Eeuw voor een groot deel te danken is geweest aan politieke vluchtelingen: Portugese joden, Franse hugenoten, om maar een paar bekende categorieën te noemen.
Vlak ook de Vlaamse lakenkooplieden niet uit, en allerlei andere ‘economische opportunisten’ die in het hier heersende liberale klimaat ondernemingskansen roken.
Daar hebben we toch een hoop plezier van gehad. ‘Waar is toch VOC-mentaliteit?’ Weet u nog? Wat dat betreft is er weinig liberaals aan de liberalen van dit moment.
Het humanitaire sentiment, die golf van compassie, zal wegebben en om daarna de stroom migranten het hoofd te bieden is een nuchtere aanpak nodig. De Duitse regering heeft dat goed begrepen. Zij maakt van deze nood een deugd. Zij kijkt verder dan haar neus lang is. Het land is de groeimotor van Europa en heeft zeshonderdduizend vacatures. Duitsland vergrijst. Voor de asielzoekers die het nu opneemt geldt grosso modo: het zijn de meest kans- en initiatiefrijken. Ze hebben geld, connecties, opleiding en durf en ze weten wat ze willen: verder met hun leven. Arm Syrië! Arm Eritrea!
Immigratielanden zijn altijd succesvoller geweest. Natuurlijk is geen enkele samenleving van elastiek en zijn er grenzen aan de opvangcapaciteit. Of misschien kun je beter zeggen: aan het tempo waarin een maatschappij nieuwkomers kan opnemen. Maar Duitsland heeft een begrotingsoverschot en investeert zes miljard in de opvang van vluchtelingen, ergo in de arbeidsmarkt, ergo in zijn economische toekomst.
Behalve de krappe arbeidsmarkt is er nog een reden waarom men in Duitsland kennelijk het hoofd weet koel te houden. Na het verdwijnen van het IJzeren Gordijn kwam een grote binnenlandse migratie op gang. West-Duitsland slaagde er in de failliete DDR te integreren. Natuurlijk kun je Oost-Duitsers niet vergelijken met Syriërs, maar onderschat niet de mentale kloof die gaapte (en nog steeds gaapt!) tussen oost en west en onderschat niet het Oost-Duitse ressentiment dat de kop op stak toen de ossies kennismaakten met de minder fraaie kante van het westen.
Duitsland is historisch gezien goed gepositioneerd voor het tackelen van de huidige situatie, niet alleen omdat het land zich moreel verantwoordelijk voelt vanwege de Tweede Wereldoorlog, maar ook omdat het voor wat nu gebeurt al eens een generale repetitie heeft gehouden, een grote brandblusoefening, namelijk het opnemen van een compleet buurland.
In Duitsland hebben bestuurders dus een perspectief dat diametraal staat op dat van de Nederlandse regering. Hier heeft niet alleen een humanitaire ramp plaats, hier ligt ook een geweldige kans. Om het te duiden in termen van merkbeleving en country marketing: die vluchtelingen zijn have en goed kwijt, behalve hun smartphone. Mobiele telecommunicatie en social media zijn bij uitstek de technologie om massa’s die op drift zijn zichzelf te laten organiseren: Spread the word! We want to go to Germany.
Als ik François Hollande was zou ik me toch ernstig zorgen maken. Of ze willen naar Groot Brittannië of naar Duitsland. In Frankrijk en andere Zuid-Europese landen neemt het aantal spookdorpen alleen maar toe.
Natuurlijk zijn ook veel vluchtelingen getraumatiseerd, depressief, eenzaam. Maar dit glas is behalve half leeg ook half vol: het zijn mensen die de vrijheid proeven en zich eindelijk veilig weten en dat ontketent bij hen een enorme energie. Het grootste gevaar is dat Nederland hun talenten niet weet aan te boren.
(Dit stuk verscheen op de opiniepagina van het Financieele Dagblad op 10 september)
Deze column verscheen op 27 juli 2015 op Nederlands Medianetwerk: klik hier
De komkommertijd in medialand houdt geen rekening met het demografische gegeven dat steeds minder mensen in de zomermaanden op vakantie gaan en steeds meer mensen door het jaar heen vaak meerdere korte vakanties houden. Dat komt eenvoudig door de vergrijzing. Er zijn steeds meer mensen die niet afhankelijk zijn van de schoolvakanties omdat ze empty nester zijn. De kinderen zijn volwassen en het huis uit. De zwakke zomerprogrammering loopt daardoor steeds meer in de gaten.
De logica zegt dan: spreid de programmering gelijkmatig over het hele jaar en prop de zomermaanden niet vol met herhalingen.
Die logica gaat echter aan de omroepbazen voorbij. Politiek gezien waren de afgelopen weken een periode zonder precedent, met de dreigende Grexit en de vluchtelingencrisis. Maar denk maar niet dat een programma zoals Buitenhof daar iets mee doet. Dat is sinds 14 juni met vakantie, tot 23 augustus. We moeten het doen met het trouwhartige Journaal en het tamelijk gedienstige Nieuwsuur. Een van de meest opmerkelijke stukjes televisie kwam tot mij via De Correspondent die een Griekse cineast, Konstantinos Georgoussis, als gastcolumnist heeft die een buitengewoon treffend filmpje maakte over hoe gewone Grieken de crisis beleven.
Dit illustreert eigenlijk datgeen wat mijn bezwaar is tegen de hedendaagse mainstreammedia. Die zitten in tegenstelling tot die Griekse cineast, niet meer in de haarvaten van de samenleving. De zomerprogramma’s op televisie, maar ook de zomernummers van de tijdschriften en de zomeredities van kranten, het is allemaal bedacht: slecht bedacht. Hoe deprimerend dat is demonstreert omroep Max met het programma Ombudsman – een eigentijdse variant van wat ooit begon met de nationale zuurpruim Frits Bom als de VARA-Ombudsman. Hoe is het mogelijk dat ondanks al die kritisch-journalistieke ‘inspanningen’ na veertig jaar de mensen nog steeds worden geplukt en getild op – in essentie – dezelfde wijze? Wordt het niet hoog tijd voor het programma Leedvermaak? Waarom bevestigen die consumentenprogramma’s al decennialang dat ouder worden gepaard gaat met toenemende klagerigheid – daarmee mijn diepste angst voor ouder worden onderstrepend?
Een derde van de zomerprogrammering bestaat uit dit soort sleetse realitytelevisie en twee derde uit herhalingen. Waarom kruipt men in Hilversum – kennelijk volkomen uitgeput door het afgelopen winterseizoen – geestdood, op zijn tandvlees door het zomercorvee, naar het najaar? Waar is de positieve energie?
Die zit in de regio. Daar zit bij de regionale en lokale zenders en op sociale media het jonge aanstormende talent dat smacht naar een kans bij een van de grote publieke of commerciële omroepen waar een grijze prop de doorstroming verstopt – welk effect door de bezuinigingen alleen maar is versterkt.
Maak van het derde net een summerschool van half juni tot half augustus, voeg het eerste en tweede net in die periode samen en gebruik het aldus vrijgespeelde budget voor vernieuwende experimenten op het derde net. Maak een plek waar jonge programmamakers leuke ideeën kunnen pitchen. Vereiste: een frisse jury. Succes gegarandeerd. Alles is beter dan die laffe opgewarmde prakjes die we nu krijgen opgediend.
Deze column verscheen op 26 juni op Nederlands Media Netwerk Klik hier
Als je in 2008 een brandbrief schrijft en in 2015 weer eentje waar hetzelfde in staat, dan doe je iets niet goed. De hoofdredacteuren en andere prominente vertegenwoordigers van de gedrukte media schrijven in een brief aan staatssecretaris Dekker van Onderwijs Cultuur en Wetenschap over het NPO Concessieplan en de aanstaande wijziging in de Mediawet dat de publieke omroepen de gedrukte media oneerlijke concurrentie aandoen. Dat is omdat zij wel – en de gedrukte media niet – met belastinggeld kunnen spelen op het internet en zij dus zo met hun digitale platforms marktleider zijn in de strijd om de gunst van het publiek.
Een cijfermatige onderbouwing van die stelling ontbreekt overigens. Natuurlijk gebruiken de publieke omroepen belastinggeld om leuke dingen te doen online en zelfs ook in print en is dat niet eerlijk maar ook als die oneerlijkheid niet zou bestaan zou de schrijvende pers in crisis verkeren.
De crisis in de omroepwereld doet niet onder voor die bij de kranten en bladen. Allereerst is het een klerezooi aan merken van netten en wat nog doorgaat voor omroepvereniging. Conceptueel is het onlinegebeuren bij de omroep zo plat als een dubbeltje: Wie zijn we en wat doen we, voor als u het nog niet wist. En als het nou gaat om achtergronden bij het nieuws en opinie, het domein van de kranten en bladen, dan is de hele omroepwereld online werkelijk zo dood als een pier. Er valt werkelijk geen ene reet te beleven. Het heeft een hoog ‘uitzending gemist’-gehalte. De mensen die nog een uitzending ‘missen’ en zich dus kennelijk normaliter door het omroepprogramma laten commanderen, dat zijn zo onder hand toch wel zeventigplussers. Dat is het tragische anachronisme van televisie: Het gehannes met die afstandsbediening van digitale televisie. Zo ongelofelijk jaren tachtig, qua design en ergonomie. Vastklampend aan het idee van televisiekanalen. Dat dit gebeuren aan het ver-internetten is door Netflix en dat dit het ‘kabelmodel’ uitholt, hebben ze bij KPN allang in de gaten en daarom willen ook zij in distributie van content gaan zitten. ‘Wordt het voormalige staatsbedrijf der telefonie nu omroep’, vroeg een radioverslaggever plagerig aan KPN-baas Eelco Blok.
De crisis in zowel de printwereld als de audiovisuele wereld is existentieel en was al langer gaande: De disruptive technology van de onlinewereld heeft die alleen maar manifest gemaakt. Die crisis is dat er door eigen toedoen geen raison d’être meer is voor kranten en omroepen. Ze bestaan omdat, tja, ze nog bestaan. Bereik is een doel op zichzelf geworden en niet een middel voor het bereiken van een achterliggende doelstelling.
Vroeger was dat doel de emancipatie van de eigen ‘zuil’; politieke belangenbehartiging en lotsverbetering voor de achterban. Er was een protestantse, katholieke, socialistische en een liberale zuil. Elke zuil had zowel een omroep als een krant, een spreekbuis. Die oude ideologieën zijn als maatschappelijk middenveld de afgelopen vijftig jaar opgelost in een moderne, seculiere samenleving maar in de mediawereld vormen ze in bestuurlijke zin nog steeds een rudimentair houvast. Een geraamte zonder lichaam. Lees de statuten van diverse omroepverenigingen eens en je waant je in de jaren vijftig van de vorige eeuw. De schaarse ruimte in de ether, het gebrek aan bandbreedte in technologische zin, rechtvaardigde ‘zendmachtigingen‘, een verkaveling langs politieke lijnen waarbij een onpartijdige staatsomroep het sluitstuk was.
Die schaarste bestaat niet meer. Er is een ongehoorde kakafonie ontstaan in de ‘Eindeloze Ether’ online, die de oude media overstemt. Bovendien zijn bij de oude media voor de afgekalfde overtuigingen zijn geen nieuwe ideeën in de plaats gekomen en dan ontstaat vanzelf ‘marktwerking’. Het ergst heeft die huisgehouden in de politiek zelf. We zitten nu opgezadeld met een politieke kaste die vooral goed naar ons luistert in plaats dat zij ons op sleeptouw neemt, ons voor gaat. Ook de media zijn ‘het grote verhaal’ kwijt. De gelijknamige rubriek in de nationale kwaliteitskrant NRC-Handelsblad is werkelijk zo stuitend obligaat dat NRC inderdaad de thermometer van de tijdgeest is. Dat ze die rubriek zo hebben genoemd bewijst dat ze weten waar ze naar op zoek zijn. Ze hebben het alleen nog niet gevonden. Daarom zijn NRC, de Volkskrant , Trouw en het Finanieele Dagblad inwisselbaar. Ze maken zelfs gebruik van dezelfde journalistencarroussel.
Dagbladen puilen uit van de lifestyle en design prietpraat en schurken zich aan tegen de Bekende Nederlander van de dag. Merkwaardig genoeg was het juist De Telegraaf onder hoofdredacteur Sjuul Paradijs die een scherp activistisch profiel koos maar ook hij heeft de slag met de marketingstrategen verloren.
Daarom valt zozeer de moed te prijzen van journalistieke online-initiatieven zoals TPO en De Correspondent maar ook van Blendle. Vice is een mooi Amerikaans initiatief op televisiegebied. Maar het is allemaal aftasten. De Nederlandse omroepwereld is nog lang zover niet. Omroepen hier zijn verwaterd tot een soort special interest kanalen: de Avrotros voor cultuur (maar pas op! Je hebt ook nog de AVRO), de KRO voor misdaadseries, de BNNVARA voor wetenschap, kennis. Ze doen het er allemaal een beetje bij.
Om al dat gelul over verdienmodellen voor te zijn: Waar zowel de omroepen als de schrijvende pers van oudsher goed in zijn geweest is mensen verenigen op basis van gedeelde belangen, interesses en idealen. Ze brachten een beweging op gang. Zij verbonden mensen.
De ene keer is het de Libelledag en de andere keer de EO-Jongerendag. Hoe het ook zij, als je tienduizenden mensen weet op te trommelen om een dag ergens samen wat te doen, dan ben je een flinke stap verder dan een webcommunity met ‘likes’. Dat tafelzilver ligt bij de oude media nog ergens in een stoffige la en misschien moet men dat eens oppoetsen. In de onlinewereld hebben nieuwe initiatieven de mond vol over ‘storytelling’ maar wie daar eens een beetje rond kijkt wordt het al snel gewaar dat ze werkelijk geen fucking idee hebben hoe je dat doet. Het modieuze hameren op het belang van content verbergt slechts dat het ze ontbreekt het aan inhoud.
In plaats van te zwartenpieten over oneerlijke concurrentie, wat ze nu al acht jaar doen, kunnen de print- en de televisiewereld beter de handen ineen slaan om weer te gaan doen waar ze allebei ooit goed in waren: Mensen samenbrengen op gedeeld gedachtengoed. Het Grote Verhaal, zogezegd.
De ‘science is settled’, ‘de wetenschap’ is er wel uit voor wat betreft de mate waarin de mensheid bijdraagt aan de opwarming van de aarde. Die is catastrofaal. Met dit als bewijs proberen klimaatactivisten hun critici de mond te snoeren. Dat het een geheel eigen leven is gaan leiden, komt mede door de inspanningen van (ex-)communisten die na 1990 politiek dakloos werden. Zij verruilden het ideaal van de klasseloze maatschappij voor dat van de duurzame samenleving. De ‘science is settled’ is een eigentijds voorbeeld van agitprop. De ‘wetenschappelijk bewezen’ klimaatramp is de moderne variant van de marxistische systeemkritiek op het kapitalisme, maar ditmaal wél geaccepteerd door vrijwel het gehele politieke spectrum, liberalen incluis. Het is een ongehoord succesvolle desinformatiecampagne.
Het begin van het klimaatdebat valt niet bij toeval samen met het ineenstorten van het communisme. Dit jaar is het vijfentwintig jaar geleden dat de Sovjet Unie op hield te bestaan als eenpartijstaat en de CPN opging in Groen Links. En dat het IPCC, het Intergovernmental Panel on Climate Change, zijn eerste rapport publiceerde.
De leerstelling de ‘science is settled’ is een moderne echo van het leninisme omdat er volgens Lenin vrijheid van discussie was totdat die was beslecht. Vanaf dat moment diende iedereen het collectieve standpunt onverkort te volgen. Daarbij is het marxisme-leninisme volgens zijn aanhangers meer dan een ideologie: Het is (net als klimaatwetenschap) een wetenschap, een onbetwijfelbare theorie die met zekerheid uitspraken doet over de toekomst. Op zichzelf is de bewering dat wetenschappelijk onderzoek over enig onderwerp op enig moment ‘afgesloten’ kan worden met zichzelf in tegenspraak. Immers, elk wetenschappelijk bewijs is in beginsel voorlopig, voorwaardelijk omdat je maar nooit weet wat de wetenschappelijke vooruitgang nog meer brengt. Behalve in een gestolde theorie als het marxisme-leninisme. En nu kennelijk dus ook in de klimaatwetenschap.
Dit doet overigens niets af aan de wetenschappelijke validiteit van het onderzoek van het IPCC. Dat onderzoek richt zich immers niet op klimaatverandering maar op klimaatverandering in zoverre die door de mens wordt veroorzaakt. Er is ook gegronde reden om dat menselijk handelen als uitgangspunt te nemen. De mensheid brengt immers een enorme extra hoeveelheid broeikasgas in de atmosfeer en op zichzelf beschouwd leidt een hogere CO2-concentratie tot het opsluiten van meer warmte in de atmosfeer.
Maar tussen die veranderende input en eventueel veranderende output zit een enorm ingewikkeld systeem. We weten niet precies hoe gevoelig het klimaat is voor antropogene broeikasgassen. Daarom hangt het leveren van wetenschappelijk bewijs altijd ook samen met het verwerven van draagvlak. De ‘consensus’ ontstaat doordat degene die met het bewijs komt zijn gelijken, de ‘peers’, daarmee weet te overtuigen. Lenins stelling luidt: ‘vrijheid van discussie en kritiek, eenheid in actie.’ We debatteren en we concluderen en dan is het klaar want er moet worden gehandeld en dit geldt natuurlijk ook voor klimaatwetenschap die juist van meet af aan is opgezet met het oog op beleidvorming waar vervolgens naar dient te worden gehandeld.
Eenmaal beland in het actiestadium diende binnen het communisme de nog resterende oppositie te worden uitgeschakeld. Hoe dat in zijn werk gaat, dat is door de historici uitvoerig gedocumenteerd met vele huiveringwekkende voorbeelden. Waar het echter mee begon was: Koppen tellen en dan zeggen dat de discussie is afgelopen. Dat is opmaat naar politieke terreur, heeft de geschiedenis ons geleerd.
Dat zal Marjan Minnesma van Urgenda zich misschien niet hebben gerealiseerd toen zij in de uitzending van het radioprogramma Vroege Vogels op 30 november vorig jaar de presentator, die daarop nogal geschrokken reageerde, toevoegde dat ‘media geen podium meer moeten geven aan mensen die zeggen dat er niets aan de hand is.’ De zoon van de presentator had namelijk van zijn aardrijkskundeleraar te horen gekregen dat er meerdere opvattingen bestaan over de oorzaak van klimaatopwarming. Misschien zijn er (ook) natuurlijke oorzaken.
Ze vergeleek ze met mensen die beweren dat de aarde plat is. Zover ridiculiseren ‘officiële’ klimaatonderzoekers de sceptici, zoals de bekende astrofysicus Kees de Jager, niet maar men beroept zich wel op onderzoek van wetenschappelijke literatuur waaruit zou blijken dat de overgrote meerderheid van de wetenschappers, 97%, het eens is met de conclusies van het IPCC. Ook Minnesma haalde dit bewijs weer aan.
Dat wordt gepresenteerd als een relatieve geruststelling: het vraagstuk is ernstig maar we weten nu in elk geval hoe het zit. Dat nu, dit ‘zeker weten’, lijkt mij eerlijk gezegd buitengewoon verontrustend. Het suggereert dat als 97% van de beste wetenschappers zeker menen te weten hoe het zit, wij ook 97% van alle kennis hebben verworven die er te verwerven is en dat die overige 3% vast niet meer de moeite waard is.
Allereerst citeren Minnesma en velen anderen, die wetenschappelijke publicatie fout: de 97% verwijst naar bijna 12.000 publicaties over het klimaat en niet naar een aantal onderzoekers. Die 12.000 publicaties, waaronder een persverslag van een televisie-uitzending, zijn door een panel nagelezen om vast te stellen of ze voor of tegen de stelling zijn dat mensen de aarde opwarmen. Veel van de panelleden zijn echter klimaatactivist: Tja, wie anders krijg je zo gek om 12.000 publicaties door te vlooien. De resultaten zijn hoe dan ook dermate subjectief, interpreterend, tot stand gekomen dat het onmogelijk is de uitkomst volgens de gevolgde methode (die overigens rammelt) te reproduceren en daarmee is er aan het hele onderzoek niets wetenschappelijks meer. Het is een Noordkoreaanse verkiezingsuitslag die bij elke rechtgeaarde wetenschapper alle alarmbellen af doet gaan.
Maar als casus van agitprop is deze klimaatframing werkelijk uitmuntend. Intussen is niet onze aarde plat maar wel die van Minnesma. Baanbrekende inzichten komen menigmaal van zogenaamd verdwaalde idioten, dissidenten, die de bijl zetten aan die wortels van onze zekerheden en nieuwe denkramen openen – en dus bedreigend zijn voor de status quo. En het is altijd de gevestigde orde die beweert dat we het nu allemaal wel zo’n beetje hebben uitgeknobbeld. Zo stelde het US Patent Office in 1899 voor zichzelf op te heffen omdat alle uitvindingen waren gedaan. En dus betekent ‘the science is settled’ niets anders dan een stagnatiecrisis in de klimaatwetenschap – vanuit wetenschappelijk oogpunt in elk geval. Vanuit politiek oogpunt is het gewoon een vorm van zelfgenoegzaamheid.
En zo’n crisis eindigt op het moment dat zich nieuwe wetenschappelijke vergezichten aandienen, zoals nu vanuit de astrofysica. Dat is nou het leuke van wetenschap: Astrofysici waren aanvankelijk helemaal niet zo betrokken bij al dat klimaatgedoe maar de aardwetenschappers maakten zoveel tumult dat ze zich er mee zijn gaan bemoeien.
Ik leg mijn oor even te luister bij De Jager: Want wat nu als de invloed van de zon op het klimaat onverhoopt toch veel groter is dan we dachten en de aarde koelt de komende decennia of eeuw misschien wel af in plaats dat zij opwarmt? Dan hebben we ons ten koste van duizenden miljarden euro’s voorbereid op de verkeerde toekomst. Gelukkig heeft het KNMI onder druk van de sceptische kritiek aan het IPCC gevraagd nu ook serieus werk te gaan maken van onderzoek naar de invloed van veranderende zonneactiviteit op het klimaat.
Natuurlijk kun je niet gaan zitten afwachten en is er een bepaalde mate van consensus nodig voor effectief handelen. Echter, als die consensus ‘wetenschappelijk’ is en zij pretendeert een complex, niet-lineair systeem te kunnen doorgronden, dan is dat een enorm risico. Daarbij is angst een slechte raadgever en grijpen we nu in paniek naar houtje-touwtje-technologie zoals windenergie terwijl er waarschijnlijk veel betere oplossingen in de technologische pijplijn zitten.
Uitgerekend Karl Marx, de aartsvader der communisten, besefte als geen ander dat het onmogelijk is om via modellen van complexe systemen zoals ‘de economie’ of ‘het klimaat’ in de toekomst te kijken. Het Kapitaal is zijn zoektocht naar de steen der wijzen maar ook zijn grote Unvollendete. Het grootste gedeelte ervan is na zijn dood samengesteld uit zijn paperassen door Friedrich Engels en Karl Kautsky.
Kort voordat hij in februari 1867, na vele deadlines te hebben overschreden, het eerste deel van Het Kapitaal (en het enige dat hij zou voltooien) dan toch maar bij de drukker inleverde, drong Marx er bij Friedrich Engels, zijn vriend en vertrouweling, op aan om Het onbekende meesterwerk van Honoré de Balzac te lezen: het verhaal van Frenhofer, een belangrijk schilder die tien jaar besteedde aan een portret dat ‘de meest complete uitbeelding van de werkelijkheid’ zou zijn maar dat, eenmaal voltooid, compleet mislukt blijkt waarop Frenhofer zelfmoord pleegt. Marx vond dit het toppunt van ironie: dat streven naar volmaaktheid precies het tegenovergestelde oplevert. Hij besefte waarschijnlijk dat hij eveneens gefaald had in zijn ‘complete uitbeelding van de werkelijkheid.’
Eigenlijk is Marx op zijn best in het nog steeds actuele Communistisch Manifest, tienduizend woorden vol woede over onrecht, geschreven met een hamer en sikkel waarmee hij korte metten maakt met al zijn tegenstanders en zijn waarheid er bij de lezer frontaal in ramt op een grootse en meeslepende wijze. ‘De proletariërs hebben niets te verliezen dan hun ketenen. Zij hebben een wereld te winnen.’ Marx’ manifest is actueel voor de miljoenen rechtelozen die met gevaar voor eigen leven voor hongerlonen in Aziatische fabrieken en ateliers onze luxe spullen maken.
Lenin kneedde uit Marx’ onvoldragen theorie niettemin een ‘totaalmodel’ voor een nieuwe samenleving en in die voorliefde voor modellen met hun suggestie van exactheid, vinden marxisten-leninisten en klimaatwetenschappers elkaar omdat dit immers de enige manier is om op een wetenschappelijke wijze te pogen iets zinnigs te zeggen over de toekomst van complexe systemen zoals de samenleving en het klimaat.
Maar zulke modellen beïnvloeden hun eigen projecties omdat ze een reactie vanuit de samenleving oproepen. Het model zelf genereert als het ware een nieuwe onbekende, variabele, in datzelfde model. Daarom zijn modellen zijn toch slechts beperkt geldig gebleken. Een van de eerste computermodellen werd in 1972 gebruikt in het rapport Grenzen aan de groei van de Club van Rome en was van Dennis Meadows van het beroemde Massachusetts Institute of Technology in de Verenigde Staten. Het rapport ‘voorspelt’ onder meer dat ‘bij de huidige groeitoename zilver, tin en uranium () omstreeks de eeuwwisseling onvoldoende beschikbaar zullen zijn’ Dat is niet gebeurd. Dat is te danken aan nieuwe technologie. Het rapport stelt dat ‘er geen speciale variabele in het wereldmodel is voor technologie. Het was onmogelijk om de dynamische gevolgen van de technologische ontwikkeling samen te stellen en voor het systeem te generaliseren.’ Het rapport voorzag niet de opkomst van de computerindustrie met de hele moderne informatie- en communicatietechnologie, het voorzag evenmin de spectaculaire ontwikkelingen in de biotechnologie en nanotechnologie.
Die fixatie op modelleren en plannen, daarin zit een parallel met het werk van Marx. Dat had immers de pretentie eveneens een wetenschap te zijn, het ‘wetenschappelijke socialisme’. Het is die onbedwingbare neiging van de mens die meent dat hij (sinds de Verlichting) op grond van de Rede zijn toekomst kan kennen – die telkens weer schipbreuk leidt, hoeveel wetenschap je er ook tegen aan gooit.
Naarmate de grenzen aan de groei voor ons uit leken te schuiven door ‘slimmer gebruik’ van grondstoffen en energie, verloor het ‘uitputtingsparadigma’ zijn glans en werd het naar de tweede plaats verdrongen door het ‘opwarmingsparadigma’. Hoewel dit in het rapport van de Club van Rome wel wordt genoemd, speelde het klimaat tot 1990 geen rol in het publieke debat terwijl er in de wetenschappelijke literatuur sinds de jaren vijftig volop over is gepubliceerd.
Het succes van het klimaatonderzoek is daarom vooral het succes in het streven om het op de politieke agenda te krijgen. Het hele milieudebat is vanaf het begin vooral een opvattingenstrijd geweest, een botsing van overtuigingen, waarin het de critici uiteindelijk gaat om een fundamentele hervorming van de gehele maatschappelijke orde. Maar waar dat daadwerkelijk gebeurde, namelijk daar waar de productiemiddelen in handen kwamen van de staat, juist daar stopte de vooruitgang. Er trad technologische stilstand in en daarmee ontstond armoede en vervuiling.
Mijn vader kwam voor zijn werk regelmatig achter het IJzeren Gordijn. Van een reis naar Hongarije kwam hij terug met een ervaring die hem zijn hele verdere leven is blijven verbazen. Hij had een fabriek bezocht die voor zijn warmte en kracht afhankelijk was van een oude stoomlocomotief.
In het Oostblok draaide de industriële productie overwegend op vooroorlogse technologie die met veel kunst en vliegwerk aan de praat werd gehouden. Binnen de Europese Unie van de 28 landen is de energie-intensiteit, ergo vervuiling, per $ 1000 BBP in de voormalige Oostbloklanden nu nog steeds drie keer zo hoog als in de westelijke lidstaten. Het gevolg van verouderde fabrieken en energiecentrales, lekke stadsverwarmingssystemen en slecht geïsoleerde woningen.
In 1994 reisde ik op uitnodiging van Siemens langs enkele bedrijven in de voormalige DDR. Een van de kwaliteitsproducten waarmee Oost-Duitsland in het westen had weten te concurreren waren de in Rudolstadt gefabriceerde röntgenstraalbuizen van Volks Eigener Betrieb (VEB) ‘Phönix’. Dat was tot 1945 een Siemensvestiging geweest. Siemens kocht het in 1991 van de Treuhandanstalt terug voor het symbolische bedrag van één D-Mark. Het feit dat in Rudolstadt de prijs van water (dat voorheen gratis was) vanaf dat moment werd gesteld op zes D-Mark per kubieke meter, was een duidelijke aanmoediging om het waterverbruik bij het galvaniseren van metalen onderdelen van de röntgenbuizen te verminderen. De hoeveelheid werd al snel teruggebracht van 500 m3 tot 45 m3 per week, een afname van 90 %.
Hoe kwam het dat in de landen van het Oostblok de Communistische Partij, nadat zij ten behoeve van de arbeidersklasse het kapitaal in handen had gekregen, er niet of nauwelijks in slaagde dit technologisch te moderniseren? Hoe kwam het dat juist in het ‘kapitalistische westen’ de productiemiddelen, hoewel zij in private handen waren, wel moderniseerden? Dat kwam mede door het groeiende milieubewustzijn en dat ontstond doordat hier een politieke oppositie bestond gevoed door een publieke opinie. De NCRV zond op 22 december 1971 de spraakmakende documentaire ‘We stinken er in’ uit, gemaakt door Jan van Hillo en Wolf Kielich waarin de milieuvervuiling aan de kaak werd gesteld en die het begin inluidde van de Nederlandse milieubeweging.
In de jaren die volgden waren het vooral de linkse splinterpartijen die zich vol overgave op milieubescherming stortten en daar binnen de parlementaire democratie veel resultaat mee behaalden. Veel van de innovatieve verduurzaming is te danken aan hun druk op de politieke ketel. Tegelijkertijd blijven zij ook de systeemcritici die zeker weten dat onze ‘kapitalistische consumptiesamenleving’ op dood spoor zit. In die rotsvaste overtuiging vierde een delegatie van de CPN in 1989 nog gewoon het jubileum van veertig jaar DDR mee.
En nu, 25 jaar later, grijpt Naomi Klein in haar jongste bestseller No Time nog steeds terug naar de oude vertrouwde marxistische retoriek – het komt allemaal door het ‘ongebreidelde kapitalisme’, Het Systeem! De multinationals!(‘Big Green’) en miljardairs! Je zou zeggen: haar alternatief is al eens uitgeprobeerd en dat was nou toch ook geen eclatant succes.
Haar lentezwaluw is de digitale ruil- en deeleconomie die de onderklasse gaat empoweren. Echter, UberPop, AirBnB, Snappcar, en al die andere ruil- en deel-apps, zijn geen voorbode van een nieuwe deeleconomie waarmee de onderklasse het grootkapitaal alsnog de nekslag gaat toebrengen. Deze ‘platforms’ zijn gewoon de nieuwe multinationals, de nieuwe digitale productiemiddelen in handen van nieuwe superrijken. Wij, de mensen die deze deel- en ruil-app’s gebruiken, doen dat ook niet uit altruïsme maar omdat we er zelf beter van willen worden. Zij brengen een nieuw digitaal microkapitalisme op gang en de eventuele bijvangst is dat het streven naar duurzaamheid er ook nog mee gediend is omdat we door te delen en te ruilen een stuk efficiënter omgaan met schaarse middelen, grondstoffen en energie.
De ironie wil dat dezelfde ideologie die in het westen de vorm aannam van maatschappijkritiek en zo de vooruitgang een extra impuls gaf met onder meer allerlei milieuwetten (de vervuiler betaalt!) , in het Oostblok leidde tot economische en vooral technologische stilstand met enorme milieuvervuiling als gevolg. Hoewel de kwaliteit van de röntgenstraalbuizen van Volks Eigener Betrieb (VEB) ‘Phönix’ nog steeds zeer behoorlijk was, verdiende de DDR er steeds minder deviezen mee omdat de internationale concurrentie toenam en de productietechnologie, volgens Siemens, ‘vooroorlogs’ was.
Daarom zakte het systeem in 1989 vrijwel letterlijk door zijn assen. De stoomlocomotief had die fabriek in Hongarije niet nog eens veertig jaar aan de praat kunnen houden en er was geen geld om hem te vervangen; dat was immers in al die voorgaande jaren ook niet bij elkaar verdiend.
De ‘wetenschappelijke’ consensus stelt dat het effect van menselijk handelen op het klimaat, en de mate waarin dat effect zich voordoet, vaststaat. Degenen die de consensus verdedigen grijpen terug naar de marxistische dichotomie van onafwendbare systeemcrisis en utopisch perspectief (van de duurzame deeleconomie). Dat bewijst dat zij sinds 1990 niet in staat zijn geweest een alternatief te ontwikkelen. Het is oude wijn in nieuwe zakken. Lees Marx nou eens: Er is geen ‘complete uitbeelding van de werkelijkheid’ denkbaar, ook niet over klimaatverandering. Beschouw sceptici daarom niet als dissidenten. Daar is de klimaatwetenschap uiteindelijk het beste mee gediend.
(Dit artikel verscheen in juni 2015 in Liberaal Reveil, het tijdschrift van de Teldersstichting, wetenschappelijk bureau van de VVD)