Erwin van den Brink, hoofdredacteur, evdbrink@vug.nl
Goede wetenschap is een gevecht tegen de gevestigde orde, tegen conformisme en tegen bestaande denkbeelden. Zulke gevechten worden nog maar weinig gevoerd. Tot de twintigste eeuw waren wetenschappers, net als kunstenaars, vaak bohémiens die al of niet met hulp van een mecenas hun denkbeelden najoegen. Einstein was zo’n beetje de laatste van dit type. Lees de biografieën uit onze Wetenschappelijke Bibliotheek en u begrijpt wat ik bedoel. Kurt Gödel, Louis Pasteur, Charles Darwin, Pierre en Marie Curie, levens vol drama en tragiek.
Sindsdien is onderzoek steeds meer ver-institutionaliseerd, wat sluipenderwijs de academische vrijheid heeft aangetast. Ik waag te betwijfelen of het hedendaagse gevecht met de subsidiebureaucraten boeiend proza gaat opleveren voor de biografieën van toekomstige Nobelprijswinnaars. Hoewel al die (semi-)overheidsapparaten zeggen te bestaan om het allerbeste, origineelste onderzoek mogelijk te maken, versterken zij alleen maar de status quo. De bedreiging van de wetenschappelijke vrijheid komt dus uit de academische wereld zelf en niet vanuit de politiek. De reactie van het wetenschappelijke establishment op het idee van minister Van der Hoeven om eens een debat te beginnen over ‘intelligent design’ is typerend: direct hoog van de toren, de hakken in het zand.
Wie het establishment tart komt niet alleen aan reputaties maar ook aan portemonnees. Het kan dan slecht met je aflopen. Neem Halton Arp (zie het interview op pagina 34), die als assistent van de beroemde sterrenkundige Edwin Hubble een glanzende toekomst voor zich had totdat hij vraagtekens begon te plaatsen bij de heersende opvatting over het ontstaan van het heelal, de oerknaltheorie. Arp zocht wetenschappelijk asiel in Duitsland, nadat hij in de Verenigde Staten geen toegang meer kreeg tot onderzoeksfaciliteiten.
Iedereen zou het moeten toejuichen dat heersende opvattingen ter discussie worden gesteld. In een gezond wetenschapsklimaat is de falsificatie van een theorie niet de diskwalificatie van de opstellers. Hun bijdragen aan de dialectiek blijven belangrijk.
Toch is zo’n stap terug voor de meeste eminenten een te groot offer, en zoeken ze hun toevlucht tot slinkse streken om hun tegenstanders in diskrediet te brengen.
Ook de ‘klimaatpaus’ Michael Mann, die op alle mogelijke manieren probeerde te verhinderen dat de kritiek op zijn werk van de Canadese onderzoekers McIntyre en Mckitrick gepubliceerd werd, illustreerde dit. Daarover heeft u in ons februari-nummer alles kunnen lezen.
Onderzoekers die willen publiceren, houden rekening met de opvattingen van degenen die hun artikel zullen beoordelen. In feite is dat een vorm van censuur. Zolang wetenschappelijke tijdschriften weigeren zich te verdiepen in de partijdigheid en de foute connecties van peer reviewers, kortom in de incestueusheid van het systeem, zal dat niet veranderen.
Daarom blijven wij als wetenschapsjournalistiek blad op zoek naar luizen in de academische pels. Randell Mills is er zeker zo een. Hij beweert een methode te hebben ontdekt om uit waterstof honderden malen zoveel energie te halen als bij gewone verbranding vrijkomt (zie pagina 22). Als hij gelijk krijgt, kan de hele kwantummechanica – tachtig jaar natuurkunde – de prullenbak in.
Met de hype rond de koude kernfusie nog vers in het geheugen, zijn onderzoekers terecht zeer sceptisch over zulke claims. Het verschil is echter, dat Mills’experimenten wél gereproduceerd zijn, onder andere aan de technische universiteit Eindhoven. De realiteit van het huidige wetenschapsbedrijf is dan weer, dat de onderzoekers in kwestie zeer huiverig waren om hiermee naar buiten te treden. Het wachten is nu op vervolgexperimenten, die met name zouden moeten aantonen of er inderdaad netto energie vrijkomt.
De kans dat Mills daarmee de hele kwantummechanica bij het oud vuil zet lijkt me overigens buitengewoon klein, maar dat dacht men vooraf over alle baanbrekende ontdekkingen. Het is in elk geval een meeslepend verhaal.
De Europese grondwet, moslimextremisme, de opkomst van China, het vervult mensen met een gevoel van onzekerheid, onbehagen en angst voor de toekomst. Dit ongenoegen was mede aanleiding voor het onderzoek ‘21 minuten’, een initiatief van McKinsey&Company, Planet Internet, Algemeen Dagblad, NRC Handelsblad en MSN. Het doel van 21 minuten is Nederlandse beleidsmakers en opinieleiders op een objectieve manier te informeren over oplossingen die de bevolking voorstelt voor een aantal belangrijke maatschappelijke problemen. Een van de manieren om mee te doen was het schrijven van een kort essay. Hieronder mijn ingekorte bijdrage die volledig is te lezen op www.21minuten.nl (klikken op ‘wedstrijd’).
Door cultuurrelativisme hebben we onze geschiedenis gekleineerd, terwijl juist in onze historie ons actieve kenniskapitaal en innovatiepotentieel zit. Nederland is immers de bakermat van het meest succesvolle vooruitgangssysteem uit de geschiedenis: het moderne kapitalisme. Het aandeel of ‘stuk’, waaraan het Amerikaanse stock exchange refereert, is in Nederland uitgevonden. Het oudste bekende aandeel (uit 1606) is een aandeel in de Verenigde Oost Indische Compagnie, de eerste moderne multinational ter wereld. Het aandeel is wellicht de grootste zakelijke innovatie aller tijden.
Deze ondernemerscultuur dwingt overal ter wereld nog steeds respect af: creatief, niet gehinderd door conventies, flexibel en weinig scrupuleus maar ook met een hoge mate van aanpassingsbereidheid. Niet voor niets dreven alleen Nederlanders meer dan drie eeuwen als enige buitenlandse mogendheid handel met Japan en is Philips al meer dan zeventig jaar actief in China.
Het kapitalisme is in Nederland echter nooit ongebreideld geweest, maar ingebed in een egalitaire burgerlijke cultuur. We kennen een lange traditie van liefdadigheid. Collectanten waar ook ter wereld kennen de protestantse vrijgevigheid in tijden van nood, zoals onlangs bij de tsoenami in Zuidoost-Azië.
Waarschijnlijk kreeg die gemeenschapszin voor het eerst vorm in het waterschap. Dat bestaat bijna duizend jaar en is waarschijnlijk de oudste nog bestaande vorm van zelfbestuur. Samenwerking door middel van overeenstemming was de meest effectieve manier om het land te verdedigen tegen het water. Nederland exporteerde dit idee van regels op basis van overeenstemming. Ook het internationale (zee-)recht heeft daardoor zijn oorsprong in Nederland en behalve zakelijke komen dus ook veel juridische innovaties uit Nederland, onlangs bijvoorbeeld nog op het gebied van luchtvaartrecht.
Thomas Jefferson heeft zijn argument (de tirannieke vorst) voor afscheiding in de Amerikaanse Onafhankelijkheidverklaring (1776) rechtstreeks ontleend aan het Placcaet of de Acte van Verlatinghe van 1581 (ruim een eeuw voor de Engelse Revolutie en twee eeuwen voor de Franse Revolutie). In Nederland is dus de republiek, de democratische staatsvorm van de moderne tijd, ontstaan.
Dat alles was nodig om samenleven op een klein drassig oppervlak mogelijk te maken. Deze succesvolle samenlevingsvorm leidde niet alleen tot indrukwekkende waterbouwkundige werken en landaanwinningprojecten, maar ook tot industrialisatie, stedelijke planologie, sanitaire voorzieningen (een ongeëvenaard goede afvalwaterbehandeling en drinkwaterstelsel), een hoogontwikkeld systeem voor volksgezondheid en een zeer intensieve landbouw die een enorme milieutechnische en veterinaire beheersing vereist.
De komende honderd jaar heeft over de hele wereld een ongekende volksverhuizing plaats van de binnenlanden naar de kustgebieden. Nederland heeft al meer dan vijf eeuwen ervaring met deze Coastal Urbanization Technology, het totale complex aan technische, juridische en bestuurlijke kennis en ervaring dat nodig is om in kwetsbare laaggelegen kustgebieden een hoogontwikkelde samenleving in stand te houden. Nederland is het innovatielaboratorium van de 21ste eeuw.
(QUOTE)
Nederland is het innovatielaboratorium van de 21ste eeuw
Dit stuk kreeg een eervolle vermelding in de essaywedstrijd ’21 minuten’ in 2005, een initiatief van de Stichting De Publieke Zaak. (http://www.publiekezaak.nl/)
800 woorden
Nederland is het laboratorium van de 21ste eeuw.
Met weemoed wordt in Nederland teruggekeken op de Gouden Eeuw. Het zou beter zijn de geschiedenis van Nederland te beschouwen als actief kenniskapitaal. Nederland is de bakermat van een van de meest succesvolle systemen waarmee de mensheid zijn eigen vooruitgang bewerkstelligt: het moderne kapitalisme. Het gaat dan vooral om de uitvinding van het aandeel: het ‘stuk’ waaraan het Amerikaanse stock exchange refereert. Het oudste bekende aandeel komt uit Nederland. Het gaat hier om het concept dat meerdere personen ongeacht rang of stand het (start-)kapitaal verschaffen voor een expeditie of onderneming die als doel heeft winst te maken ten dienste van deze kapitaalverschaffers die als aandeelhouder naamloze vennoot zijn. Zij lopen daarmee bewust risico maar krijgen als de onderneming slaagt een proportioneel deel van de gemaakte winst (dividend). Het oudste bekende aandeel is een aandeel in de Verenigde Oost Indische Compagnie, de eerste moderne multinational ter wereld. Het aandeel is aantoonbaar van Nederlandse origine en een van de grootste zakelijke innovaties aller tijden.
Het aandeel en de VOC zijn een uitdrukking van de Nederlandse ondernemerscultuur die overal ter wereld nog steeds respect afdwingt: creatief, niet gehinderd door conventies, flexibel en weinig scrupuleus maar ook met een hoge mate van aanpassingsbereidheid: Niet voor niets dreven alleen de Nederlanders meer dan drie eeuwen als enige buitenlandse mogendheid handel met Japan.
Het kapitalisme is in Nederland nooit ongebreideld geweest maar altijd ingebed in een maatschappelijk stelsel dat de uitwassen ervan dempte. We kennen een lange traditie van liefdadigheid, maar ons land is ook de bakermat van de democratie. Het waterschap, hoewel tegenwoordig tamelijk rudimentair, is waarschijnlijk de oudste nog bestaande vorm van zelfbestuur. Het stoelt op de gedachte dat samenwerking alleen mogelijk is door middel van overeenstemming. Alleen op die manier was het mogelijk het land te verdedigen tegen het water. Het leidde tot een preoccupatie met afspraken, regelgeving, tot een sterk gejuridiceerde, administratieve cultuur.
Nederland exporteerde het idee van regels op basis van overeenstemming. Ook het internationale (zee-)recht heeft daardoor zijn oorsprong in Nederland en behalve zakelijk komen dus ook veel juridische innovaties uit Nederland, recent bijvoorbeeld op het gebied van luchtvaartrecht.
De opmars van de Republiek leidde tot een zelfbewustzijn door alle lagen van de bevolking, een egalitaire burgerlijke cultuur. Nederland is daarmee ook de bakermat van de populaire kunst: de Hollandse meesters schilderden geen hoofse maar alledaagse taferelen. Hoewel gemaakt in opdracht van de zeer vermogenden was die kunst voor iedereen te begrijpen. Nederlandse kunst en design zijn nog steeds ongecompliceerd vernieuwend, pretentieloos verhelderend.
Samen met Venetië is Nederland de oudste moderne republiek waarbij Nederland zich er op kan laten voorstaan dat die republiek tot stand is gekomen door een opstand. Kenmerkend voor die opstand zijn het postulaat dat een volk het recht heeft om een tirannieke vorst vervallen te verklaren van zijn bestuurlijke rechten en dat ieder mens in elk geval binnenshuis het zijne mag denken. Het Plakkaat van Verlatinghe waarin dit postulaat is terug te vinden, heeft de Pilgrim Fathers geïnspireerd toen zij tijdens hun verblijf in Delfshaven de Amerikaanse Onafhankelijkheidsverklaring voorbereidden. Nederland is daarmee ook een, zoniet de, bakermat van de overheersende staatsvorm in de moderne tijd.
Dat alles was nodig om het samenleven op een klein drassig oppervlak tot een succes te maken. Maar het was niet genoeg. In de negentiende en twintigste eeuw is Nederland doorgestoten tot de tien welvarendste landen ter wereld door zichzelf na een eeuw van indolentie (de achttiende eeuw) opnieuw uit te vinden. Niet alleen door indrukwekkende waterbouwkundige werken en landaanwinningsprojecten, maar ook door industrialisatie, stedelijke planologie, stedelijke sanitatie (een ongeëvenaard goede afvalwaterbehandeling en drinkwatervoorziening), een hoogontwikkeld systeem voor volksgezondheid, een zeer intensieve landbouw die een enorme milieutechnische en veterinaire beheersing vereist. Nederland beschikt hierom noodzakelijkerwijs over enorm veel epidemiologische en virologische kennis. Waar volksgezondheid raakt aan vraagstukken van ethiek – geboortebeperking, abortus, euthanasie, drugsbeleid, het legaliseren van prostitutie – is Nederland een van de meest innovatieve landen: verguisd en bewonderd. Heel langzaam lijkt nu het Nederlandse denken over bijvoorbeeld euthanasie navolging te krijgen in het buitenland, de Verenigde Staten
De afgelopen kwart eeuw lijkt Nederland zelf vooral vruchteloos bezig met het hervormen van zichzelf in sociaal en politiek opzicht. Een gevecht om aanpak van de structurele problemen zoals werkloosheid en een stroperige overheid waarbij als het er op aan komt steeds net niet voldoende gevoel van urgentie heerst om de problemen drastisch aan te pakken.
Na de innovatieve Republiek verzandde de Nederlandse ondernemingslust in een Jan Saliegeest. Na ruim honderd jaar van regressie, indolentie, zelfgenoegzaamheid ontwaakte Nederland als moderne natiestaat. Als Nederland de komende honderd jaar iets wil betekenen dan is het als staat in de lappendeken van de Europese Unie waarin elke staat, land of regio op grond van zijn historie een unieke rol kan vervullen. We moeten ons niet van ons stuk laten brengen door de inhaalslag die arme Oost-Europese en Aziatische landen maken deels ten kosten van ons.
De komende honderd jaar heeft een ongekende volksverhuizing plaats van uit de binnenlanden naar de kustgebieden. Daar in die laaggelegen kwetsbare gebieden vindt in hoog tempo urbanisatie en industrialisatie plaats met alle gevolgen van dien die ontwikkeling nodig maken van een specifieke kennis op het gebied van kustverdediging, waterbeheer, milieubeheer, planologie, voedselvoorziening, gezondheidszorg. Zowel technologische als juridische, bestuurlijke en politieke kennis.
In die zin kan Nederland op grond van eeuwen ervaring een innovatieve proeftuin, een ‘valley’ zijn waarin kennis wordt ontwikkeld die je heel ruim kunt definiëren als ‘coastal urbanization technology’ het totale complex aan kennis en ervaring dat nodig is om in kwetsbare laaggelegen kustgebieden een hoogontwikkelde samenleving in stand te houden. In die zin kan Nederland de proeftuin zijn van de eenentwintigste eeuw.
Natuurwetenschap en Techniek, NWT Magazine, maart 2005
Gezondheidsraad is roomser dan de Paus
Erwin van den Brink
Wat te doen als je eigenlijk niet weet hoe het zit? Met dat probleem worstelt de Gezondheidsraad in twee recente adviezen waar we weinig mee opschieten. Het eerste gaat over het chronische vermoeidheidsyndroom, CVS (ook wel afgekort als ME, myalgische encephalomyelitis), het ander heeft betrekking op alcoholgebruik rondom zwangerschap en geboorte.
Over ME zegt de raad: er is wat met die mensen aan de hand maar we weten, klinisch gezien, niet wát. Volgt een advies om ME-lijders cognitieve gedragstherapie te laten volgen, die inhoudt dat ze weer leren om normaal actief te worden. Over drinken rond zwangerschap zegt de raad: doe nou maar helemaal niet, dan kan er ook niets misgaan. Zelfs de man dient voor alle zekerheid minstens een week voor de beoogde conceptie elk drankgebruik te staken.
Na lezing van die twee adviezen dringt de gedachte zich op: had je de tijd en moeite bespaard van dat advies over alcoholgebruik, dan hadden jullie het advies over ME misschien wetenschappelijk wat verder kunnen optuigen, want een Raad is ook maar een Raad en het moet uit de lengte of uit de breedte komen.
Waarom ME? Dat lijkt evident: een groep van dertig- tot veertigduizend mensen lijdt aan extreme, langdurige vermoeidheid die hen arbeidsongeschikt maakt, en het zullen er eerder meer dan minder worden. Op dit gebied vallen nog enige pittige onderzoeksvragen te formuleren. Wanneer wordt moeheid ‘ME’? Moe-zijn is een steeds wijder verbreid verschijnsel. We leven steeds gejaagder, mede als gevolg van het toegenomen aantal keuzemogelijkheden – die we allemaal willen benutten. Pleidooien voor onthaasten en quality time helpen weinig. De Amerikaanse hoogleraar psychologie Barry Schwartz houdt ons in zijn boek The Paradox of Choice voor dat het grote aantal keuzemogelijkheden mensen alleen maar minder gelukkig maakt. Daar komt nu dus het dilemma bij of je na een leuk avondje uit nog wel aan seks mag doen op de enige manier die zelfs door de paus nog is goedgekeurd.
In onze ‘kennissamenleving’ werken we bij voorkeur met ons hoofd. Dan is het logisch dat vermoeidheid daar ontstaat. In dat licht is het vreemd dat de gezondheidsklachten over extreme moeheid zo lang zijn weggeredeneerd door medische deskundigen.
Matig alcoholgebruik rondom zwangerschap en geboorte is daarentegen geen manifest maatschappelijk probleem. Bij mijn weten is geen sprake van een verontrustende toename van verschijnselen als spontane abortussen of psychische problemen bij pasgeborenen en kinderen, gecorreleerd aan alcoholgebruik. (Dat zwaar drinken schadelijk is voor het nageslacht staat natuurlijk buiten kijf.)
Je vraagt je af wat dan wel de aanleiding is geweest voor dit advies. Onder het kopje ‘Aanleiding’ staat dat er nog al wat uiteenlopende opvattingen bestaan over de effecten van matig alcoholgebruik tijdens zwangerschap. Deze literatuurstudie verandert daar niets aan. Het wemelt van de mogelijke verbanden afgeleid uit het directe effect van alcohol in het bloed van de moeder op de foetus, maar nergens is het effect op de gezondheid van de latere kinderen gekwantificeerd.
Waarschijnlijk is de aanleiding dat de bureaucratie uit die ‘uiteenlopende opvattingen’ graag consensus wil distilleren. En toevallig lag de zoveelste uit de Verenigde Staten overgewaaide gezondheidshype voor het oprapen. Het is binnen afzienbare tijd mogelijk om zwangere vrouwen met behulp van een geïmplanteerde chip te laten deelnemen aan klinisch onderzoek waarbij continu de alcohol in hun bloed wordt gemeten. Ik vraag me af of we er wat mee opschieten en of we dat moeten willen. We kunnen het geld dat daarmee gemoeid is beter gebruiken om echt inzicht te krijgen in een raadselachtig verschijnsel als ME.
Hilversum voert actie. Hilversum afficheert zich als een collectief cultuurgoed dat moet worden beschermd tegen marktwerking. Het willen voeren van een cultuurpolitiek via de ether was echter niet de reden waarom de overheid ooit heeft besloten zich over de omroep te ontfermen. Dat was omdat radio en later televisie moest worden uitgezonden. Om te voorkomen dat zenders elkaar zouden storen was overheidsregulering nodig – in internationaal verband.
Het was dus een markt waarin schaarste aan de aanbodkant werd bepaald door de technologie. In zulke markten verdeelt de overheid de schaarste zo rechtvaardig mogelijk in het publieke belang. Op dit uitgangspunt was tachtig jaar lang de publieke omroep gebaseerd.
Dat uitgangspunt is achterhaald omdat die schaarste niet meer bestaat. Dankzij voortschrijding van de technologie is de ether inmiddels onmetelijk groot geworden. Radio en televisie van over de hele wereld zijn tegenwoordig ook te ontvangen via het Internet. Het Internet op zijn beurt is inmiddels draadloos, mobiel te ontvangen via het UMTS-telefoonnet of via WiFi-acces points. Wat thuis achter de pc kan is daarmee ook mogelijk in de auto of de trein: ik kan tienduizenden FM-stations ontvangen. In een reclamespotje voor UMTS-telefonie zie je mensen terwijl ze onder weg zijn televisiekijken op het beeldschermpje van hun mobieltje: die televisie onttrekt zich aan elke overheidscontrole.
Het enige dat dan nog de instandhouding van publieke omroep met subsidiegeld rechtvaardigt is haar bijzondere museale waarde. Dat marktwerking in de mediawereld niet hoeft te leiden tot culturele verschraling bewijzen de gedrukte media, waar de overheid niets in de melk heeft te brokkelen. Er verschijnen duizenden kranten en tijdschriften in Nederland. Wat van uw gading is zit er tussen. Het dreigement dat het maken van kwaliteitstelevisie nu eenmaal duurder is dan drukwerk is achterhaald. Ook hier biedt nieuwe technologie nieuwe kansen. Een van de meest succesvolle films in termen van return on investment ooit was ook een van de goedkoopste ooit: The Blair Witch Project. Geschoten met een ordinaire handicam voor een paar honderdduizend dollar. Recette: 20 miljoen dollar. De technologie is er: het ontbreekt in Hilversum alleen nog aan de mensen die er iets mee willen kunnen.
Of een markt gereguleerd moet worden of juist geliberaliseerd hangt dus vaak samen met de aard van de technologie van dat moment. In hoeverre maakt die overheidsingrijpen nodig dan wel marktwerking mogelijk? Het is goed om dat te bedenken, niet alleen in het licht van het debat over de reorganisatie van de publieke omroep, maar ook in het licht van de discussie rond de privatisering van het openbaar vervoer, de energiesector en het nieuwe zorgstelsel.
Naar de ontwikkelingen in die sectoren verwijzen de omroepactievoerders nu en ze waarschuwen: ook daar is privatisering verkeerd uitgepakt. Die vergelijking gaat mank. In die sectoren heeft technologie zich namelijk niet zo razendsnel ontwikkeld als in de mediawereld waar juist door die nieuwe informatietechnologie tal van nieuwe aanbieders zijn gekomen.
Historisch is verandering van technologie in een markt de afgelopen eeuwen vaak het aangrijpingspunt geweest voor een interveniërende dan wel terugtredende overheid. Juist vanwege de geringe technologische innovatie is de recente privatisering van de spoorwegen mislukt en valt de introductie van marktwerking in de gezondheidszorg en de energiesector met grote vreze te vrezen zoals de recente stroomstoring heeft aangetoond. Vooral in de geliberaliseerde energiesector is sprake van quasi-marktwerking omdat de technologie van stroomopwekking niet is veranderd. Wij zijn en blijven grotendeels afhankelijk van oud-technologische, grootschalige elektriciteitsopwekking in zeer kostbare centrales, in handen van een oligopolie dat de stroom verdeelt via een weliswaar publiek, maar fysiek zeer kwetsbaar hoogspanningsnet.
Omgekeerd is het goed te bedenken waarom die markten ooit gecollectiviseerd zijn. Vanwege de technologie en niet vanwege ideologie. Zo ontstonden spoorwegen in Nederland als vrije elkaar beconcurrerende ondernemingen die elk de schaalgrootte misten die nodig was voor elektrificatie. Zonder overheidsingrijpen was die er niet of veel later gekomen. Ook de particuliere stroomopwekking aan het begin van de vorige eeuw kon de technologische ontwikkeling niet bijbenen van steeds grotere maar ook kostbaardere installaties – die steeds efficiënter en bedrijfszekerder werden. Daarom maakte overheidsingrijpen van de elektriciteitsopwekking terecht een openbare nutsector. In de gezondheidszorg stimuleerde de komst van steeds duurdere technologie specialisatie en schaalvergroting en dus overheidsbemoeienis.
In alledrie deze markten dienen zich nu technische mogelijkheden om weer over te gaan tot schaalverkleining en dus ook voor marktwerking. Een voorbeeld is gecombineerde thuisopwekking van stroom en warmte (micro-warmte-krachtkoppeling). Een Japanse fabrikant gaat microthuiscentrales produceren op basis van Nederlandse technologie waarin de stirlingmotor is geperfectioneerd. Een soort combiketel voor warmte en stroom. Dat biedt mij een werkelijk alternatief voor de zusjes van Essent mits de Gas Unie, dan wel een oliemaatschappij, mij kan verzekeren van levering van brandstof voor mijn thuiscentrale: de brandstofmarkt is al een echt werkende markt van aanbieders, zeker als die met stroomaanbieders kan concurreren. Teveel stroom mag ik aan het net leveren en ik hou het net als aanvulling voor piekgebruik. Als iedereen dat doet krijg je een stroominternet van prosumenten waarin alle individuele tekorten en overschotten elkaar opheffen. Dat zou niet alleen een nagenoeg perfecte markt zijn met evenveel producenten als consumenten, technisch gezien zou het veel beter bestand zijn tegen calamiteiten. Omdat ook de communicatie-infrastructuur afhankelijk is van stroom had een verstandige overheid beter eerst de opwekking kunnen ‘ver-internetten’. Dat was dan de facto ook privatisering geweest maar wel in meer geciviliseerde vorm omdat die mij als burger en consument direct invloed geeft in de energiewereld. Een publieke markt, zeg maar.
Ook in de zorg is die sociale marktwerking er nog niet maar kan die er wel komen door nieuwe technologie. In de huidige situatie ben ik geografisch gebonden aan de dichtstbijzijnde zorgaanbieders: mijn huisarts en het plaatselijke ziekenhuis. Toekomstige informatietechnologie zal zelfdiagnose en thuisbehandeling steeds gemakkelijker maken evenals teleconsulting van artsen waar ook te lande en – in een later stadium – waar ook ter wereld. Het schijnt dat je voor een bypass het beste in India terecht kunt.
In de energiesector en de zorg ontstaan dus technologische mogelijkheden tot schaalverkleining die herinvoering van marktwerking mogelijk maken. De markt is dan ook gesocialiseerd, dat wil zeggen mede in handen van burgers. Daarom zag Joop den Uyl in de jaren zestig ook scherp dat het bezit van een auto door elke arbeider de vervoersmarkt zou socialiseren tegenover het staatsgeleide openbaar vervoer. Technologische ontwikkeling in het regelen van autoverkeer en de schaarste aan openbare wegen maken de auto nu steeds meer van een vorm van openbaar vervoer, een systeem met steeds minder individuele keuze- en handelingsvrijheid. Dit gebeurt uit oogpunt van veiligheid en doelmatigheid. Het is nu begonnen met cruisecontrol in combinatie met trajectcontrole op snelheid. Straks zal de auto zichzelf besturen. Dat is veiliger en minder botsingen zorgen voor minder files. De technologie hiervoor wordt momenteel voorgesorteerd in de vorm van actieve cruisecontrol (die afstand tot de voorligger bewaakt), de keep-your-lane-functie, het anti blokkeer systeem (ABS) en traction control waarbij de auto ondoordachte acties van de bestuurder overruled omwille van de veiligheid.
Markten kunnen onder invloed van technologie en schaarste dus bewegen in de richting van liberalisatie (zoals de radio- en televisiewereld) dan wel regulering en collectivisatie (zoals het autoverkeer). Daarbij beïnvloedt technologie voortdurend die schaarste. Hoe het ook zij, marktwerking per decreet blijft een farce als er voor mij als burger en consument geen alternatief is of alleen maar een quasi-alternatief zoals vooralsnog in de energievoorziening en de medische zorg. Minister Veerman heeft dus gelijk: de marktwerking in de medische wereld zal een wassen neus blijken. In het openbaar vervoer, de energiesector en de gezondheidszorg heeft de consument geen werkelijk alternatief: zelfs de auto is dat niet.
De rol van de publieke omroep zal onvermijdelijk verder worden gemarginaliseerd. Niet alleen via het UMTS-telefoonnet is mobiel Internet zo snel te maken dat ik onderweg IP-televisie en –radio kan ontvangen. In Amerikaanse steden wordt de veel goedkopere WiFi draadloze netwerktechnologie in hoog tempo wordt uitgerold. Ook binnen WiFi kun je van Internet zo snel downloaden van radio- en televisiesites dat er de facto een ‘eindeloze ether’ ontstaat waarbinnen elke particulier waar ook ter wereld buiten het publieke bestel, het Commissariaat voor de Media, het Agentschap Telecom of welke controlerende instantie dan ook beeld en geluid kan verspreiden onder elke Nederlandse doelgroep.
Het is echter de vraag of klassieke ‘zenders’, ‘stations’ of ‘kanalen’ met een herkenbare, kwalitatief samenhangende inhoud nog wel levensvatbaar zijn in die onmetelijke mediaruimte. Mijn dochter van zestien kijkt de laatste paar jaar nauwelijks nog televisie. Die rol is overgenomen door MSN. Dat is meer dan een chatnetwerk. Het stelt kinderen in staat peergroups te vormen die de nieuws- en duidingsrol vervullen van krant en televisie. Kinderen scharrelen informatie bij elkaar, nieuws, muziek, clips maar ook de laatste show van Theo Maessen en met een mobiele telefoon ‘gefilmde’ orkaan die over New Orleans raast. Ze becommentariëren die informatie en discussiëren er over. Deze studiehuisgeneratie heeft allang zijn eigen kanalen en voert zelf de redactie.
Maar in Hilversum en Den Haag wordt nog steeds heel supplementair gedacht over deze ontwikkelingen in die zin dat men ze tracht te incorporeren in het huidige bestel, in top-down-formats. Dat is een achterhoedegevecht.
Een van de nieuwe helden van mijn zestienjarige dochter is eigenaar van een lokale horecaonderneming waar de jeugd elkaar elk weekend ontmoet. Hij was op zijn zeventiende al miljonair in de ‘computerwereld’, vertelt ze ademloos. Hij – zo wordt me na enig googlen gewaar – is rijk geworden met het spammail die pornolinks bevat en met phishing en hij is daarvoor aangepakt door het Amerikaanse ministerie van Handel en is vervolgens tot geldboetes veroordeeld door enkele Amerikaanse rechtbanken.
Zulke nieuwe ‘zendgemachtigden’ weten de weg naar onze kinderen feilloos te vinden maar onze bestuurders hebben nog niet een eerste begin gemaakt met het formuleren van een adequaat antwoord op dergelijke ontwikkelingen.
Hoever strekt in het nieuwe maatschappelijke weefsel van deze eindeloze ether de vrijheid van meningsuiting, de bescherming van privacy? Welke mededingingsregels moeten hier gelden, hoe voorkomen we monopolisering? Laten we ons daar eens druk om maken in plaats om de voorbije tijd van de publieke omroep.
Erwin van den Brink
Hoofdredacteur van technologietijdschrift de Ingenieur.
In Nederland wordt per jaar zo’n acht miljard euro uitgegeven aan R&D, krap twee procent van het bruto binnenlands produkt. Te weinig. De Europese regeringsleiders hebben afgesproken dat het in 2010 minimaal drie procent moet zijn. Van de private R&D, zo’n 4,7 miljard, komt de helft van zeven grote multinationals. De ander helft komt van het midden- en kleinbedrijf: Meer dan twee miljard euro. Dat is dus een ongelofelijk belangrijke innovatiemotor is die we te weinig zien.
Om innovatie beter zichtbaar te maken heeft het technologieblad De Ingenieur het evenement Ode aan de Techniek in het leven geroepen. Vorig jaar had deze manifestatie voor het eerst plaats en reikte MKB-voorzitter Loek Hermans de bokaal voor de Meest Meeslepende Ode uit aan een klein bedrijf met vijf man personeel: Mansolar uit Petten. Dat maakt en levert educatieve bouwpakketten waarmee kinderen zelf zonnecellen kunnen bouwen. Dit jaar zit Hermans in de jury van Ode aan de Techniek.
Mansolar levert belangrijke bijdrage aan de oplossing van een groot maatschappelijk probleem: Het feit dat in Nederland te weinig kinderen kiezen voor een exacte of technisch opleiding. Daarover wordt de laatste tijd veel gediscussieerd in de media. Inmiddels is er een Innovatieplatform en heeft het kabinet een Deltaplan Bèta en Techniek afgekondigd. Dat moet leiden tot een beter ondernemingsklimaat en een aantrekkelijker technisch onderwijs.
Erwin van den Brink, hoofredacteur van De Ingenieur vindt echter dat het aan nóg wat schort en dat is aan het imago van techniek. Hier geldt: Onbekend maakt onbemind. Veel alledaagse techniek werkt zo vlekkeloos dat die onzichtbaar is geworden. Van den Brink: ‘Neem nou drinkwater. Enig idee welke hightechmethoden er bestaan om water te zuiveren? Membraamfiltratie, bestraling met ultraviolet licht….’ Techniek bedrijft gewoon slechte pr, meent Van den Brink. De beste manier om het belang van techniek duidelijk te maken zou een grote storing zijn maar dat proberen technici natuurlijk uit alle macht te voorkomen.
Daarom moet je volgens de hoofdredacteur beginnen met weggestopte techniek weer te laten zien aan het grote publiek. De eerste stap was het technische vakblad De Ingenieur om te bouwen tot een vrolijk publieksblad dat technisch uitleg geeft op een manier die voor iedereen is te snappen. ‘De interesse voor techniek is veel groter dan iedereen denkt. Juist mensen die ‘a-technisch’ zijn willen ook wel eens weten hoe een digitale camera nou werkt of waardoor een dijk bezwijkt.’
De tweede stap was om rond techniek een laagdrempelig evenement te creëren. Van den Brink: ‘We wilden met hulp andere partijen techniek onder de aandacht brengen van mensen buiten onze oorspronkelijke doelgroep van technici. Dat was ook een opdracht van het Koninklijk Instituut van Ingenieurs en de Nederlandse Ingenieursvereniging NIRIA voor wier leden we het blad in eerste instantie maken. Juist zij zien het belang van techniek-pr buiten de eigen kring. Om het tij te keren hebben we een veel breder platform nodig dan alleen De Ingenieur. Daarom hebben we MKB-Nederland gevraagd te participeren.’
Het idee is simpel. Technici werken bij bedrijven en die bedrijven maken dingen. Daarover maken die bedrijven meestal ook een productpresentatie. Een folder, een cd-rom, een video. ‘We vragen iedereen een ode te brengen aan de techniek en om het leven niet nodeloos ingewikkeld te maken zeg ik dan: beschouw je eigen productpresentatie als zo’n lofzang op techniek en stuur die naar ons op. Vertel er even bij waarom jij uitgerekend dit product zo’n staaltje van vernuft vindt dat het een ode aan de techniek waard is.’
Alle odes worden gepubliceerd op de website www.odeaandetechniek en in het tijdschrift verschijnt elke twee weken een selectie van de leukste inzendingen.
Naast bedrijven zijn scholieren de belangrijkste deelnemerscategorie omdat van hen immers zoveel afhangt. Zo moeten havisten en vwo’ers die een van de exacte opleidingsprofielen doen, in een van hun laatste jaren een zogenoemd profielwerkstuk maken. Van den Brink: ‘Meestal gaat dat dan over iets technisch. Die werkstukken zijn met een begeleidende motivatie eveneens heel geschikt om als Ode aan de Techniek in te sturen.’
De twee overige categorieën worden gevormd door studenten en ‘overige belangstellenden.’ Zo was er vorig jaar een mevrouw van tachtig jaar die een ode bracht aan de rollator. De jongste deelnemer van dit jaar, Wim Dijksterhuis, is dertien en heeft een ode gebracht aan de LED, de Light Emitting Diode.
Er is door het gebrek aan technici te lang over techniek gepraat als probleem. Ode aan de Techniek is bedoeld om ons het gevoel te geven dat we met zijn allen eigenlijk heel goed bezig zijn. Dat mensen voortdurend bezig zijn technische oplossingen te bedenken voor maatschappelijke vraagstukken. Van den Brink: ‘Het aardige van Ode aan de Techniek is daarbij dat het niet de zoveelste top down geparachuteerde pr-actie is, maar dat het iets is dat van onderop komt. De mensen op wie de actie zich richt zijn tevens degenen die de actie gaande houden. Door een ode te brengen opent menigeen zichzelf de ogen: Wat zit die techniek eigenlijk mooi in elkaar. Bovendien kan Ode aan de Techniek uitgroeien tot en platform waar bedrijven aan de ene kant en scholieren en studenten aan de andere kant kennis nemen van elkaars activiteiten. Aan bedrijven verschaft Ode aan de Techniek in elk geval een podium waarop zij gratis hun kunsten kunnen vertonen.’
Inzenden kan tot 1 juni. Op 24 juni worden de winnaars bekendgemaakt tijdens de slotmanifestatie in Amsterdam waar ook prominenten uit het bedrijfsleven en de politiek elkaar ontmoeten bij het tweede Technologiedebat. Dit jaar gaat dat over de toekomst van het omroepbestel.
Fotobijschriften
Hermans1.jpg
MKB-voorzitter Hermans overhandigt de Ode-bokaal aan mede-oprichter Paul Sommeling van Mansolar.
Hermans2.jpg.
panel.jpg:
Het panel tijdens de slotmanifestatie Ode aan de Techniek 2003 in Nemo (Amsterdam), in debat over het aantrekkelijker maken van techniek. V.l.n.r. debatleider Peter van Ingen (presentator van Buitenhof – NPS), Loek Hermans (MKB), Sjoerd Vollebregt (CEO Stork), Jacob Fokkema (rector magnificus TU-Delft) en professor Ben Veltman.
Mansolar.jpg:
Scholieren bouwen zelf een zonnecel met de bouwdoos van Mansolar, winnaar van de Ode-bokaal.
Beetle.jpg:
Trompet.jpg
Leerlingen van het Ichtus College in Dronten stuurden dit jaar een Ode in aan de trompet, immers óók techniek!
Zeewaterverdamper.jpg
Het grootste deel van het aardoppervlak (71 %) bestaat uit water. toch heeft meer dan een miljard mensen geen toegang tot schoon drinkwater. het meeste water is namelijk zout of niet toegankelijk. door van zout zeewater zoet drinkwater te maken kan hier volgens ir. Humphrey Gouverneur verandering in komen. Hij brengt daarom een ode aan de zeewaterverdamper.
Loxx.jpg
Ontwerper Basten Leijh studeerde eind 2002 af aan de Design Academy in Eindhoven op zijn ontwerp voor de ideale stadsfiets en bracht daar een ode aan.
Rollator.jpg
Mevrouw Brouwer (80) uit Eindhoven bracht een ode aan de rollator. Door met een rollator te lopen komen mensen het huis uit, kunnen ze hun conditie op peil houden, die anders bij gedwongen verblijf in een stoel zeer snel achteruit zou gaan.
Simulator.jpg
Ir. Robert Hoevers bracht een ode aan de formule 1 simulator. Daarmee kunnen zowel professionele coureurs als amateurs realistisch virtueel racen met een zelfgekozen auto op een zelfgekozen circuit.
MPC_POS5.TIF:
Het Rotterdamse staalconstructiebedrijf Huisman-Itrec bracht een Ode aan zijn nieuwe Multi Purpose Catamaran voor het verplaatsen van grote off shore-installaties.
Het aandeel studenten dat een bèta- of technische opleiding volgt ligt in Nederland eenderde tot de helft lager dan in Denemarken, Finland, Zweden en Duitsland. In 2000 studeerde slechts 14% van de Nederlandse studenten af in exacte wetenschappen, tegen 21% gemiddeld in de Europese Unie. In de meeste EU-landen stijgen de inschrijvingen voor bèta- en technische studies bovendien, terwijl zij in Nederland dalen.
Aldus het ‘Deltaplan Bèta en Techniek’ dat het kabinet vlak voor de feestdagen publiceerde. Een leraar van de middelbare school van mijn dochter herinnerde me aan een vuistregel: in een doorsnee klas heeft 20% van de kinderen talent voor exacte vakken, 40% leert met vallen en opstaan, en bij de overige 40% zal exact onderricht niet beklijven. Dat betekent dat bèta’s een electorale minderheid zijn. In een democratie dreigt dan het onderspit.
Rond 1965 deed zich het tamelijk unieke verschijnsel voor dat een hele generatie stemgerechtigd en mondig werd terwijl de welvaart explodeerde. De culturele revolutie die dat teweegbracht, stelde jongeren in staat zélf te bepalen wat ze studeerden én om hun docenten de maat te nemen.
Niet dat hier – zoals in China – Rode Gardisten leraren terecht lieten staan, maar het volgen van lessen werd vrijwillig, en activisme stond gelijk aan kennisverwerving. Maatschappijstudies waren een fantastisch vehikel voor de Sturm und Drang, want, tja, natuurkunde valt moeilijk marxisties-leninisties (zo werd het geschreven) te maken.
Vrijheid leidde tot gemakzucht, de ene onderwijshervorming werd op de andere gestapeld, en het exacte onderwijs kalfde steeds verder af. De desastreuze gevolgen daarvan beginnen nu pas aan het licht te komen, en dan alleen doordat grote multinationals dreigen met hun R&D te vertrekken, omdat de kennis in Nederland ontbreekt.
Dat is nog het meest navrante: er is geen appreciatie voor wetenschapsbeoefening als zodanig, maar slechts de angst dat onze kennissamenleving gevaar loopt. Illustratief is de discussie rond de toekenning van kcis-geld aan de lofar-telescoop: of het wat oplevert, wilden enkele Kamerleden weten.
Wetenschap levert in principe alleen onbruikbare kennis op, totdat iemand er een toepassing voor bedenkt. Soms gebeurt dat snel, soms langzaam, soms gebeurt het nooit. Daar wordt die wetenschap niet meer of minder wetenschappelijk van. Het bewijst dat ‘innovatie’ een onnavolgbaar proces is. Zo verzuchtte Govert Schilling in de Volkskrant dat al die nutteloze sterrenkunde ons ooit het vege lijf gaat redden als we die gigantische komeetinslag willen afwenden die er ooit een keer gaat komen.
Wie goed leest herkent in het beleidsproza de hand van de Maagdenhuisbezetter. Er moet een ‘platform’ komen om dingen ‘te concretiseren’. Het is die gammagolf van destijds die nu de ministeries en advieslichamen bevolkt. Bèta’s moeten daar niet om treuren want ze hebben het zelf laten gebeuren. In tegenstelling tot de Culturele Revolutie in China was het hier niet de razernij van een massale lastercampagne tegen het oude intellect, maar gewoon een democratische beweging waartegen 20% van de klas met de 40% twijfelaars best een tegenbeweging had kunnen mobiliseren.
In plaats daarvan las ik in de bijlage M van NRC weer zo’n litanie van onze brille, die schampert over het Nederlandse onderzoeksklimaat en de fantastische mogelijkheden in de VS. Typisch de weg van de minste weerstand. Doe er dan wat aan sukkels, denk ik dan. Als je niet gestoord wilt worden in je wetenschapsbeoefening, moet je er niet van staan te kijken als de rest van de samenleving de poten onder je stoel vandaan zaagt.
Met één Plasterk win je deze oorlog niet. Waar zie je nou een welbespraakte bèta een televisieprogramma domineren? En zelfs als dat wel het geval zou zijn: blaffende beta’s bijten niet. Ga liever de politiek in en zorg dat je bij die geldkraan komt.
Dit artikel verscheen in Het Financieele Dagblad op 19 juni 2003
Techniek heeft een natuurlijke achterstand op kunst, cultuur, politiek en economie. Zij zijn veeleisend, terwijl techniek dienend is.
Erwin van den Brink over de strijd tegen het afglijden van Nederland als technologieland
Techniek is vandaag alomtegenwoordig. We worden wakker door een wekker, we doen een plas op de wc, we draaien de kraan open voor een slok water, zetten het koffiezetapparaat aan en stappen onder de douche: allemaal pure techniek. Die alomtegenwoordigheid maakt techniek onzichtbaar. Blijven we techniek over het hoofd zien, dan is de uiterste consequentie dat techniek teloorgaat, omdat techniek niet zoals natuur vanzelf de kop opsteekt. Boomwortels komen altijd door het asfalt heen, niet andersom.
Techniek is niet iets om je de hele dag mee bezig te houden. Een uitvinding is er om ons het leven te vergemakkelijken om ons werk uit handen te nemen en dat is niet het geval als techniek voortdurend aandacht zou vragen.
Techniek heeft een natuurlijke achterstand op kunst, cultuur, politiek en economie omdat die juist bestaan door zich te manifesteren, door aandacht en bemoeienis. Kunst die gewoon wordt, houdt daarmee de facto op kunst te zijn. Politiek die geen beroep doet op mensen is geen politiek. In cultuur, politiek en in de economie is menselijke geldingsdrang, het vragen van aandacht, de natuurlijke zijnstoestand. Zij zijn veeleisend, terwijl techniek dienend is.
NRC Handelsblad luidde vorige maand de alarmbel over het onderhoud van KLM-vliegtuigen. Grondwerktuigkundigen hadden verzuimd een periodieke opfriscursus op tijd te volgen en daardoor waren hun papieren verlopen. Ach en wee. Pas in laatste instantie kwam in die berichtgeving de vermoedelijke oorzaak aan bod. ‘Ze hebben het waarschijnlijk te druk gehad’, meldde een woordvoerder.
Zonder technici kan de KLM niet vliegen, maar ook een systeem als de gezondheidszorg vergt dagelijks technische ondersteuning. De Technische Universiteit Delft maakt al enkele jaren reclame voor zichzelf met de slogan dat achter elke medicus een technicus staat. Heel wat televisiedrama is gesitueerd in ziekenhuizen. Doktoren zijn de helden. Voor de technicus is zelfs geen bijrol weggelegd.
Dat gebrek aan maatschappelijke waardering leidt tot een tekort aan technici. Onlangs vertelde een woordvoerder van een grote industriële machinebouwer dat veel elektriciteitscentrales in Nederland nu zo’n veertig jaar oud zijn en dus binnen afzienbare tijd moeten worden vervangen. Zijn bedrijf wil graag centrales bouwen, maar kan zulke klussen niet aannemen, omdat in Nederland geen ingenieurs meer rondlopen die ze kunnen bouwen. Dat betekent dat we op den duur steeds meer stroom zullen moeten importeren.
Techniek vereist voortdurende toewijding van de hele samenleving. Dat besef is verdwenen. Mensen hebben de neiging zich aan die toewijding te onttrekken. Ze noemen een uitvinding ‘een wonder der techniek’. Dat is merkwaardig want als techniek iets niet is, is het een wonder. De Grote Van Dale geeft als omschrijving van een wonder: ‘iets dat men niet verklaren kan’. Ik zou niet graag in een apparaat stappen, waarvan de werking niet valt te verklaren.
Als er sprake is van een wonder der techniek dan bedoelen we eigenlijk onze verwondering over ons eigen vernuft. Onze scheppingsdrang, dat is het eigenlijke wonder dat we niet kunnen verklaren. Alhoewel, de mens is slim en de mens is lui en vindingrijkheid is een combinatie van die twee. Het kost wat moeite, maar dan hebben we ook wat.
Bill Joy, de baas van Sun Microsystems, schetste enkele jaren terug wat apocalyptisch in zijn essay De Toekomst heeft ons niet nodig, hoe de techniek in een gerobotiseerde wereld het verder af kan zonder de mens. Dat is een gevaarlijke toekomstdroom. Wij hebben onszelf het waanidee aangepraat dat techniek het zo onderhand wel zonder ons af kan met bijvoorbeeld de notie van de ‘post-industriële’ samenleving en de overtuiging dat onderwijs en arbeid niet langer utilitair zouden behoren te zijn maar in de eerste plaats dienen tot zelfontplooiing. De samenleving kan wat betreft technologie zo onderhand wel overschakelen op de automatische piloot, is het impliciete idee.
Zou de mens dan werkelijk tot volledige zelfontplooiing komen als hij zich niet meer druk hoeft te maken over het vinden van voedsel, huisvesting, veiligheid en gezondheid? Of het in bedrijf houden van de energievoorziening, mobiliteit en communicatiesystemen? Vinden we dan in deze Brave New World zonder materiële zorgen genoeg voldoening in de wereld van kunst, cultuur, media? Zouden we, verlost van de noodzaak van toewijding aan de technische vooruitgang, tot een ongekende creatieve en artistieke ontplooiing komen? Of leeft die wereld van kunst en cultuur juist door het becommentariëren van wetenschap en techniek en zou zij zonder dat verzeilen in een decadente doodsheid?
Artistieke scheppingsdrang wordt gezien als ‘goddelijk’, omdat de kunstenaar er naar streeft volstrekt authentieke beelden en klanken te maken. Maar zijn die beelden en klanken niet altijd ook een reflectie van de wereld om ons heen, een wereld die verregaand is geïndustrialiseerd. En is het niet juist in de techniek, in het vinden van toepassingen, gebruiksmogelijkheden van wetenschappelijke kennis dat de mens zich in zijn scheppingsdrang meet met God. Daarom zijn veel uitvindingen aanvankelijk ook van de hand gewezen als duivels. Kunnen vliegen als een vogel, voortrazen in een trein, elektrisch licht, de telefoon, kernsplijting en klonen: zo had God het niet bedoeld. Niet kunst maar techniek is de voortzetting van de Schepping. Mensen hebben de wereld naar hun hand gezet.
Aannemelijk en angstwekkend is dat zonder onze voortdurende toewijding techniek verdwijnt. Eerst verplaatsen bedrijven hun R&D naar het buitenland en uiteindelijk zullen we voor onze nutsvoorzieningen afhankelijk worden van de goedertierenheid van het buitenland.
Wie zich de uiterste consequentie voor de geest probeert te halen van een samenleving die techniek irrelevant verklaart, moet maar eens denken aan het experiment van Pol Pot die in Cambodja technologie per decreet afschafte: the killing fields.
Wie omgekeerd de dagelijkse vervulling van de behoeften uit de pyramide van Maslow koestert – voedsel, veiligheid, huisvesting – moet ook kunnen stilstaan bij de techniek die daarvoor nodig is en aldus waardering opbrengen voor het werkleger technici dat daarmee bezig is.
Vandaar een Ode aan de Techniek.
Erwin van den Brink is hoofdredacteur van De Ingenieur. Dit is een verkorte versie van de rede die hij vandaag houdt tijdens de manifestatie Ode aan de Techniek in Nemo te Amsterdam. www.odeaandetechniek.nl
In Science Centrum NEMO vindt op 19 juni de slotmanifestatie Ode aan de Techniek 2003 plaats. In gezelschap van tweehonderd prominente Nederlanders uit de wereld van industrie, onderwijs en politiek maakt de jury De Meest Meeslepende Ode 2003 bekend. De aanwezigen debatteren vervolgens over wat te doen tegen het afglijden van Nederland als technologieland. ‘Ode’ is een mogelijke oplossing: gewoon aan (jongeren) laten zien hoe leuk techniek is.
Een lofzang op ons vernuft
(Door Erwin van den Brink)*
Waarom vinden wij het nodig dat iedereen een Ode aan de Techniek brengt? Omdat techniek zichzelf nooit op de voorgrond plaatst. Techniek is uit de aard der zaak ‘dienstbaar’, om niet te zeggen slaafs. Niet voor niets waren in de Oudheid slaven vaak ‘ingenieurs’; als degenen die het werk moesten doen, hadden zij het meeste baat bij technische hulpmiddelen.
Techniek is vandaag alomtegenwoordig. Alles wat we doen, gebeurt met behulp van techniek en de wereld om ons heen bestaat nagenoeg helemaal uit dingen die wij met techniek hebben gemaakt. We worden wakker door een wekker, we doen een plas op de wc, we draaien de kraan open voor een slok water, zetten het koffiezetapparaat aan en stappen onder de douche: allemaal pure techniek, maar sta er eens bij stil. Stel de eerste vijf minuten na ontwaken eens voor zonder techniek. Techniek beheerst elk aspect van ons dagelijks leven, is onontkoombaar. Dat leidt tot gebrek aan contrast. Die alomtegenwoordigheid maakt techniek onzichtbaar. Het is mooi dat al die spullen ons niet voortdurend lastigvallen met het feit dat ze er zijn – bijvoorbeeld door dienst te weigeren of stuk te gaan.
Die overdaad heeft ons verblind. Willen we techniek op waarde schatten, dan moeten we haar eerst weer leren zien. Blijven we techniek over het hoofd zien, dan is de uiterste consequentie dat techniek teloorgaat, omdat techniek niet zoals natuur vanzelf de kop opsteekt. Boomwortels komen altijd door het asfalt heen, niet andersom.
UTOPIE
Techniek heeft ons zo’n materiële utopie gebracht dat we niet alleen blind maar ook blasé zijn geworden, waardoor we de nadelen uitvergroten ten opzichte van de voordelen. Milieuvervuiling en energieverbruik ten opzichte van veiligheid, comfort, een betere gezondheid, langere levensverwachting.
Techniek wordt in het algemeen ook minder chique gevonden dan wetenschap. Techniek is veel minder dan wetenschap onderdeel van het culturele discours. Maar niet alleen bij de elite, ook onder brede lagen van de bevolking is techniek de laatste decennia steeds minder een onderdeel van cultuurbeleving: spel, opvoeding, onderwijs. Een mooi voorbeeld is het mobieltje. Voor de meeste kinderen is dat geen wonder van techniek maar een begerenswaardig speeltje. Hoewel het gemiddelde kind het absoluut niet ziet als een technisch artefact en geen weet heeft van de werking, is de invloed ervan op hoe kinderen met elkaar omgaan enorm: hun sociale netwerken bestaan grotendeels door het uitwisselen van sms-berichten.
Er is sprake van een bijna bizarre discrepantie. Met de intensivering van het gebruik van technologie is de onwetendheid en onverschilligheid over hoe het werkt, wie het maakt en wat voor inspanning dat kost juist toegenomen. Die passieve afkeer van techniek, dat is niet erg voor ‘de techniek’, maar wel voor onszelf. En zo nodeloos. Wat is er nu interessanter dan ons te verbazen over ons eigen vernuft en onze vindingrijkheid? Dat is wat de manifestatie Ode aan de Techniek beoogt.
LABORATORIA
Techniek went snel. Neem nou computers. Een halve eeuw geleden waren dat mysterieuze, zoemende kasten in laboratoria. Nu heeft iedereen er eentje voor zijn snufferd. En oh wee als hij het even niet doet. Dan vervloeken we ‘Microshit’. Niets went zo snel als nieuwe techniek.
Eigenlijk is dat ook begrijpelijk. Techniek is niet iets om je de hele dag mee bezig te houden. Een uitvinding is er om ons het leven te vergemakkelijken om ons werk uit handen te nemen en dat is niet het geval als techniek voortdurend aandacht zou vragen.
Techniek heeft wat dat betreft een natuurlijke achterstand op kunst, cultuur, politiek en economie omdat die juist bestaan door zich te manifesteren, door aandacht en bemoeienis. Kunst die gewoon wordt, houdt daarmee de facto op kunst te zijn. Politiek die geen beroep doet op mensen is geen politiek. In cultuur, politiek en in de economie is menselijke geldingsdrang, het vragen van aandacht, de natuurlijke zijnstoestand. Zij zijn veeleisend, terwijl techniek dienend is.
FLYER
Natuurlijk, als er een spectaculaire nieuwe uitvinding wordt gedaan, is de belangstelling groot. Dit jaar gedenken we dat het honderd jaar geleden is dat voor het eerst een vliegtuig vloog dat goed en volledig bestuurbaar was: de Flyer van de gebroeders Wright. Zeker in het eerste decennium van de vorige eeuw stond vliegen enorm in de belangstelling. Vliegeniers of aviateurs waren helden, die hun moed ook regelmatig bekochten met de dood. Tegenwoordig wekken vliegtuigen vooral irritatie op. Behalve als we zelf op vakantie willen. Vaak zitten we dan in een Airbus, een merknaam die uitdrukt hoe gewoon vliegen eigenlijk is. Je neemt een bus, alleen gaat die door de lucht.
De meeste uitvindingen worden al spoedig normaal en wekken dan alleen nog de belangstelling als er zich een ramp mee voltrekt. Een luchtvaartramp bijvoorbeeld. Dat is dan met name een grote schande, een schandaal. NRC-Handelsblad luidde vorige maand de alarmbel over het onderhoud van KLM-vliegtuigen. Grondwerktuigkundigen hadden verzuimd een periodieke opfriscursus op tijd te volgen en daardoor waren hun papieren verlopen. Ach en wee. Pas in laatste instantie kwam in die berichtgeving de vermoedelijke oorzaak aan bod. ‘Ze hebben het waarschijnlijk te druk gehad’, meldde een woordvoerder.
Zonder technici kan de KLM niet vliegen, maar ook een systeem als de gezondheidszorg vergt dagelijks technische ondersteuning. De Technische Universiteit Delft maakt al enkele jaren reclame voor zichzelf met de slogan dat achter elke medicus een technicus staat. Heel wat televisiedrama is gesitueerd in ziekenhuizen. Doktoren zijn de helden. Voor de technicus is zelfs geen bijrol weggelegd.
Dat gebrek aan maatschappelijke waardering leidt tot een tekort aan technici. Onlangs vertelde een woordvoerder van een grote industriële machinebouwer dat veel elektriciteitscentrales in Nederland nu zo’n veertig jaar oud zijn en dus binnen afzienbare tijd moeten worden vervangen. Zijn bedrijf wil graag centrales bouwen, maar kan zulke klussen niet aannemen, omdat in Nederland geen ingenieurs meer rondlopen die ze kunnen bouwen. Dat betekent dat we op den duur steeds meer stroom zullen moeten importeren.
LOGOS
Waarmee weer eens is aangetoond dat techniek niet vanzelf werkt, maar voortdurend aan de praat moet worden gehouden door honderdduizenden ontwerp- en onderhoudstechnici. Op Schiphol, bij het elektriciteitsbedrijf, de telecomprovider, de waterleiding, in het poldergemaal, in het ziekenhuis, de spoorwegen, Rijkswaterstaat, enzovoorts. Techniek bestaat niet alleen uit fysieke dingen, zoals gebouwen, machines, apparaten en infrastructuur van wegen, leidingen en andere verbindingen. Techniek is voor alles nog steeds een broos sociaal systeem van een voortdurend toenemende complexiteit. Honderdduizenden onderhoudstechnici, storingsmonteurs, operators en systeembewakers houden de infrastructuur elke dag aan de praat, terwijl vele tienduizenden ingenieurs bezig zijn de vastgelegde kennis (logos) te onderhouden en uit te breiden. Ten slotte zijn tienduizenden bezig om een nieuwe generatie toekomstige technici te onderwijzen in de vaardigheid (tecnos) om die kennis toe te passen, opdat zij tezijnertijd het werk kunnen overnemen om zo de continuïteit te verzekeren. Technologie is een samentrekking van die twee Griekse woorden.
Aan de inputkant van het systeem, het onderwijs, is momenteel storing: de toevoer naar het technisch onderwijs stagneert en nadert een kritische grens. Als de storing te lang duurt, gaat die zich in het systeem voortplanten in de vorm van uitval.
WONDER
Techniek vereist voortdurende toewijding van de hele samenleving. Dat besef is verdwenen. Mensen hebben de neiging zich aan die toewijding te onttrekken. Ze noemen een uitvinding ‘een wonder der techniek’. Dat is merkwaardig want als techniek iets niet is, is het een wonder. De Grote Van Dale geeft als omschrijving van een wonder: ‘iets dat men niet verklaren kan’. Ik zou niet graag in een apparaat stappen, waarvan de werking niet valt te verklaren. Okee, vaak maken apparaten gebruik van natuurwetenschappelijke verschijnselen die op een theoretisch niveau nog niet volledig en eenduidig kunnen worden verklaard, maar waar we dankzij eindeloos meten op een empirisch niveau in elk geval mee opstaan en naar bed gaan.
Als er sprake is van een wonder der techniek dan bedoelen we eigenlijk onze ver-wondering over ons eigen vernuft, onze vindingrijkheid. Onze creativiteit, scheppingsdrang, dat is het eigenlijke wonder dat we niet kunnen verklaren. Alhoewel, ach, de mens is slim en de mens is lui en vindingrijkheid is een combinatie van die twee. Het kost wat moeite, maar dan hebben we ook wat.
Die moeite, die zit ons niet lekker. Een contradictie: dat we moeite moeten doen om gemak te creëren. We zouden willen dat we de techniek zover zouden kunnen autonomiseren dat zij voortaan zichzelf voortdrijft. We zijn al druk doende met zelfassemblerende systemen op nanoschaal en software die zichzelf repareert. Maar zouden we ook niet in onze eigen macrowereld kunnen zorgen dat wegen zichzelf aanleggen en repareren, sloten zichzelf uitbaggeren, steden zichzelf vernieuwen. Kortom, dat we ‘er geen omkijken meer naar hebben?’
Bill Joy, de baas van Sun Microsystems, schetste die toestand enkele jaren terug wat apocalyptisch in zijn essay De Toekomst heeft ons niet nodig. De techniek in een gerobotiseerde wereld die het verder af kan zonder de mens, maakt de mens overbodig. Wij hebben onszelf het waanidee aangepraat dat techniek het zo onderhand wel zonder ons af kan met bijvoorbeeld de notie van de ‘post-industriële’ samenleving en de overtuiging dat onderwijs en arbeid niet langer utilitair zouden behoren te zijn maar in de eerste plaats dienen tot zelfontplooiing. De samenleving kan wat betreft technologie zo onderhand wel overschakelen op de automatische piloot, is het impliciete idee.
Zou de mens dan werkelijk tot volledige zelfontplooiing komen als hij zich niet meer druk hoeft te maken over het vinden van voedsel, huisvesting, veiligheid en gezondheid? Of het in bedrijf houden van de energievoorziening, mobiliteit en communicatiesystemen? Vinden we dan in deze Brave New World zonder materiële zorgen genoeg voldoening in de wereld van kunst, cultuur, media, de wereld? Zouden we, verlost van de noodzaak van toewijding aan de technische vooruitgang, tot een ongekende creatieve en artistieke ontplooiing komen? Of leeft die wereld van kunst en cultuur juist door het becommentariëren van wetenschap en techniek en zou zij zonder dat verzeilen in een decadente doodsheid?
DA VINCI
De artistieke vitaliteit is altijd het grootst geweest in perioden van technische en wetenschappelijke vooruitgang, al was het maar vanwege de maatschappelijke onrust die deze vooruitgang teweegbracht. Leonardo da Vinci was behalve schilder en beeldhouwer ook ingenieur, constructeur. Dat was de Renaissance. Daarna kwam de Verlichting en vervolgens de Industriële Revolutie. De mechanisatie en elektrificatie van de twintigste eeuw leidden tot een ongekende artistieke expressie. De dadaïsten en popart verhieven industriële goederen zélf tot kunst.
Artistieke scheppingsdrang wordt gezien als ‘goddelijk’, omdat de kunstenaar er naar streeft volstrekt authentieke beelden en klanken te maken. Maar zijn die beelden en klanken niet altijd ook een reflectie van de wereld om ons heen, een wereld die verregaand is geïndustrialiseerd. En is het niet juist in de techniek, in het vinden van toepassingen, gebruiksmogelijkheden van wetenschappelijke kennis dat de mens zich in zijn scheppingsdrang meet met God. Daarom zijn veel uitvindingen aanvankelijk ook van de hand gewezen als duivels. Kunnen vliegen als een vogel, voortrazen in een trein, elektrisch licht, de telefoon, kernsplijting en klonen: zo had God het niet bedoeld. Niet kunst maar techniek is de voortzetting van de Schepping. Mensen hebben de wereld naar hun hand gezet.
Indien we nu echter zeggen dat we techniek ver genoeg hebben gebracht en dat ze het verder maar zelf zonder ons moet uitzoeken, brengen we die goddelijke gave in onszelf om zeep.
CINEMATOGRAFIE
Daarmee zetten we zekerheden op het spel. We maken ons meer afhankelijk in plaats van minder. Maar wat erger is: het leidt ook tot stagnatie in de wereld van kunst, cultuur en politiek, omdat die hun voornaamste klankbord verliezen. Zoals voorheen de automobiel het dramaturgische focuspunt was in de cinematografie, zo is momenteel de computer het artefact waar omheen met name thrillerscripts worden geschreven. Het feit dat er tegenwoordig handycams zijn die in kwaliteit niet meer onderdoen voor de logge cinemascopecamera’s uit de jaren vijftig heeft een enorme invloed gehad op de filmstijl.
Het is dus gevaarlijk om te denken dat techniek zichzelf draaiende houdt en bovendien zou in een wereld waarin techniek autonoom is techniek ook geen onderdeel meer uitmaken van onze belevingswereld. En dat zou een hele saaie, doodse wereld zijn.
Maar aannemelijker en angstwekkender is dat zonder onze voortdurende toewijding techniek verdwijnt. Eerst verplaatsen bedrijven hun R&D naar het buitenland en uiteindelijk zullen we voor onze nutsvoorzieningen afhankelijk worden van de goedertierenheid van het buitenland.
Wie zich de uiterste consequentie voor de geest probeert te halen van een samenleving die techniek irrelevant verklaart, moet maar eens denken aan het experiment van Pol Pot die in Cambodja technologie per decreet afschafte: the killing fields.
Wie omgekeerd de dagelijkse vervulling van de behoeften uit de pyramide van Maslow koestert – voedsel, veiligheid, huisvesting – moet ook kunnen stilstaan bij de techniek die daarvoor nodig is en aldus waardering opbrengen voor het werkleger technici dat daarmee bezig is.
Het Essay hieronder stond op 4 april 2003 in De Ingenieur. Voor de PDF, klik hier: Erwin_INGR06_p60_63_Essay
Het Essay
tekst erwin van den brink
Nederland is zonder industrie gedoemd tot verarming
De nieuwe Hollandse ziekte
Welk doel stelt Nederland zich de komende eeuw? Afglijden tot een verarmde natie met veel inactieve burgers of met nieuw elan een industriebeleid op poten zetten, zodat er voor de derde maal een gouden toekomst gloort? Enkele aanbevelingen voor een nieuw kabinet.
Deïndustrialisatie, vergrijzing en een culturele onverschilligheid jegens techniek gaan de Nederlandse welvaart deze eeuw enorm in de tang nemen. Zonder vernieuwende industrie is Nederland gedoemd tot verarming van een hardnekkigheid en langdurigheid, die slechts een historische parallel heeft in de indolente achttiende eeuw. In de politieke analyses is hoegenaamd geen aandacht voor het gevaar van met name de sluipende deïndustrialisatie.
Onlangs liet Ad Huijser, als lid van de Raad van Bestuur van Philips de hoogste verantwoordelijke voor het wereldwijde technologiebeleid van het elektronicaconcern, bijna terloops weten dat de productie en ‘dus ook’ de research van Philips binnen een jaar of vijftien wel zullen zijn vertrokken uit Nederland, naar landen waar voldoende technici zijn en arbeid goedkoper is.
Terwijl hier de jeugd steeds schaarser wordt, willen bovendien steeds minder jongeren werken in beroepen waarvoor exacte dan wel technische kennis is vereist. Het percentage exact opgeleide academici is in Nederland nauwelijks de helft van het Europees gemiddelde, blijkt uit recent Europees onderzoek (Broad European Policy Guidelines, BEPG). Maar economische groei en dus welvaart is nog steeds gebaseerd op technische vooruitgang. Ook ontwikkeling van logistiek en diensten is afhankelijk van nieuwe techniek.
VERGRIJZING
Na 2010 neemt het aantal 65-plussers drastisch toe. Nu vormen ze 8 % van de bevolking en in 2040 zal dat boven de 25 % liggen (CBS). Door de afwijkende bevolkingsopbouw zal in Nederland de vergrijzing wat later toeslaan dan in de rest van Europa, maar dan wél veel harder. Ook de Europese Commissie stelt in een recent rapport (The EU Economy 2002 Review) dat de vergrijzing de komende decennia het publieke debat zal gaan domineren. De verantwoordelijke eurocommissaris, Pedro Solbes, spreekt in dit verband van een ‘naderende demografische crisis’. De groei in Europa zal krimpen tot 1,25 %, terwijl de VS hun groei op 2,5 % kunnen handhaven.
Zorg en dienstverlening ten behoeve van koopkrachtige gepensioneerde ‘Zwitserlevers’ gaan op de markt van beroepskeuze en arbeidsmarkt concurreren met de industriële bedrijven om de steeds geringere hoeveelheid arbeidskrachten
Zorg en dienstverlening ten behoeve van koopkrachtige gepensioneerde ‘Zwitserlevers’ gaan op de markt van beroepskeuze en arbeidsmarkt concurreren met de industriële bedrijven om de steeds geringere hoeveelheid (toekomstige) arbeidskrachten. In haar recente rapport The State of the World Population ontvouwt de UNFPA (de VN-organisatie voor bevolkingspolitiek) de theorie van het ‘demografisch dividend’. Dit is de periode waarin de economisch actieve bevolking relatief omvangrijk is ten opzichte van de inactieve bevolking – kinderen én bejaarden. Dit moment doet zich voor wanneer de bevolkingsgroei terugloopt, het aantal kinderen daalt en de vergrijzing nog niet heeft toegeslagen.
Waar in ontwikkelingslanden een proportioneel groot kindertal de economisch actieve bevolking opzadelt met een te grote zorglast en aldus welvaartsontwikkeling frustreert, daar dreigt in de westerse wereld de economisch actieve bevolking in de loop van deze eeuw te bezwijken onder de zorgvraag van ouderen met als gevolg een rem op de vooruitgang. Bedrijven wijken uit naar regio’s waar zich dat dividend manifesteert: Azië en Oost-Europa.
De voor de hand liggende strategie om dit tij te keren is om gericht immigratie te bevorderen. De discussie daarover is geopend. Nederland zou dan aan een kennisinfuus komen te liggen. De vraag is overigens in hoeverre een actieve immigratiepolitiek zoden aan de dijk zet. Het verschil in groei tussen Europa en de VS is grotendeels te verklaren door de grotere aantrekkingskracht van de VS op technotalent uit Azië.
ZELFVOORZIENEND
Immigratie als overlevingsstrategie gaat voorbij aan de wezenlijk vraag en die is: in welke mate wil Nederland zelfvoorzienend blijven en welke technische en wetenschappelijke competenties zijn daarvoor nodig? Stroom bijvoorbeeld, waarom importeren we die niet volledig? Dan hebben we die techneuten die daar werken ook niet meer nodig. Omgekeerd: als we vinden dat we niet van andere landen afhankelijk willen zijn, dan zullen we ook in staat moeten zijn om zelf zulke faciliteiten te bouwen en te onderhouden en dus de kennis daarvoor in stand te houden en verder te ontwikkelen.
Een van de meest veelbelovende toepassingen, zo niet De Heilige Graal van de fotonica, is een computer die niet werkt op elektriciteit maar op licht
We kunnen werken aan technologie om met steeds minder actieven te voorzien in de vraag van niet-actieven naar zorg maar ook naar diensten en producten: minimaal invasieve chirurgie, het monitoren van lichaamsfuncties op afstand, allerlei minder belastende onderzoeksmethoden en therapieën, waardoor ouderen minder ‘onder behandeling’ zijn, gerobotiseerde thuishulp, zelfsturende beltaxi’s: in seniorentechnologie ligt een schone toekomst. U verzint wat en er zijn wel weer ergens techneuten die het kunnen maken, is het niet hier dan wel in Polen of Vietnam.
Seniorentechnologie kan de druk op de actieven om met arbeid bij te dragen aan de zorg weliswaar verlichten, maar zij zullen wel moeten helpen de kosten van die technologie op te brengen. Omdat het aantal actieven slinkt, zal de toegevoegde waarde die zij genereren moeten toenemen om de welvaart op peil te houden.
Om dat te bewerkstelligen moeten wij nieuwe economische activiteiten ontwikkelen, waarin wij ons wereldwijd zó onderscheiden dat de hele wereld op dat terrein niet om ons heen kan. Een (export-)activiteit waarmee we zoveel toegevoegde waarde creëren dat het slinkend aantal actieven toch de nationale welvaart in stand kan houden.
ZEESLEPER
Om aan te geven wat ik hier bedoel met ‘onderscheidend’ kan ik Nederland als ‘het vervoersbedrijf van Europa’ noemen. Of ‘Nederland als de zeesleper van de wereld’. Als zich een scheepsramp voordoet hebben Nederlanders om de een of andere reden altijd meteen een voet tussen de deur. Helaas is de toegevoegde waarde van vervoer niet zo groot en is Hollands Glorie ondanks zijn heroïek niet de kurk die ons allemaal drijvend houdt.
In off shore zijn we goed, in weg- en waterbouw en in waterbeheer, en dat zullen we ook wel blijven. Net zoals we goed zijn in katalyse, procestechnologie in het algemeen. Een voorbeeld van een industrieel octrooi waarmee een Nederlands bedrijf een unieke positie heeft in een exportmarkt, is de duwschakelband in de continu variabele transmissie van VDT die hard op weg is wereldwijd de standaardversnellingsbak voor personenauto’s te worden. Ook glare, een nieuw en zeer sterk en licht materiaal voor de romphuid van vliegtuigen, de cd-romtechnologie van Philips en de radartechnologie van Thales behoren tot deze categorie octrooien. Overigens is VDT inmiddels Duits (Robert Bosch) en Thales Frans, hetgeen iets zegt over de waarde van de op deze plekken voortgebrachte kennis.
Ook de omvorming van De Staats Mijnen naar het huidige chemiebedrijf DSM in de jaren zestig is een goed voorbeeld van de herdefiniëring van een oude industrietak in een moderne evenknie
Er is niet al te veel tijd meer om op deze bescheiden roem te teren en dus moeten we onze industrie herdefiniëren, daarvoor uit bestaande referentiekaders stappen en een aantal nieuwe nationale competenties formuleren. Een aardig voorbeeld hiervan gaven enkele strategieconsultants onlangs in Het Financieele Dagblad. Als Nederland te klein is om een hoofdrol te spelen in grote onderzoeksthema’s zoals life sciences, nanotechnologie, dan moeten we ons er in specialiseren om kennis te ontwikkelen waarmee je die kennis kunt lokaliseren en kunt alloceren: Nederland als de kennistransporteur, -makelaar van de wereld. In het historisch licht van Nederland als de uitgever van Europa tijdens de Gouden Eeuw vind ik dat een zeer goede herdefinitie van een bestaande economische activiteit.
LICHT
Want nationaal talent wortelt in de geschiedenis. Daarom ook wil de gedachte mij maar niet loslaten dat Nederland en de Nederlanders een metafysische relatie hebben met licht. Hollandse meesters schilderden wereldberoemd licht, Hollands Licht. De lichtmicroscoop is een Nederlandse uitvinding. Sindsdien is Nederland altijd toonaangevend geweest in de optica en de daarmee samenhangende precisie-instrumentenbouw (telescopen en satellieten) en dus ook op het gebied van de astronomie en (nog steeds) het moderne ruimteonderzoek – inmiddels in ook alle andere frequentiegebieden van het elektromagnetisch spectrum naast het zichtbare licht. Verder abstraherend zou je ons nationale talent kunnen omschrijven als ‘waarneming’: op het gebied van radar (Thales, voorheen Hollandse Signaal Apparaten) wordt de Nederlandse productontwikkeling elders in de wereld met argusogen gevolgd. Philips ontstond als een gloeilampenfabriek, maar werd een wereldspeler met producten en patenten op het gebied van licht. De bekendste spin-off is ASML, een van de slechts drie bedrijven in de wereld die in staat zijn precisiemachines te bouwen die met licht chips etsen op wafers. In de bedrijfstak van de (digitale) fotokopieermachines is Océ een niet onaanzienlijke speler. Licht dus.
Licht, omdat Nederlandse wetenschappers, zoals de natuurkundige Nicolaas Bloembergen, al decennia lang een goede partij meeblazen in de wetenschap die zich bezighoudt met licht. Bloembergen won in 1981 een Nobelprijs voor zijn bijdrage aan de ontwikkeling van de laserspectroscopie. Nederland is behoorlijk toonaangevend in de fotonica. De ontwikkelingen op dit gebied in Delft, Twente en Eindhoven worden in de hele wereld nauwlettend gevolgd.
TITANENSTRIJD
Een van de meest veelbelovende toepassingen, zo niet De Heilige Graal van de fotonica, is een computer die niet werkt op elektriciteit maar op licht. Stel je voor: het rondpompen van elektronen door een atoomrooster gaat gepaard met weerstand, warmte, elektromagnetische interferentie (‘overspraak’) tussen circuits en, vooral, traag, met slechts 10 % van de lichtsnelheid. Een hoop gedoe. Licht kent geen weerstand, fotonische cicuits interfereren niet. Het grootste probleem is het stilzetten van pulsen en ze vervolgens weer wegzenden, een soort optische condensator waarmee licht schakelbaar wordt. Het temmen van het licht is een titanenstrijd. Volgens deskundigen zou zo’n computer een miljoen maal krachtiger zijn dan wat wij nu gewend zijn.
Wat zouden, in het licht van de vergrijzing en de dreigende verarming, de nationale revenuen zijn als wij in deze duizelingwekkende technologie de uitvindingen doen en de octrooien weten te vestigen die ons land wereldspeler maakt in bijvoorbeeld de bouw van optische transistoren?
Het gaat niet zozeer om de fotonica op zich. Maar het spreekt tot de verbeelding. Er zijn misschien andere, betere, voorbeelden. Waar het om gaat is dat we een beperkt aantal heldere, concrete doelen en uitdagingen formuleren, waarmee we de komende decennia vooruit kunnen. Want tot dusver heeft het industriebeleid in Nederland – voor zover je daar nog van kunt spreken – een hoog me too gehalte: aanhaken bij grote trends en van alles wat. Het is niet erg om ‘de boot te missen’ als we in staat zijn om zelf een boot te bouwen.
Nederland is een industrieland. Grote perioden van voorspoed zijn in onze geschiedenis voorafgegaan door het eerst opnieuw uitvinden van de industrie. Dat ging op voor de Gouden Eeuw en dat ging zo vanaf 1870. Dat was mede te danken aan een onderwijshervorming – de HBS die bij wet werd ingesteld in 1863. De Hogere Burger School was meer dan een eeuw de leverancier van technisch en natuurwetenschappelijk talent.
ASSEMBLAGE
De laatste keer dat de regering industrialisatie serieus ter hand nam was in 1946, toen de regeringscommissie onder leiding van ir. Th.P. Tromp besloot een nationale vliegtuig (en later ook ruimtevaart-) industrie op te zetten. Ook de omvorming van De Staats Mijnen naar het huidige chemiebedrijf DSM in de jaren zestig is een goed voorbeeld van de herdefiniëring van een oude industrietak in een moderne evenknie. Maar toch is onze algehele voorstelling van wat industrie is, de ‘moderne maak- en procesindustrie’ nog altijd gestoeld op het concept van de fabriek, zoals dat is ontstaan vanaf 1870. Die fabriek verdwijnt langzamerhand. Wat er voor in de plaats komt, is enigszins voor te stellen aan de hand van decentralisatie van pc-assemblage. Tot voor enige jaren waren dat uitsluitend klassieke grote assemblagelijnen. Wie de weg weet, kan nu in het kleinbedrijf om de hoek buurtwerkplaatsen vinden waar maatwerk-pc’s van het ‘huismerk’ worden samengesteld uit dezelfde modules die je vindt in het binnenste van een merk-pc.
Industrieconsultant Patricia Moody en Richard Morley, de uitvinder van de Programmable Logic Controller, werken die fabricage van de toekomst verder uit in hun boek The Technology Machine. Rapid prototyping technieken zullen evolueren tot productiemethoden die ‘achter in de winkel’ passen. Het zal duidelijk zijn dat de Nederlandse ruimtelijke ordening met zijn strikte scheiding van functies totaal niet is voorbereid op deze nieuwe vorm van industrialisatie.
Het is geen toeval dat met het verdwijnen van de HBS (door de instelling van de Mammoetwet) in 1968 ook het industrieel elan en de status van techniek over hun hoogtepunt heen waren. Vanaf dat moment zette de deïndustrialisatie in. De naoorlogse generatie had zijn utopie bereikt en kreeg oog voor de schaduwzijden van de welvaartsmaatschappij. De grammofoonplaat was de verzinnebeelding van de popcultuur die in protest streefde naar echtheid. Plastic, even tevoren nog het materiaal van de toekomst, stond daarin symbool voor nep en namaak. Wat een ironie. Elpees werden geperst van vinyl, weet u nog? Kunststof in zijn duizenden variëteiten, dat was de grote uitvinding van de scheikunde, een studie die jongeren vlak na de Tweede Wereldoorlog ontzettend hip vonden, ‘vet gaaf’, zouden ze nu zeggen. Voor de kinderen van die jongeren – de babyboomers – was en is chemie synoniem voor milieuvervuiling. Het is een inconsequente en slecht geïnformeerde generatie.
Hun afkeer van techniek luidde de opmars in van de maatschappijwetenschappen en de maatschappijkritiek maar toch scoort natuurwetenschappelijk onderzoek in internationale citatie-indexen nog steeds hoog, terwijl Nederland op het gebied van de mens- en maatschappijwetenschappen nooit internationaal toonaangevend is geworden. Dat zegt iets over ons nationale talent.
ZELFONTPLOOIING
Het idee dat Nederland nooit meer een industrieland zal zijn of zelfs nooit echt is geweest (‘we zijn een handelsvolk’), is a-historisch en ontstaan na 1970. We leerden op het HAVO en VWO, de opvolgers van de HBS, dat we vanuit een landbouwsamenleving (primair) waren geëvolueerd naar een industrienatie (secundair) om vervolgens een maatschappij te worden die dreef op diensten (tertiair) en de overheid (quartair) en dat wij die eerste twee stadia definitief hadden afgesloten. Dat is ideologische onzin.
Na de invoering van de Mammoetwet kwam de nadruk in het onderwijs immers steeds meer te liggen op zelfontplooiing door algemene vorming. Het was het sluitstuk van de arbeidersemancipatie – niemand zou nog in een fabriek behoeven te werken.
Tegen dat beeld is geen kruid gewassen. Er zit niets anders op dan ‘fabriek’ ingrijpend te herdefiniëren. De ‘fabriek’ van de toekomst wordt niet zozeer bevolkt door mensen die spullen maken met behulp van machines maar door mensen die producten ontwikkelen die ze laten maken door machines. Zulke fabrieken ontspruiten op de technocampus van de universiteit.
Zoals de HBS de Tweede Industriële Revolutie de wind in de zeilen gaf, zo moet de Derde Industriële Revolutie worden geschraagd met een maatregel waardoor techniek in het hele curriculum van ons onderwijs vanzelfsprekend en onvermijdelijk, maar ook leuk, uitdagend en relevant wordt
Weliswaar krimpt de werkgelegenheid in de landbouw en de industrie, maar dat komt doordat de kennisintensiviteit en dus productiviteit daar toeneemt. Rondom de duizenden producten die u aantreft in een supermarkt, bevindt zich een enorme media- en marketingindustrie. Maar al die goedjes moeten eerst wel worden uitgevonden, want er zit nog steeds geen gebakken lucht in die verpakkingen. Het vermenigvuldigende effect van de in mankracht relatief kleine voedselverwerkende industrie is zo bezien enorm. Zonder die research kan in het marketingtraject niet die grote toegevoegde waarde worden gecreëerd. Een diensteneconomie zonder industriële basis staat op drijfzand.
SPEERPUNTEN
Wij kunnen het heus nog wel een hele tijd uitzingen met die industrie die we sinds 1870 hebben opgebouwd, maar we kunnen de kennis die daar inzit steeds minder exclusief voor onszelf houden. Kennis heeft nu eenmaal de eigenschap zich te verspreiden, al is het maar vanwege het verloop van octrooien. Het concept heeft zijn langste tijd gehad.
Daarom is het hoog tijd dat we op zoek gaan naar nieuwe kennis, radicaal vernieuwende kennis, waarmee we een nieuwe industrie kunnen opzetten met op zijn gebied een aanzienlijke voorsprong op een groot deel van de rest van de wereld. Een Derde Industriële Revolutie na de Eerste in de Gouden Eeuw en de Tweede eind negentiende eeuw.
Behalve fotonica kun je nog wel een stuk of wat van die speerpunten bedenken. Als ze maar doelgericht zijn. De Commissie Tromp had een duidelijk doel en boekte een concreet resultaat. De sluiting van de Staatsmijnen schiep een concreet doel en dito resultaat. De Deltawet had een doel, maar niemand wist dat we de open stormvloedkering en de Maeslantkering zouden bouwen, wonderen van innovatie.
De bouw van een lichtcomputer is een doel, ook al ligt dat nog heel ver weg. Dat we een kennissamenleving willen zijn, is geen doel maar een politieke platitude. Beleidsnota’s en ook de partijprogramma’s van de laatste Kamerverkiezingen staan vol met dit soort clichés.
We moeten industrie dus los leren zien van de oude concepten fabriek, assemblage, productielijn, procesinstallatie en dergelijke. Tegelijkertijd moeten we een beperkt aantal technisch-wetenschappelijke doelen concretiseren. Behalve de lichtcomputer het eerste afstotingsvrije volledig tissue-ge-engineerde kunsthart? Wie zal het zeggen.
Het probleem is dat als er al een sense of purpose is, een doelgerichtheid, die nooit wordt geïnternaliseerd in de politieke gremia, de Tweede Kamer en de regering. De enige manier om dat te bereiken is om van technologie een ministerspost met een departement te maken net zoals dat het geval is in Frankrijk en Duitsland en te zorgen dat die minister de geëigende technisch wetenschappelijke opleidingsachtergrond heeft. De laatste minister die in functie praktizerend technicus was, heette dr.ir. C. Lely en dat was aan het begin van de vorige eeuw.
Ten slotte: zoals de HBS de Tweede Industriële Revolutie de wind in de zeilen gaf, zo moet de Derde Industriële Revolutie worden geschraagd met een maatregel waardoor techniek in het hele curriculum van ons onderwijs vanzelfsprekend en onvermijdelijk, maar ook leuk, uitdagend en relevant wordt. Concrete doelen helpen daarbij beter dan ondoorgrondelijke beleidsnota’s. Toen de Amerikaanse president in 1960 zei dat zijn land voor het einde van het decennium een mens op de maan zou zetten, wilden veel jongeren bij NASA werken. Er valt een hoop te doen in de komende kabinetsperiode.
Veel activiteiten van het KIVI staan dit jaar in het teken van ‘Industrie en ingenieurs’. De dreigende teloorgang van onze industrie is ook de aanleiding om ‘Innovatie & Ingenieurs’ te kiezen als het thema van het KIVI-jaarcongres, dat op 11 september plaatsheeft aan de Technische Universiteit Eindhoven. Dat congres gaat over alle kansen en mogelijkheden die voorhanden zijn voor de industrie. Een van de sprekers is Philips-topman ir. Gerard Kleisterlee.