In historisch perspectief is de hoofdoorzaak van de kostenoverschrijding van de Betuwelijn niet zo nieuw: Omwonenden die zich er tegenaan bemoeien en kostbare concessies afdwingen. Het alleroudste voorbeeld is het vermaarde Laantje van Van der Gaag. Deze Van der Gaag had in 1847 zijn laantje verkocht aan drie rijke speculanten. Dit drietal weigerde het spoor Haarlem-Delft het laantje te laten kruisen tenzij hun elders gelegen buitengoederen een eigen station zou krijgen, maar – daar gaat de vergelijking mank – aan het kortste eind trokken.
Behalve het onderwerp van politieke en juridische controverses zijn spoorwegen het onderwerp van fanatiek hobbyïsme. Wie kent er in zijn omgeving niet zo’n ‘treintjesgek’, die verwoed gegevens verzamelt over rollend materieel. Er zijn tijdschriften en hele ketens hobbywinkels die van bestaan van die hang naar natuurgetrouwheid. En tijdschriften zoals Railhobby die trouw en nauwgezet melden op welke dagen welke treinen waar zijn gesignaleerd. Niets afdingende op deze passie voor weetjes, toch is het prettig dat de geschiedenis van de spoorwegen in Nederland nu eens historisch verantwoord alomvattend is beschreven – voor het eerst.
Auteur Guus Veenendaal paart historisch inzicht aan treintjesgekte. Hij beschrijft de 170-jarige geschiedenis van de spoorwegen in Nederland: van 1834 tot nu. Zo hebben we toch nog een soort jubileumjaar te pakken, herdacht met een kloek boek van 600 bladzijden. Een wat late revanchering voor het schamele jubileumboek 150 jaar Spoor uit 1989. Veenendaal begint bij 1834 omdat in dat jaar de Nederlandse luitenant-kolonel William Archibald Bake de inschrijving openstelde op het benodigde startkapitaal van 12 miljoen gulden voor de IJzeren Spoorweg Maatschappij, waarin koning Willem I met 400 000 gulden wilde deelnemen. Willem I was een belangrijke drijvende kracht achter de komst van spoorwegen in Nederland. Hij maakte een einde aan het gehakketak door in 1838 een Koninklijk Besluit uit te vaardigen.
Zodoende was Nederland er in Europa redelijk vroeg bij. In 1830 had in Engeland de eerste stoomtrein gereden en in 1835 in Duitsland. De Rijnspoorweg, vanaf Amsterdam naar Arnhem had merkwaardig genoeg niet de primeur. Die was voor het eerste deel van het (particuliere) traject Amsterdam-Rotterdam, dat liep tot aan Haarlem. Merkwaardig omdat Amsterdam en Haarlem een hele goede trekschuitverbinding hadden. Dit spoortracé was van de Hollandsche IJzeren Spoorweg, waarvan de naam nog steeds voorleeft in het Haagse station Hollands Spoor.
Er is een mooi jubileumboek uit 1889 (50 jaar) en uit 1939 (100 jaar) maar die geven toch vooral de bedrijfshistorie weer in kale feiten – en heel veel mooie illustraties die deels ook terugkomen in dit boek van Veenendaal. Deze historicus heeft voor het eerste de ongelofelijke rijke spoorwegarchieven overhoop gehaald. Het is ondanks de niet geringe omvang een heel boeiend, verhalend, boek geworden dat prettig leesbaar is en dat daarnaast toch voldoende aandacht besteed aan alle spoorfeitjes waar de echte railhobbyïst zo opgewonden van raakt.
De geschiedenis van de spoorwegen is er overigens eens van touwtrekkerij tussen particulier initiatief en staatsbemoeienis. Het schoot na 1839 niet echt op met de aanleg van spoorwegen. Pas in 1860 greep de staat krachtig in met de aanleg van een negental nieuwe trajecten. De exploitatie daarvan zou echter particulier moeten zijn: door de N.V. Maatschappij tot Exploitatie van Staatsspoorwegen. Niets nieuws onder de zon dus met Prorail en NS.
EvdB
Veenendaal, G. Spoorwegen in Nederland van 1834 tot nu. Uitgeverij Boom, Amsterdam, 2004. ISBN 90 5352 980 2. Hardcover, 600 pagina’s rijk geïllustreerd. € 49,50.
Bij het samenstellen van de lijst van de vijftig machtigste mensen in de financiering van R&D hebben we ons gebaseerd op veel bronnen, waaronder de laatste editie van Wetenschaps- en Technologie Indicatoren, het rapport van het Nederlands Observatorium van Wetenschap en Technologie (NOWT) dat eind vorig jaar verscheen. Het viel niet mee. Er zijn heel wat bedrijven en instellingen die niet eens precies konden aangeven hoeveel zij in Nederland aan R&D uitgeven. Ook werd lang niet altijd duidelijk wie er voor verantwoordelijk is. Door een combinatie van vasthoudendheid en deductie zijn we denk ik een eind gekomen.
Sinds de Gouden Eeuw behoort Nederland volgens het NOWT-rapport tot de meest ontwikkelde landen in de wereld. Die zin veronderstelt een verband met onze nationale geschiedenis die immers begint met de revolte tegen de koning van Spanje, de vestiging van de eerste moderne republiek ter wereld, die ruimte bood aan het ontstaan van een unieke, egalitaire burgerlijke cultuur die op haar beurt leidde tot waarschijnlijk de grootste economische uitvinding aller tijden: het aandeelhouderskapitalisme. In feite een vorm van democratie omdat het ook minder kapitaalkrachtigen in staat stelde mee te beslissen over de inzet van productiemiddelen.
De welvaart en de vrijheid die er het gevolg van waren, werkten als een magneet op wetenschapsbeoefenaars. Die politieke vrijheid heeft mede vormgegeven aan wat we de universele wetenschappelijke methode noemen. Die kan alleen bestaan als wij vrij en openlijk kritiek mogen leveren op andermans denkwerk.
De Gouden Eeuw heeft ons een aantal nationale competenties bezorgd die tot op de dag van vandaag gelden. Dankzij de telescoop en de microscoop verwierf Nederland een vooraanstaande positie in ruimteonderzoek en biomedisch onderzoek. Met koopmanskapitaal werd een rigoureuze industrialisatie van de landbouw doorgevoerd. Gecombineerd met de verrijking alhier van exotische waren (suikerraffinage bijvoorbeeld) leidde dat tot een voedselverwerkende industrie van wereldformaat en later tot een (petro-)chemie van aanzienlijke importantie.
Kenniswedloop
De Nederlandse R&D-staalkaart biedt grosso modo nu ongeveer deze pieken: een sterke positie in het ruimteonderzoek, weg- en waterbouwkunde, de landbouw- en voedingstechnologie, in het medisch onderzoek (in de academische ziekenhuizen) en op het gebied van elektronica annex (technische)fysica. Verder doet Nederland op heel veel terreinen mee aan internationaal toponderzoek maar zonder daarin echt te leiden.
We verspijkeren ruim acht miljard euro per jaar, waarvan ongeveer € 600 miljoen in onze academische ziekenhuizen. Alleen al het National Institute of Health in de V.S. heeft een budget van $ 27,3 miljard (€ 22 miljard). Minstens even belangrijk als de ordegrootte van de te vergeven bedragen is de verdelingsfilosofie. Van de federale geldstroom in de V.S. gaat 66% naar slechts 25 topuniversiteiten: gemiddeld een per twee staten! Hier geldt: Winner takes all.
Nu zegt geld niet alles. De Amerikaanse autoproducenten zijn internationaal de grootste R&D-besteders. Hun resultaten zijn wetenschappelijk gezien niet wereldschokkend. Maar willen wij ooit nog een nieuwe Gouden Eeuw beleven, dan zal geld toch een grote rol spelen.
Vergeleken bij een cultureel en politiek homogene uniestaat als de V.S. (en straks China!) werkt de Europese financiering versnipperend terwijl onze nationale geldstroom ook al behoorlijk versnipperd is. Bij de ‘nationale speerpunten’ genomics, nanotechnologie en ICT gaat het om slechts enkele tientallen miljoenen euro gerichte overheidsbesteding per thema. In het licht van de internationale kenniswedloop is het beter om, zoals de hoogste baas van de grootste R&D-besteder, Gerard Kleisterlee stelt, onze nationale inspanning te concentreren op een beperkt aantal onderwerpen waarin we dan tenminste internationaal echt boven het maaiveld uitkomen.
Op welke paarden wedden we en zit daar ook een nieuw paard tussen? Die keuze moeten we niet overlaten aan de verpolitiekte besluitvormers binnen de bestaande overlegcultuur. (Het Innovatieplatform schijnt ook weer een lijst van ‘sleutelgebieden’ te hebben opgesteld.) We hebben de mensen op onze lijst van vijftig meest invloedrijke Nederlanders in de R&D-financiering gevraagd wat hun ‘sleutelgebied’ is, maar minstens zo interessant is wat u daar als lezer van vindt. Ik daag u uit. Het is tijd voor een nationaal wetenschapsdebat over het maken van principiële keuzes: wat wel en wat niet.
In 2003 schreef ik een commentaar in De Ingenieur (Baggeroplossing) waarin ik twee problemen tot een oplossing smeedde: Het veen, met name in het Groene Hart, klinkt in waardoor dat gebied steeds meer een laaggelegen badkuip wordt. Ongeveer een meter per eeuw, in de afgelopen eeuwen van zo’n vier meter boven NAP naar zo’n drie tot vier meter onder NAP, op het diepste punt zelfde 6,78 meter.
Aan de andere kant is er een groot overschot aan baggerspecie dat uit onze waterbodems komt. Als je die specie tijdelijk in water kunt oplossen zodat je het kunt verpompen, dan zou je het kunnen injecteren tussen de veenlaag en de klei-zandlaag op zo’n zes meter diepte en zo het veenpakket – dat op maaiveld beschermd landschap is – als het ware kunnen opkrikken. Kan dat? Het bewijs werd in 2010 geleverd door een toevalstreffer (‘Bodembotox’ en ‘Succes met slib’). Lees de stukken.
In de discussie van de afgelopen maanden over de hervorming van het omroepbestel zwijgen de betrokkenen over één aspect: de rol van nieuwe technologie. Het debat gaat over geld en politiek en indirect over schaarste aan bandbreedte. Wat nu als er een volwaardig alternatief is met oneindig veel bandbreedte? Dat zet het hele omroepbestel op zijn kop.
Voor ongeveer een tientje per inwoner per jaar is in een stad als Amsterdam een alternatieve, eindeloze ether te creëren
Het huidige omroepbestel is te herleiden tot een transmissietechniek van bijna honderd jaar oud, die op den duur zal verdwijnen net zoals is gebeurd met morse en middengolf. Uitzenden gebeurt met radiogolven door de zogenoemde ‘ether’, het deel van het elektromagnetisch spectrum dat geschikt is voor deze signaaloverdracht (of op soortgelijke wijze door de kabel). In dat spectrum, de ‘frequentieband’, past maar een beperkt aantal ‘kanalen’. Een kanaal is het stuk frequentieband waarbinnen een station kan uitzenden zonder andere zenders te storen.
Het nieuwe internetprotocol IPv6 maakt internet geschikt voor audio- en videostreaming. Met een UMTS-telefoon kun je prima internetten en dus mobiel naar webradio luisteren. Waar dataverkeer de celcapaciteit dreigt te overschrijden, kan WiFi (Wideband Fidelity) ondersteuning bieden aan UMTS. Voor ongeveer een tientje per inwoner per jaar is in een stad als Amsterdam een alternatieve, eindeloze ether te creëren. Landelijke dekking is gemakkelijk te financieren uit de (miljarden)opbrengst van de UMTS-veiling.
Voilà! Nooit meer gedoe rond FM-frequentieveilingen en bovendien een killer application voor UMTS. Samen met IPv6 en WiFi vormt UMTS een explosieve combinatie; een toekomst die maar een klein zetje nodig heeft om morgen werkelijkheid te worden.
Dit idee heeft De Ingenieur samen met andere partijen vervat in een plan: De Eindeloze Ether. De belangrijkste hulp bij het maken ervan kwam van Siemens Nederland, de Commissie Overleg Sectorraden (overheid), de Stichting Toekomstbeeld der Techniek en de afdeling Telecommunicatie van het Koninklijk Instituut van Ingenieurs. Wij hebben het plan op 30 juni gepresenteerd aan de media tijdens de afsluiting van de manifestatie Ode aan de Techniek in het Aviodrome in Lelystad. Dit plan is onze Ode aan de Techniek.
Schuttingen
Nederland heeft de kans een nieuwe dimensie toe te voegen aan de informatiesamenleving: de eindeloze ether. De mogelijkheden voor een volledige ontplooiing van het media-aanbod zijn daarin onbegrensd; de gebruiker kan zonder gekunstelde belemmeringen afstemmen op het media-aanbod dat het best bij hem past. Drager van deze nieuwe ether is een combinatie van vaste, draadloze en mobiele netwerken, die ervoor zorgen dat overal, zowel vast als mobiel, voldoende bandbreedte beschikbaar is.
Met de eindeloze ether kan het media-aanbod eindelijk worden bevrijd van de knellende banden die nu nog domineren. Vanwege de beperkte beschikbaarheid van frequenties in de ‘gewone’ ether en via de kabel is ordening en distributie noodzakelijk, met als onvermijdelijke consequentie willekeurige beslissingen over wie wordt toegelaten, beperking van het aanbod en frustratie bij de gebruiker.
In het gereguleerde bestel komen nieuwe initiatieven slechts uiterst moeizaam van de grond. Bovendien legt de schaarste van de ether forse beperkingen op aan de toegankelijkheid van het media-aanbod vanuit de rest van Europa of de wereld. In de huidige ether is de global village een dorp vol met hoge schuttingen.
Die schuttingen kunnen met de eindeloze ether worden neergehaald. Er zijn voldoende redenen om dat ook daadwerkelijk te doen.
De schaarste van de ether legt ongewenste en veel te strakke belemmeringen op aan ontplooiing van de informatiemaatschappij. In de moderne samenleving, waarin het media-aanbod een van de belangrijke pijlers vormt van het sociale, politieke en culturele leven en van ontspanning en vermaak, is een systeem van ‘kanalen op de bon’ volstrekt uit de tijd.
Op dit ogenblik bepalen het Commissariaat van de Media of de Programmaraden welke kanalen voor het publiek toegankelijk zijn. De overheid zou zich er actief voor moeten inzetten om van dit anachronisme verlost te raken.
Met de komst van de derde-generatie mobiele telefoonnetwerken en door de vergroting van de capaciteit van draadloze toepassingen is het mogelijk al op korte termijn een mobiel netwerk te creëren dat geschikt is voor tal van nieuwe mediatoepassingen. Technisch zijn er geen belemmeringen voor een eindeloze ether.
Vooral op het gebied van muziek, film en sport is er een grote behoefte aan een aanbod dat inspeelt op persoonlijke voorkeur. De woorden ‘naar eigen keuze’ en ‘op het moment dat het mij uitkomt’ geven de kansen aan voor de ontwikkeling van een nieuw en rijk geschakeerd media-aanbod.
Bij nieuwsvoorziening is actualiteit de sterkste troef: breng het nieuws op het moment dat het gebeurt. In een grenzeloze ether is het nieuws altijd en overal toegankelijk.
Nieuwe mediatoepassingen kunnen lonend zijn, zo leert de ervaring op internet. Er valt geld te verdienen als er maar een aanbod komt dat de gebruiker van waarde vindt.
BREEDBAND
Belangrijke aanzetten tot wat de eindeloze ether aan mogelijkheden biedt zijn al zichtbaar via de vaste breedband. De huidige ADSL- en kabelaansluitingen zijn ook onderdeel van de infrastructuur van de eindeloze ether. Maar er is pas werkelijk sprake van een eindeloze ether wanneer deze overal beschikbaar is: onderweg, in de file, op reis. Voor mediatoepassingen zoals muziek of nieuws heeft mobiele beschikbaarheid een grote potentie.
Het vaste tv-toestel zal zeker blijven bestaan. Er zullen echter ook mobiele videoapparaten komen – de eindeloze ether is immers altijd bereikbaar –, bijvoorbeeld een mobieltje met een voldoende groot scherm voor videoflitsen of een tv-scherm achter in de auto om de tijd te doden.
Met het naar elkaar toegroeien van (mobiele) netwerken, draadloze omroep en computertechnologie zal het tv-toestel van de toekomst ontvangsttechnieken via de gewone ether combineren met computergestuurde afstemmogelijkheden op het breedbandaanbod. De breedbeeld-tv wordt ook breedband-tv, waarbij de gebruiker een veel groter aanbod van zenders ter beschikking heeft en kan afstemmen op doelgroepkanalen, uitzendingen van het Mediapastoraat of themakanalen over geschiedenis, popmuziek of gezondheid.
Ook de radio wordt breedbandradio. Onderweg via het mobieltje of met een speciale internetradio in de auto, op het kantoor, thuis en in het vakantiehuisje, al of niet aangesloten op de hifi-stereoset, krijgt de luisteraar toegang tot een rijk geschakeerd aanbod van gespecialiseerde muziekzenders, registratie van concerten en lezingen of hobbyzenders.
OVERHEID
De vooruitgang van de techniek, de behoeften bij de gebruiker en het nieuwe media-aanbod, dat nu al via internet zo rijkelijk aanwezig is, vormen gezamenlijk zo’n sterke onderstroom dat de eindeloze ether er zal komen, hoe dan ook. De vraag is alleen wanneer en onder welke voorwaarden. Wordt het overgelaten aan de inzet en het initiatief van de eindeloze rij spelers op het gebied van telecommunicatie-infrastructuur, fabrikanten van apparaten, gevestigde omroepen, auteursrechtenorganisaties en content-producenten, dan gaat het langzaam, met hier en daar een kleine proef of een illegale downloadsite. De grote spelers zullen vooral op elkaar gaan zitten wachten, hun eigen positie goed in het oog houden en zonodig nieuwe ontwikkelingen frustreren als die hun positie bedreigen.
Het kan ook anders, als er een partij is die de regie neemt en de betrokken partijen tot initiatief en investeringen weet uit te dagen. Het ligt voor de hand dat de overheid deze partij is, of een door de overheid aangewezen instantie. De overheid die kennisland wil zijn en voorop wil lopen met innovatie, heeft hier een kans. Stel als doel: de eindeloze ether is er binnen vijf jaar.
Neem belemmeringen weg en doorbeek patstellingen. Dit is ook mogelijk, omdat de eindeloze ether geen expliciete keuze inhoudt voor een bepaalde infrastructuur. Zolang de gebruiker een geschikt aanbod kan vinden, maakt het niet uit of dit gebeurt via de kabel, de vaste telefoonlijn, draadloze verbindingen of het mobiele netwerk. Ook de nieuwe media-aanbieders hoeven zich niet te belasten met een keus voor een bepaald platform; zij kunnen zich erop toeleggen voor elk platform het meest geëigende aanbod te bieden. Het enige wat in de eindeloze ether telt, is of met het media-aanbod interessante doelgroepen zijn te bereiken die hiervoor een gepaste vergoeding willen betalen (of reclame-uitingen willen accepteren).
Realisme gebiedt te zeggen dat het niet waarschijnlijk is dat het mogelijk wordt om binnen de genoemde termijn van vijf jaar via mobiele breedband films of tv op dvd-kwaliteit te bekijken. Het mobiele breedbandnetwerk heeft dan nog onvoldoende capaciteit. Het is de vraag of dat erg is: films en tv worden bij voorkeur thuis of in de bioscoop bekeken, op een scherm van de best mogelijke kwaliteit. Toepassingen zoals videoclips, tv van lagere beeldkwaliteit en vooral radio en muziek zijn op korte termijn wel mogelijk. Deze toepassingen zijn aantrekkelijk genoeg om voldoende betekenis te geven aan het idee van de eindeloze ether. Zoals de gewone ether eens begon met morse en radioamateurs, zo kan de eindeloze ether een vliegende start maken met de moderne vormen van nieuws- en muziekdiensten, multimediaboodschappen en videoclips.
De belangrijkste praktische belemmeringen voor het tot stand brengen van een eindeloze ether liggen op het vlak van de kwaliteit van het mobiele netwerk, gebruiksgemak, gehanteerde businessmodellen en auteursrechtbescherming.
Netwerkstad
UMTS is te beschouwen als een van de dragers van de eindeloze ether. Elke afzonderlijke cel van het UMTS-netwerk heeft echter een beperkte bandbreedte. WiFi, een draadloze verbinding naar een hotspot die verbonden is met het vaste net, biedt hiervoor de oplossing. Met de combinatie van UMTS en WiFi ontstaat een dekkend netwerk.
De overheid kan de aanleg van dit aanvullende netwerk in het grootstedelijke gebied voor haar rekening nemen voor de eenmalige aanlegkosten van circa een tientje per inwoner en jaarlijkse kosten van dezelfde orde van grootte. De overheid heeft de toezegging gedaan de opbrengst van de UMTS-veiling te gebruiken voor versterking van de informatie-infrastructuur.
Met het nieuwe netwerk ontstaat een ‘infrastructuur van de toekomst’ die nieuwe economische activiteiten oproept en die positieve gevolgen heeft voor de digitale vaardigheden van de bevolking. De overheid kan met deze interventie bestaande belemmeringen wegnemen (zoals de noodzaak om investeringen direct terug te verdienen) en het probleem oplossen van gebrekkige aansluiting van naburige hotspots wanneer ze toebehoren aan verschillende providers. De gebruiker moet geruisloos van het ene netwerk naar het andere kunnen overgaan.
De vorm en functionaliteit van het mobieltje zijn vooral ontworpen naar analogie van de telefoonhoorn, bedoeld om er gesprekken mee te voeren. Het mobieltje kan zich ook ontwikkelen tot de belangrijkste ontvanger in de eindeloze ether. Dan zijn wel aanpassingen nodig. Om te beginnen is er voor mediatoepassingen een voldoende groot scherm nodig. Dat geldt zelfs voor het beluisteren van radio of van muziektracks: de navigatiefunctie is essentieel voor het vinden van radiostations of voor het aangeven van persoonlijke voorkeuren. Een aanraakscherm van 7,5 x 5, 5 cm (320 x 240 pixels) komt het meest in aanmerking. Zeker voor het luisteren naar muziek ligt een draadloos oortelefoontje voor de hand. De accu moet voldoende krachtig zijn om het één dag uit te houden en er moet voldoende geheugencapaciteit zijn, bijvoorbeeld om audio (en eventueel video) op te kunnen slaan. Voor thuis of in de auto moeten er tv- en radiotoestellen zijn waarin computergestuurde navigatiefuncties voor internet volledig zijn geïntegreerd. De producenten van randapparatuur kunnen aan de slag nu ze weten dat de eindeloze ether er binnen vijf jaar is.
TARIEVEN
De telecom-providers hanteren nu nog een tarief dat is gebaseerd op de hoeveelheid verzonden data. Afgezien van de inkomsten die dat oplevert, is dat tarief ook een rem op al te enthousiast datagebruik. Er zal alleen sprake zijn van een nieuwe ether wanneer voor het gebruik van het netwerk een vast bedrag geldt, ongeacht het datagebruik. De ervaring met het aanbod van vaste breedband leert dat zo’n vast tarief er wel komt wanneer voldoende gebruikers zijn aangesloten.
De aanbieders van diensten zullen voor verschillende toepassingen verschillende betalingsmodellen moeten ontwikkelen. Het blijkt dat er allerhande manieren zijn om ook met digitaal informatieaanbod geld te verdienen. In de wereld van de muziekdragers lijkt het betaald downloaden van muzieknummers een geduchte concurrent voor het aanbieden van kant-en-klare cd’s. Inkomsten op abonnementsbasis zijn mogelijk wanneer het aanbod voldoende aantrekkelijk is. Er zijn ook gebruikers die er geen bezwaar tegen hebben wanneer de informatie wordt afgewisseld met advertenties. Kranten kunnen de mogelijkheid van nieuws-alerting koppelen aan hun abonnement. Er zijn ook financieringsvormen waarbij rond subculturen een community wordt gecreëerd met een veelheid aan producten zoals muziekclips, optredens, kleding en interviews.
Auteursrecht
Degenen die bijdragen aan de totstandkoming van een informatieproduct, horen een financiële vergoeding te krijgen die recht doet aan de waarde van hun bijdrage. Met dat uitgangspunt is niets mis. Tegelijkertijd is er het belang dat het informatieproduct zo wijd mogelijk wordt verspreid en dat de ontvanger de mogelijkheid heeft om er op eigen manier gebruik van te maken.
Het gedrag van sommige auteursrechtenorganisaties, de ontwikkeling in het gebruik van Digital Rights Management-sytemen en van specifiek aan bepaalde apparatuur gekoppelde formats leggen het accent sterk op de bescherming van het auteursrecht. Het gevolg daarvan is dat de goedwillende consument wordt geconfronteerd met beperkingen en slimmigheden om te voorkomen dat iemand ergens een illegale kopie van maakt. Sommige auteursrechtenorganisaties maken het kleine webradiostations financieel zeer lastig om in de lucht te blijven, zeker vergeleken met de gevestigde omroepen. De telecom-operators maken het nu nog onmogelijk om de informatie van een bepaalde dienst door de gebruiker zelf te laten doorsturen naar iemand anders.
De eenzijdige nadruk op de bescherming van auteursrechten is een overdreven reactie op wat vooral voor de muziekindustrie de afgelopen jaren via internet is misgegaan. Hoe erg is het wanneer iemand van een muziekstuk een kopietje maakt en dit aan een bekende doorgeeft? Wie zich aan piraterij op grote schaal schuldig maakt om daar zelf fors mee te verdienen, kan met de huidige aanscherping van de auteurswet voldoende worden aangepakt.
De krampachtige manier waarop nu met de bescherming van informatie wordt omgegaan werpt een ongewenste barrière op voor het optimale gebruik van de mogelijkheden van de eindeloze ether. Maak van het auteursrecht geen sta-in-de-weg om mensen de mogelijkheid te bieden op eigen manier met de aangeboden informatie aan de slag te gaan.
Los van deze praktische belemmeringen is misschien nog wel het belangrijkste dat er het besef ontstaat van de enorme mogelijkheden van de eindeloze ether. Tv-producenten, omroepen, platenmaatschappijen, telecom-operators, netwerkproducenten en regelgevers denken nog heel sterk vanuit het vertrouwde media-aanbod, de diensten die ze van oudsher verkopen, en vanuit de politieke discussies die al tien jaar lang het mediadebat beheersen. Het klinkt misschien wat soft, maar er is dringend behoefte aan een mentale omslag, aan anders denken over het fantastische media-aanbod dat de eindeloze ether mogelijk maakt.
Omroepbestel
De regulering van het huidige omroepbestel is gebaseerd op schaarste: er is een beperkt aantal zenders met landelijke dekking, lokaal is er ruimte voor slechts één omroep die de kabel verplicht is door te geven en zonder zendvergunning kun je geen omroep zijn.
In de eindeloze ether is deze vorm van regulering achterhaald en onwerkbaar. Voor de huidige Mediawet bestaan webradio- en videostations zelfs helemaal niet; die laten zich ook niet meer met een poortwachtersfunctie reguleren. Die functie van het omroepbestel zal met de komst van de eindeloze ether onherroepelijk verdwijnen. Betekent dit dat de overheid geen enkele rol meer heeft in de eindeloze ether? Zijn er geen publieke belangen meer waarvoor de overheid borg moet staan?
De belangrijkste rol van de overheid op mediagebied is het garanderen van een pluriform aanbod. Ook al biedt de eindeloze ether volop ruimte aan elk station, daarmee is nog niet gegarandeerd dat er aanbod is voor alle groeperingen in de samenleving of dat het publieke belang voldoende wordt bediend. Zoals de overheid nu de kleinere publieke omroepen financiert die zich richten op gereformeerden, boeddhisten, moslims en joden, zo zijn er wel meer specifieke doelgroepen waarvan de overheid het belangrijk kan vinden een omroepkanaal te subsidiëren. Zoals de overheid musea subsidieert kan zij het ook mogelijk maken dat de schat aan historisch beeld- en geluidsmateriaal wordt ontsloten op het tv-museumkanaal, het tv-van-vroeger-station of de Concertgebouwzender. De overheid kan een rol spelen in het waarborgen van de kwaliteit van informatie over bijvoorbeeld gezondheid of voedsel. Een ander belangrijk aspect van het waarborgen van de pluriformiteit is het tegengaan van concentratie van mediamacht. Wat daarover is geregeld voor de gewone ether, zou ook voor de eindeloze ether moeten gelden.
Met de komst van de nieuwe ether heeft de overheid nog steeds de taak de pluriformiteit van het aanbod te waarborgen. Dit kan onmogelijk door de huidige Mediawet op het breedbandaanbod van toepassing te verklaren. Deze overheidstaak zal een nieuwe invulling moeten krijgen.
Luidt het einde van het omroepbestel ook het einde van de omroepen in? Zeker is dat een onbelemmerd aanbod van nieuwe mediadiensten, nog veel gevarieerder en rijker geschakeerd dan wat nu al via vaste breedband wordt aangeboden, consequenties heeft voor de positie van de omroepen. Tegelijkertijd hebben de omroepen een gevestigde naam, weten ze hoe ze aantrekkelijke programma’s voor verschillend publiek moeten maken. Ze zullen dus ook een rol gaan spelen in het bedienen van de eindeloze ether. Zo creëren ze nu al voor internet succesvolle themakanalen over popmuziek, geschiedenis, film, cabaret en gezondheid waarvoor in de gewone ether geen ruimte bestaat. Bovendien zijn de kijkcijfers voor gewone tv altijd nog vele malen hoger dan voor platforms zoals internet-tv of mobiele i-mode.
Bij muziek ligt dit duidelijk anders: dé muziekzender bestaat al lang niet meer, de gebruikers vinden hun weg op steeds meer verschillende kanalen en muzieksites. Webradiostations ontwikkelen zich tot een geduchte concurrent van de ouderwetse radio.
Binnen deze twee uitersten zullen de omroepen hun positie moeten bepalen. De omroepen discussiëren hier ook over. Des te opvallender is het dat in het politieke debat over de publieke omroep de komst van de eindeloze ether geen enkele rol speelt. Ook daar is een omslag in het denken nodig.
(QUOTES)
In de huidige ether is de global village een dorp vol met hoge schuttingen
Er is pas werkelijk sprake van een eindeloze ether wanneer deze overal beschikbaar is: onderweg, in de file, op reis
De grote spelers zullen nieuwe ontwikkelingen frustreren als die hun positie bedreigen
Het mobieltje kan zich ontwikkelen tot de belangrijkste ontvanger in de eindeloze ether
Met de komst van de nieuwe ether heeft de overheid nog steeds de taak de pluriformiteit van het aanbod te waarborgen
(KADER)
Mobiel breedband
Het nieuwe mobiele breedbandnetwerk UMTS is een stuk sneller dat wat we nu met GSM en GPRS gewend zijn, maar heeft zo zijn grenzen. De maximale bandbreedte van 384 kbps per gebruiker is genoeg om video te bekijken, maar de capaciteit van de UMTS-mast met 2 Mbps vormt de beperking; die kan binnen een straal van 2 km hooguit zes gebruikers bedienen, of ongeveer dertig wanneer ze tegelijkertijd naar radio van hifi-kwaliteit willen luisteren. Dat is nauwelijks een eindeloze ether te noemen.
Een oplossing is om in drukbevolkte gebieden de UMTS-masten dichter bij elkaar te zetten, maar dat is relatief duur. Een alternatief is het gebruik van WiFi, een snelle draadloze verbinding (tot 50 Mbps) met een bereik van enkele honderden meters die gebruikmaakt van een zender (hotspot) op een vaste (snelle) internetverbinding (access point). Wanneer de dichtheid van hotspots voldoende groot is en de gebruiker moeiteloos van de ene op de andere hotspot kan overschakelen, ontstaat een mobiel breedbandnetwerk.
Inmiddels werken ingenieurs in de onderzoekslaboratoria al driftig aan een verdere uitbouw van de mobiele datacapaciteit onder de noemer van de vierde generatie mobiele telefonie (UMTS behoort tot de derde generatie), waarbij transmissiesnelheden worden genoemd van 100 Mbps en de communicatie met andere netwerken zoals Wifi is ingebouwd.
De ontwikkeling van mobiele breedband wordt ook ondersteund door het nieuwe internetprotocol IPv6. De belangrijkste reden om het huidige IPv4 uit de jaren zeventig te vervangen is gebrek aan adresruimte. Het nieuwe protocol biedt de mogelijkheid om in het adres de locatie in het netwerk op te nemen, zodat het protocol informatie voor de gebruiker automatisch kan doorsturen, waar hij zich ook bevindt.
IPv6 gaat bovendien slimmer om met het netwerk door point-to-multipoint dataverkeer te ondersteunen. Van een nieuwsvideoclip hoeft niet meer voor elke gebruiker afzonderlijk de volledige beeldenstroom over het net te gaan; waar nodig kan dat gecombineerd gebeuren. Als bepaalde informatie plotseling heel veel belangstelling krijgt, houden de omliggende servers de datapakketten vast en vermenigvuldigen ze voor de gebruikers.
(KADER)
Toekomstradio
Op het display kies ik het genre ‘mainstream jazz’ en uit de lijst artiesten Chick Corea. Het duurt maar even of ik luister naar het nummer ‘Space’ van het album ‘Paint the World’. Lekkere funk-jazz, mooie baslijn. Zes minuten later verschijnt op het display de naam van saxofonist Michael Brecker. Klinkt ook goed. Je kunt aangeven of je meer muziek van deze artiest wilt horen. Ik vink de hoogste score aan.
Dit radiostation, Launch-cast radio van Yahoo (launch.yahoo.com), is het prototype van de moderne zender, waarbij de luisteraar en het station als een soort sparringpartners gezamenlijk de programmering bepalen. Ik geef het genre van mijn voorkeur aan, zodat ik de mij vertrouwde muziek kan beluisteren, en tegelijkertijd word ik verrast door de nieuwe artiesten die de zender mij voorschotelt. Het station biedt de ideale combinatie van het vertrouwde en het onbekende. Dit is ook mogelijk voor sport, film en theater.
De eindeloze ether biedt dus niet alleen ruimte voor een onbeperkt aantal stations van welk muziekgenre dan ook, er komt ook nog eens de mogelijkheid van interactie bij.
(KADER)
ID&T: de nieuwe omroep
De elektronische revolutie – de opkomst van mobiele telefoon, cd, pc en internet – vormt de spil in de opkomst van de dancemuziek, waarmee ID&T groot is geworden. Klassieke popmuziekinstrumenten zoals (elektrische) gitaar, drums en bas werden begin jaren negentig ingeruild voor samplers, sequencers, synthesizers en drumcomputers. Zij vormen samen met de inbreng van dj’s de ingrediënten voor dance, die al diverse stromingen heeft beleefd. Het begon met house.
ID&T ontstond in 1992. Drie vrienden uit Landsmeer huurden de Jaarbeurs in Utrecht af om een groot feest te geven voor 12 000 bezoekers: The Final Exam. Hun inspiratie kwam van de houseparties, een trend die eind jaren tachtig vanuit Groot-Brittannië overwaaide naar Nederland.
Uit het succes van The Final Exam ontstond een bedrijf dat zich specialiseert in grote muziekevenementen waarvan de spil altijd de dj’s zijn, die muziek mixen op draaitafels met vinylplaten. De drie namen achter de initialen ID&T zijn: Irfan van Ewijk, Duncan Stutterheim en Theo Lelie. Stutterheim, de huidige grootaandeelhouder, is de zoon van Cor Stutterheim, oprichter van CMG (Computer Management Group).
ID&T is nu de grootste party-organisator in Nederland, maar ook een mediacommunity die naast eigen merchandising (shirts, petjes) eigen mobiele telefoons (samen met Telfort) verkoopt, een nationale radiozender heeft en een nachtclub, strandpaviljoen, platenmaatschappij en tijdschrift. De mega-evenementen die ID&T organiseert, zijn Sensation, Mystery Land, Innercity, In Concert en Thunderdome – allemaal gedeponeerde merknamen. Vanaf 1996 produceerde ID&T het succesvolle televisieprogramma Hakkeh & Zage voor de muziekzender TMF. Dj Tiësto vierde bij ID&T (Innercity) zijn eerste triomfen.
In het boek Release – Het verhaal van ID&T, deel 1, dat eind vorig jaar verscheen, beschrijft Gert van Veen bij monde van onder meer Stutterheim en Van Ewijk de twaalf jaar vanaf 1991 waarin ID&T groot werd; een verhaal van hoge pieken en diepe dalen, een soort schelmenroman. Stutterheim had destijds een eigen koeriersbedrijfje – dat kwam goed van pas bij het organiseren van de eerste grote feesten.
De Amsterdamse discotheken Roxy en iT vormden het culturele vertrekpunt van de eerste grote (illegale) feesten in verlaten loodsen. Het startkapitaal voor het eerste feest bedroeg 25 000 gulden (11 500 euro) en werd bijeengebracht door de drie van ID&T.
Vanwege de ondoordachtheid in de voorbereiding liep bij de organisatie van alles mis, maar dat werd ook weer meteen opgelost. Van Ewijk: ‘Dus steeds weer schakelen. Als we tegen een obstakel aankwamen: oké, wat kunnen we doen? Boem, boem, boem. Of het nu handel was of dingen huren, vergunningen: tik, tik, tik, oplossen en doen. Nadenken, lullen, nadenken, doen. In een uur, bij wijze van spreken. En maar doorgaan.’ De netto-opbrengst van The Final Exam bedroeg 100 000 gulden (45 000 euro). Tegenwoordig heeft het bedrijf een omzet van tientallen miljoenen euro per jaar.
Website van de Commissie van Overleg Sectorraden Onderzoek en Ontwikkeling. De sectorraden zijn onafhankelijke verkennings- en programmeringscolleges met vertegenwoordigers van maatschappij, bedrijfsleven, onderzoek en overheid (adviserend lid), die op basis van bijvoorbeeld middellange- en langetermijnverkenningen en gesignaleerde trends prioriteiten formuleren voor het van overheidswege gefinancierde maatschappijgerichte onderzoek.
In de draadloze wereld kan een belangrijke rol weggelegd zijn voor de standaard IEEE 802.16 die momenteel in ontwikkeling is. Deze standaard wordt ook wel Wimax genoemd.
Hilversum voert actie. Hilversum afficheert zich als een collectief cultuurgoed dat moet worden beschermd tegen marktwerking. Het willen voeren van een cultuurpolitiek via de ether was echter niet de reden waarom de overheid ooit heeft besloten zich over de omroep te ontfermen. Dat was omdat radio en later televisie moest worden uitgezonden. Om te voorkomen dat zenders elkaar zouden storen was overheidsregulering nodig – in internationaal verband.
Het was dus een markt waarin schaarste aan de aanbodkant werd bepaald door de technologie. In zulke markten verdeelt de overheid de schaarste zo rechtvaardig mogelijk in het publieke belang. Op dit uitgangspunt was tachtig jaar lang de publieke omroep gebaseerd.
Dat uitgangspunt is achterhaald omdat die schaarste niet meer bestaat. Dankzij voortschrijding van de technologie is de ether inmiddels onmetelijk groot geworden. Radio en televisie van over de hele wereld zijn tegenwoordig ook te ontvangen via het Internet. Het Internet op zijn beurt is inmiddels draadloos, mobiel te ontvangen via het UMTS-telefoonnet of via WiFi-acces points. Wat thuis achter de pc kan is daarmee ook mogelijk in de auto of de trein: ik kan tienduizenden FM-stations ontvangen. In een reclamespotje voor UMTS-telefonie zie je mensen terwijl ze onder weg zijn televisiekijken op het beeldschermpje van hun mobieltje: die televisie onttrekt zich aan elke overheidscontrole.
Het enige dat dan nog de instandhouding van publieke omroep met subsidiegeld rechtvaardigt is haar bijzondere museale waarde. Dat marktwerking in de mediawereld niet hoeft te leiden tot culturele verschraling bewijzen de gedrukte media, waar de overheid niets in de melk heeft te brokkelen. Er verschijnen duizenden kranten en tijdschriften in Nederland. Wat van uw gading is zit er tussen. Het dreigement dat het maken van kwaliteitstelevisie nu eenmaal duurder is dan drukwerk is achterhaald. Ook hier biedt nieuwe technologie nieuwe kansen. Een van de meest succesvolle films in termen van return on investment ooit was ook een van de goedkoopste ooit: The Blair Witch Project. Geschoten met een ordinaire handicam voor een paar honderdduizend dollar. Recette: 20 miljoen dollar. De technologie is er: het ontbreekt in Hilversum alleen nog aan de mensen die er iets mee willen kunnen.
Of een markt gereguleerd moet worden of juist geliberaliseerd hangt dus vaak samen met de aard van de technologie van dat moment. In hoeverre maakt die overheidsingrijpen nodig dan wel marktwerking mogelijk? Het is goed om dat te bedenken, niet alleen in het licht van het debat over de reorganisatie van de publieke omroep, maar ook in het licht van de discussie rond de privatisering van het openbaar vervoer, de energiesector en het nieuwe zorgstelsel.
Naar de ontwikkelingen in die sectoren verwijzen de omroepactievoerders nu en ze waarschuwen: ook daar is privatisering verkeerd uitgepakt. Die vergelijking gaat mank. In die sectoren heeft technologie zich namelijk niet zo razendsnel ontwikkeld als in de mediawereld waar juist door die nieuwe informatietechnologie tal van nieuwe aanbieders zijn gekomen.
Historisch is verandering van technologie in een markt de afgelopen eeuwen vaak het aangrijpingspunt geweest voor een interveniërende dan wel terugtredende overheid. Juist vanwege de geringe technologische innovatie is de recente privatisering van de spoorwegen mislukt en valt de introductie van marktwerking in de gezondheidszorg en de energiesector met grote vreze te vrezen zoals de recente stroomstoring heeft aangetoond. Vooral in de geliberaliseerde energiesector is sprake van quasi-marktwerking omdat de technologie van stroomopwekking niet is veranderd. Wij zijn en blijven grotendeels afhankelijk van oud-technologische, grootschalige elektriciteitsopwekking in zeer kostbare centrales, in handen van een oligopolie dat de stroom verdeelt via een weliswaar publiek, maar fysiek zeer kwetsbaar hoogspanningsnet.
Omgekeerd is het goed te bedenken waarom die markten ooit gecollectiviseerd zijn. Vanwege de technologie en niet vanwege ideologie. Zo ontstonden spoorwegen in Nederland als vrije elkaar beconcurrerende ondernemingen die elk de schaalgrootte misten die nodig was voor elektrificatie. Zonder overheidsingrijpen was die er niet of veel later gekomen. Ook de particuliere stroomopwekking aan het begin van de vorige eeuw kon de technologische ontwikkeling niet bijbenen van steeds grotere maar ook kostbaardere installaties – die steeds efficiënter en bedrijfszekerder werden. Daarom maakte overheidsingrijpen van de elektriciteitsopwekking terecht een openbare nutsector. In de gezondheidszorg stimuleerde de komst van steeds duurdere technologie specialisatie en schaalvergroting en dus overheidsbemoeienis.
In alledrie deze markten dienen zich nu technische mogelijkheden om weer over te gaan tot schaalverkleining en dus ook voor marktwerking. Een voorbeeld is gecombineerde thuisopwekking van stroom en warmte (micro-warmte-krachtkoppeling). Een Japanse fabrikant gaat microthuiscentrales produceren op basis van Nederlandse technologie waarin de stirlingmotor is geperfectioneerd. Een soort combiketel voor warmte en stroom. Dat biedt mij een werkelijk alternatief voor de zusjes van Essent mits de Gas Unie, dan wel een oliemaatschappij, mij kan verzekeren van levering van brandstof voor mijn thuiscentrale: de brandstofmarkt is al een echt werkende markt van aanbieders, zeker als die met stroomaanbieders kan concurreren. Teveel stroom mag ik aan het net leveren en ik hou het net als aanvulling voor piekgebruik. Als iedereen dat doet krijg je een stroominternet van prosumenten waarin alle individuele tekorten en overschotten elkaar opheffen. Dat zou niet alleen een nagenoeg perfecte markt zijn met evenveel producenten als consumenten, technisch gezien zou het veel beter bestand zijn tegen calamiteiten. Omdat ook de communicatie-infrastructuur afhankelijk is van stroom had een verstandige overheid beter eerst de opwekking kunnen ‘ver-internetten’. Dat was dan de facto ook privatisering geweest maar wel in meer geciviliseerde vorm omdat die mij als burger en consument direct invloed geeft in de energiewereld. Een publieke markt, zeg maar.
Ook in de zorg is die sociale marktwerking er nog niet maar kan die er wel komen door nieuwe technologie. In de huidige situatie ben ik geografisch gebonden aan de dichtstbijzijnde zorgaanbieders: mijn huisarts en het plaatselijke ziekenhuis. Toekomstige informatietechnologie zal zelfdiagnose en thuisbehandeling steeds gemakkelijker maken evenals teleconsulting van artsen waar ook te lande en – in een later stadium – waar ook ter wereld. Het schijnt dat je voor een bypass het beste in India terecht kunt.
In de energiesector en de zorg ontstaan dus technologische mogelijkheden tot schaalverkleining die herinvoering van marktwerking mogelijk maken. De markt is dan ook gesocialiseerd, dat wil zeggen mede in handen van burgers. Daarom zag Joop den Uyl in de jaren zestig ook scherp dat het bezit van een auto door elke arbeider de vervoersmarkt zou socialiseren tegenover het staatsgeleide openbaar vervoer. Technologische ontwikkeling in het regelen van autoverkeer en de schaarste aan openbare wegen maken de auto nu steeds meer van een vorm van openbaar vervoer, een systeem met steeds minder individuele keuze- en handelingsvrijheid. Dit gebeurt uit oogpunt van veiligheid en doelmatigheid. Het is nu begonnen met cruisecontrol in combinatie met trajectcontrole op snelheid. Straks zal de auto zichzelf besturen. Dat is veiliger en minder botsingen zorgen voor minder files. De technologie hiervoor wordt momenteel voorgesorteerd in de vorm van actieve cruisecontrol (die afstand tot de voorligger bewaakt), de keep-your-lane-functie, het anti blokkeer systeem (ABS) en traction control waarbij de auto ondoordachte acties van de bestuurder overruled omwille van de veiligheid.
Markten kunnen onder invloed van technologie en schaarste dus bewegen in de richting van liberalisatie (zoals de radio- en televisiewereld) dan wel regulering en collectivisatie (zoals het autoverkeer). Daarbij beïnvloedt technologie voortdurend die schaarste. Hoe het ook zij, marktwerking per decreet blijft een farce als er voor mij als burger en consument geen alternatief is of alleen maar een quasi-alternatief zoals vooralsnog in de energievoorziening en de medische zorg. Minister Veerman heeft dus gelijk: de marktwerking in de medische wereld zal een wassen neus blijken. In het openbaar vervoer, de energiesector en de gezondheidszorg heeft de consument geen werkelijk alternatief: zelfs de auto is dat niet.
De rol van de publieke omroep zal onvermijdelijk verder worden gemarginaliseerd. Niet alleen via het UMTS-telefoonnet is mobiel Internet zo snel te maken dat ik onderweg IP-televisie en –radio kan ontvangen. In Amerikaanse steden wordt de veel goedkopere WiFi draadloze netwerktechnologie in hoog tempo wordt uitgerold. Ook binnen WiFi kun je van Internet zo snel downloaden van radio- en televisiesites dat er de facto een ‘eindeloze ether’ ontstaat waarbinnen elke particulier waar ook ter wereld buiten het publieke bestel, het Commissariaat voor de Media, het Agentschap Telecom of welke controlerende instantie dan ook beeld en geluid kan verspreiden onder elke Nederlandse doelgroep.
Het is echter de vraag of klassieke ‘zenders’, ‘stations’ of ‘kanalen’ met een herkenbare, kwalitatief samenhangende inhoud nog wel levensvatbaar zijn in die onmetelijke mediaruimte. Mijn dochter van zestien kijkt de laatste paar jaar nauwelijks nog televisie. Die rol is overgenomen door MSN. Dat is meer dan een chatnetwerk. Het stelt kinderen in staat peergroups te vormen die de nieuws- en duidingsrol vervullen van krant en televisie. Kinderen scharrelen informatie bij elkaar, nieuws, muziek, clips maar ook de laatste show van Theo Maessen en met een mobiele telefoon ‘gefilmde’ orkaan die over New Orleans raast. Ze becommentariëren die informatie en discussiëren er over. Deze studiehuisgeneratie heeft allang zijn eigen kanalen en voert zelf de redactie.
Maar in Hilversum en Den Haag wordt nog steeds heel supplementair gedacht over deze ontwikkelingen in die zin dat men ze tracht te incorporeren in het huidige bestel, in top-down-formats. Dat is een achterhoedegevecht.
Een van de nieuwe helden van mijn zestienjarige dochter is eigenaar van een lokale horecaonderneming waar de jeugd elkaar elk weekend ontmoet. Hij was op zijn zeventiende al miljonair in de ‘computerwereld’, vertelt ze ademloos. Hij – zo wordt me na enig googlen gewaar – is rijk geworden met het spammail die pornolinks bevat en met phishing en hij is daarvoor aangepakt door het Amerikaanse ministerie van Handel en is vervolgens tot geldboetes veroordeeld door enkele Amerikaanse rechtbanken.
Zulke nieuwe ‘zendgemachtigden’ weten de weg naar onze kinderen feilloos te vinden maar onze bestuurders hebben nog niet een eerste begin gemaakt met het formuleren van een adequaat antwoord op dergelijke ontwikkelingen.
Hoever strekt in het nieuwe maatschappelijke weefsel van deze eindeloze ether de vrijheid van meningsuiting, de bescherming van privacy? Welke mededingingsregels moeten hier gelden, hoe voorkomen we monopolisering? Laten we ons daar eens druk om maken in plaats om de voorbije tijd van de publieke omroep.
Erwin van den Brink
Hoofdredacteur van technologietijdschrift de Ingenieur.
In wat misschien wel een van de meest behartigenswaardige adviezen is die de Adviesraad voor Wetenschap en Technologie heeft uitgebracht, draait het om de verwording van de tweede en de derde geldstroom. De tweede en derde geldstroom bestaan respectievelijk uit de subsidies die instellingen zoals NWO (de nationale organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek) en de ministeries van Economische Zaken en van Onderwijs Cultuur en Wetenschappen verstrekken aan de universiteiten, en het contractonderzoek dat universiteiten verrichten in opdracht van bedrijven en collectebusfondsen.
Waar het om gaat is dat universiteiten, als zij in aanmerking komen voor het ontvangen van een subsidie, het te ontvangen bedrag uit eigen middelen moeten aanvullen om alle kosten te dekken van het onderzoeksproject waarvoor ze subsidie ontvangen. Dit bijpassen of ‘matchen’ legt een steeds groter beslag op de eigen vrij besteedbare middelen. Elke euro onderzoekssubsidie kost een universiteit nu al 84 eurocent.
Bij de vijf onderzochte universiteiten groeiden volgens accountantsfirma Ernst & Young – in opdracht van de AWT – sinds 1998 de tweede en derde geldstroom met 56%, terwijl de eerste geldstroom toenam met 19%. Daarmee is 44% tot 66% van de eerste geldstroom vastgelegd. Als we er daarbij vanuit gaan dat de vaste kosten in de eerste geldstroom 43% van de integrale kosten bedragen, dan blijft uiteindelijk slechts 25% over voor naar eigen inzicht te verrichten wetenschappelijk onderzoek. Dat is een bedrag van tussen den 300 en 500 miljoen euro.
Wat dit teweegbrengt bij universiteiten is, volgens AWT-voorzitter Joop Sistermans, ‘een rem op excellentie.’ Juist kwalitatief sterke onderzoeksgroepen zijn succesvol in het verwerven van subsidies. Zij moeten steeds meer geld bijpassen en gaan ten onder aan hun eigen succes. De eigen wetenschappelijke inbreng van universiteiten raakte de afgelopen jaren vooral bedolven onder de invloed van de zogenoemde ICES/KIS-subsidies, die werden toegekend op advies van een interdepartementale werkgroep van ambtenaren. Op dit moment speelt het Besluit Subsidies Investeringen in de Kennisinfrastructuur (Bsik) een grote rol. Ook dit is een samenwerking tussen ministeries. Senter, een uitvoeringsorganisatie van EZ, voert deze subsidieregeling uit. Hoewel een aanzienlijk deel van de 800 miljoen euro van Bsik is toegekend aan het LOFAR-project (de bouw van een enorme radiotelescoop door middel van een netwerk van kleine antennes), is in het algemeen sprake van een grote eenzijdigheid in sturing met een sterke nadruk op ‘kennis voor innovatie in bedrijven.’
Dit is de bureaucratische pendant van wat in de marktsector ‘shareholder value’ heet. Het is kortetermijndenken met een grote nadruk op opbrengsten: ‘Heb je al wat?’ Dat hoor je die ambtenaren denken die al die subsidiecentjes verdelen, want die willen natuurlijk scoren voor hun politieke bazen.
Utilitair denken is inherent aan politiek: bestuurders willen altijd wat tot stand brengen. Het verdraagt zich echter niet met de wetenschappelijke cultuur. Wetenschap dient te worden voortgedreven door haar eigen nieuwsgierigheid. De inmiddels algemeen geaccepteerde notie dat we leven in een kennissamenleving – of dat we dat moeten worden – legitimeert dit ambtelijke en politieke gefrunnik aan wetenschapsbeoefening. Kennis drijft nu opeens de gehele samenleving voort en aangezien universiteiten die leveren, gaan we ons daar allemaal mee bemoeien.
Dat is de dood in de pot. Kennis (en inzicht) ontstaan niet op commando, maar ontspruiten soms aan die vreemde cocktail van brille, nieuwsgierigheid en – vaak ook – wereldvreemdheid. Dat we er wat mee kunnen, is later vaak meegenomen. Aan die gouden formule moet je niet prutsen. Het is daarom verstandig om geldmiddelen die de laatste jaren in de tweede en derde geldstroom zijn gepompt, weer te verleggen naar de eerste geldstroom.
In Nederland wordt per jaar zo’n acht miljard euro uitgegeven aan R&D, krap twee procent van het bruto binnenlands produkt. Te weinig. De Europese regeringsleiders hebben afgesproken dat het in 2010 minimaal drie procent moet zijn. Van de private R&D, zo’n 4,7 miljard, komt de helft van zeven grote multinationals. De ander helft komt van het midden- en kleinbedrijf: Meer dan twee miljard euro. Dat is dus een ongelofelijk belangrijke innovatiemotor is die we te weinig zien.
Om innovatie beter zichtbaar te maken heeft het technologieblad De Ingenieur het evenement Ode aan de Techniek in het leven geroepen. Vorig jaar had deze manifestatie voor het eerst plaats en reikte MKB-voorzitter Loek Hermans de bokaal voor de Meest Meeslepende Ode uit aan een klein bedrijf met vijf man personeel: Mansolar uit Petten. Dat maakt en levert educatieve bouwpakketten waarmee kinderen zelf zonnecellen kunnen bouwen. Dit jaar zit Hermans in de jury van Ode aan de Techniek.
Mansolar levert belangrijke bijdrage aan de oplossing van een groot maatschappelijk probleem: Het feit dat in Nederland te weinig kinderen kiezen voor een exacte of technisch opleiding. Daarover wordt de laatste tijd veel gediscussieerd in de media. Inmiddels is er een Innovatieplatform en heeft het kabinet een Deltaplan Bèta en Techniek afgekondigd. Dat moet leiden tot een beter ondernemingsklimaat en een aantrekkelijker technisch onderwijs.
Erwin van den Brink, hoofredacteur van De Ingenieur vindt echter dat het aan nóg wat schort en dat is aan het imago van techniek. Hier geldt: Onbekend maakt onbemind. Veel alledaagse techniek werkt zo vlekkeloos dat die onzichtbaar is geworden. Van den Brink: ‘Neem nou drinkwater. Enig idee welke hightechmethoden er bestaan om water te zuiveren? Membraamfiltratie, bestraling met ultraviolet licht….’ Techniek bedrijft gewoon slechte pr, meent Van den Brink. De beste manier om het belang van techniek duidelijk te maken zou een grote storing zijn maar dat proberen technici natuurlijk uit alle macht te voorkomen.
Daarom moet je volgens de hoofdredacteur beginnen met weggestopte techniek weer te laten zien aan het grote publiek. De eerste stap was het technische vakblad De Ingenieur om te bouwen tot een vrolijk publieksblad dat technisch uitleg geeft op een manier die voor iedereen is te snappen. ‘De interesse voor techniek is veel groter dan iedereen denkt. Juist mensen die ‘a-technisch’ zijn willen ook wel eens weten hoe een digitale camera nou werkt of waardoor een dijk bezwijkt.’
De tweede stap was om rond techniek een laagdrempelig evenement te creëren. Van den Brink: ‘We wilden met hulp andere partijen techniek onder de aandacht brengen van mensen buiten onze oorspronkelijke doelgroep van technici. Dat was ook een opdracht van het Koninklijk Instituut van Ingenieurs en de Nederlandse Ingenieursvereniging NIRIA voor wier leden we het blad in eerste instantie maken. Juist zij zien het belang van techniek-pr buiten de eigen kring. Om het tij te keren hebben we een veel breder platform nodig dan alleen De Ingenieur. Daarom hebben we MKB-Nederland gevraagd te participeren.’
Het idee is simpel. Technici werken bij bedrijven en die bedrijven maken dingen. Daarover maken die bedrijven meestal ook een productpresentatie. Een folder, een cd-rom, een video. ‘We vragen iedereen een ode te brengen aan de techniek en om het leven niet nodeloos ingewikkeld te maken zeg ik dan: beschouw je eigen productpresentatie als zo’n lofzang op techniek en stuur die naar ons op. Vertel er even bij waarom jij uitgerekend dit product zo’n staaltje van vernuft vindt dat het een ode aan de techniek waard is.’
Alle odes worden gepubliceerd op de website www.odeaandetechniek en in het tijdschrift verschijnt elke twee weken een selectie van de leukste inzendingen.
Naast bedrijven zijn scholieren de belangrijkste deelnemerscategorie omdat van hen immers zoveel afhangt. Zo moeten havisten en vwo’ers die een van de exacte opleidingsprofielen doen, in een van hun laatste jaren een zogenoemd profielwerkstuk maken. Van den Brink: ‘Meestal gaat dat dan over iets technisch. Die werkstukken zijn met een begeleidende motivatie eveneens heel geschikt om als Ode aan de Techniek in te sturen.’
De twee overige categorieën worden gevormd door studenten en ‘overige belangstellenden.’ Zo was er vorig jaar een mevrouw van tachtig jaar die een ode bracht aan de rollator. De jongste deelnemer van dit jaar, Wim Dijksterhuis, is dertien en heeft een ode gebracht aan de LED, de Light Emitting Diode.
Er is door het gebrek aan technici te lang over techniek gepraat als probleem. Ode aan de Techniek is bedoeld om ons het gevoel te geven dat we met zijn allen eigenlijk heel goed bezig zijn. Dat mensen voortdurend bezig zijn technische oplossingen te bedenken voor maatschappelijke vraagstukken. Van den Brink: ‘Het aardige van Ode aan de Techniek is daarbij dat het niet de zoveelste top down geparachuteerde pr-actie is, maar dat het iets is dat van onderop komt. De mensen op wie de actie zich richt zijn tevens degenen die de actie gaande houden. Door een ode te brengen opent menigeen zichzelf de ogen: Wat zit die techniek eigenlijk mooi in elkaar. Bovendien kan Ode aan de Techniek uitgroeien tot en platform waar bedrijven aan de ene kant en scholieren en studenten aan de andere kant kennis nemen van elkaars activiteiten. Aan bedrijven verschaft Ode aan de Techniek in elk geval een podium waarop zij gratis hun kunsten kunnen vertonen.’
Inzenden kan tot 1 juni. Op 24 juni worden de winnaars bekendgemaakt tijdens de slotmanifestatie in Amsterdam waar ook prominenten uit het bedrijfsleven en de politiek elkaar ontmoeten bij het tweede Technologiedebat. Dit jaar gaat dat over de toekomst van het omroepbestel.
Fotobijschriften
Hermans1.jpg
MKB-voorzitter Hermans overhandigt de Ode-bokaal aan mede-oprichter Paul Sommeling van Mansolar.
Hermans2.jpg.
panel.jpg:
Het panel tijdens de slotmanifestatie Ode aan de Techniek 2003 in Nemo (Amsterdam), in debat over het aantrekkelijker maken van techniek. V.l.n.r. debatleider Peter van Ingen (presentator van Buitenhof – NPS), Loek Hermans (MKB), Sjoerd Vollebregt (CEO Stork), Jacob Fokkema (rector magnificus TU-Delft) en professor Ben Veltman.
Mansolar.jpg:
Scholieren bouwen zelf een zonnecel met de bouwdoos van Mansolar, winnaar van de Ode-bokaal.
Beetle.jpg:
Trompet.jpg
Leerlingen van het Ichtus College in Dronten stuurden dit jaar een Ode in aan de trompet, immers óók techniek!
Zeewaterverdamper.jpg
Het grootste deel van het aardoppervlak (71 %) bestaat uit water. toch heeft meer dan een miljard mensen geen toegang tot schoon drinkwater. het meeste water is namelijk zout of niet toegankelijk. door van zout zeewater zoet drinkwater te maken kan hier volgens ir. Humphrey Gouverneur verandering in komen. Hij brengt daarom een ode aan de zeewaterverdamper.
Loxx.jpg
Ontwerper Basten Leijh studeerde eind 2002 af aan de Design Academy in Eindhoven op zijn ontwerp voor de ideale stadsfiets en bracht daar een ode aan.
Rollator.jpg
Mevrouw Brouwer (80) uit Eindhoven bracht een ode aan de rollator. Door met een rollator te lopen komen mensen het huis uit, kunnen ze hun conditie op peil houden, die anders bij gedwongen verblijf in een stoel zeer snel achteruit zou gaan.
Simulator.jpg
Ir. Robert Hoevers bracht een ode aan de formule 1 simulator. Daarmee kunnen zowel professionele coureurs als amateurs realistisch virtueel racen met een zelfgekozen auto op een zelfgekozen circuit.
MPC_POS5.TIF:
Het Rotterdamse staalconstructiebedrijf Huisman-Itrec bracht een Ode aan zijn nieuwe Multi Purpose Catamaran voor het verplaatsen van grote off shore-installaties.
VOOR DE DC-3 WAS VLIEGEN EEN BEPROEVING: KLAPPEREND LINNEN
Veilig en comfortabel
Nog steeds vliegen er 1200 DC-3’s over de wereld. Het bijna zeventigjarige toestel moest veilig en comfortabel zijn, een opdracht waarin bouwer Douglas Aircraft Company zonder meer in is geslaagd. Breng een ode en win een rondvlucht in een Dakota.
Ook deze zomer vertrekken weer zo’n vier miljoen Nederlanders met het vliegtuig naar een buitenlandse vakantiebestemming. Ze stappen gedachteloos in wat meestal een Boeing 737 is, het werkpaard van de charterluchtvaart. Toch heeft niet de Boeing 737 het moderne luchtreizen vormgegeven maar de Douglas DC-3, het toestel dat in de jaren vijftig en zestig vliegen binnen bereik van grote groepen Nederlanders bracht.
Dit artikel is een ode aan de DC-3, ook wel bekend als ‘Dakota’. Er is een stichting met als enig doel het brengen van een ode aan de Dakota: de Dutch Dakota Association (DDA), gevestigd in een hangar op Schiphol-Oost. Deze organisatie met 3500 leden doet dat door Dakota’s vliegwaardig te houden. Ik ben vandaag uitgenodigd om een vlucht te maken in een Dakota en krijg tekst en uitleg van directeur, Anne Cor Groeneveld, een (verkeers-)vlieger in hart en nieren.
Na het tragische ongeval met een Dakota in 1996 – overigens niet te wijten aan nalatigheid van de DDA – heeft het de vereniging veel moeite gekost om de luchtvaartautoriteiten ervan te overtuigen dat vliegen met een Dakota verantwoord is. De DDA vliegt nu ‘onder JAR-OPS’, wat zoveel betekent dat de DDA de facto een erkende luchtvaartmaatschappij is met alle controle die daarbij hoort. Om die reden moeten we ons melden bij gebouw ‘106’, een van de laatste restanten van het ‘oude’ Schiphol. Er wordt ingecheckt en we moeten langs douane en security. Dan met een bus het platform over naar het vliegtuig, ‘de machine’, zoals onze waakzame stewardess zegt. De kist draagt de kleuren van sponsor Martinair die als Martin’s Air Charter met dit type vliegtuig in de jaren zestig vakantiegangers begon te vervoeren.
LICENTIE
De eerste DC-3 vloog op 17 december 1935, volgend jaar zeventig jaar geleden. Nog altijd vliegen er zo’n 1200 rond. Volgens de fabrikant zijn er 10 654 van gebouwd, plus 8500 in licentie in de Sovjetunie en 2500 in Japan.
Veilig en comfortabel. Dat moest hij zijn. Ik kan het beamen. Je zit ruim, hebt prima uitzicht en je kunt heel goed met elkaar praten. Voor de DC-3 was vliegen een beproeving: klapperend linnen. Zitten tussen buizen en een hels kabaal. En betrekkelijk onveilig. De aanzet tot het bouwen van de DC-3 was een ongeluk met een Fokker-toestel.
Op 31 maart 1931 was een Fokker F-10a Trimotor van Transcontinental & Western Airlines (later Trans World Airlines, TWA) op weg van Kansas City naar Wichita op een hoogte van 500 voet om een onweersbui te omzeilen, toen het toestel plotseling neerstortte bij Cotton Falls. Alle inzittenden, onder wie het illustere Notre Dame footballteam, kwamen om het leven. Naar verluidt was een breuk in de vleugel de oorzaak geweest van de ramp. Veiligheid werd door dit voorval opeens een grote prioriteit in de civiele luchtvaart, die in de VS nog in de kinderschoenen stond.
Omdat Boeing alleen passagiersvliegtuigen leverde aan zijn eigen luchtvaartmaatschappij, United Airlines, wendde TWA zich tot de Douglas Aircraft Company. De DC-1 (DC staat voor Douglas Commercial) was een voor zijn tijd ongeëvenaard ruim vliegtuig. De innovatie zat hem met name in de vorm van de goed gestroomlijnde vleugel: een lichte pijlstand maar enorm robuust. Op een promotiefoto rijdt een stoomwals over de vleugel heen zonder dat deze vervormt. Het principe van de vleugelconstructie is een torsiedoos, opgebouwd uit een voorligger en een achterligger met haaks daarop ribben en afgespannen met een dragende huid. Licht en enorm stijf. Voor het hele vliegtuig geldt dat de aluminiumhuid de constructie zijn stijfheid geeft, waardoor het geraamte of binnenwerk heel licht kon worden uitgevoerd.
UIVER
Van de DC-1 is maar een exemplaar gebouwd. De DC-2 lijkt sterk op de DC-1, maar de romp is 60 cm langer en biedt daardoor ruimte aan twee extra passagiersstoelen. Anthony Fokker zag dat de aluminiumschaalromp zijn constructies van stalen buizen bespannen met linnen zou verdringen en wist een licentie te verkrijgen van Douglas om de DC-2 in Europa te verkopen. De KLM werd met de DC-2 ‘Uiver’ in 1934 tweede in de Londen-Melbourne-race. Dat is bijzonder, want de tegenstanders vlogen met speciaal geprepareerde racevliegtuigen. Nog opmerkelijker was dat de ‘Uiver’ gewoon het traject van de lijndienst vloog, een omweg dus. De meeste racevliegtuigen haalden hun eindbestemming niet eens. Het was een enorme opsteker voor de betrouwbaarheid van de DC-2. Er werden er 156 van gemaakt, een groot aantal voor die tijd, waarin het normaal was dat van een ontwerp slechts enkele exemplaren werden gebouwd
Toen kwam de directeur van American Airlines met het verzoek om een versie van de DC-2 met een grotere romp, waarin plaats was voor bedden. Zakenmensen zouden ’s nachts met deze Douglas Skysleeper Transport naar hun bestemming vliegen en daar de volgende dag uitgerust aan het werk kunnen gaan. Er konden veertien passagiers in. Zij reisden met hetzelfde gerief als in een Pullman-slaapwagen van de spoorwegen. In de tweede helft van de jaren dertig was dit type, de DC-3, het meest toonaangevende passagiersvliegtuig.
SKYTRAIN
Zodra de VS betrokken raakten bij de Tweede Wereldoorlog, werd de DC-3 nog uitsluitend gebouwd voor militaire doeleinden. De bekendste aanduiding is de C-47. (C staat voor militair transport en 47 wil zeggen dat het hier ging om het 47ste type transportvliegtuig voor het leger.) Het vliegtuig heette Skytrain. In gevolge de Lend and Lease Act ontving de Britse Royal Air Force een groot aantal (zo’n 1900) C-47’s en hier heetten ze ‘Dakota’. De RAF gebruikte (behalve voor jagers, die agressieve namen kregen, zoals Spitfire) geografische aanduidingen voor vliegtuigen. Transportvliegtuigen kregen altijd de naam van een landstreek en omdat de C-47 een Amerikaans vliegtuig was, noemden de Britten ze daarom Dakota. Vanwege de alliteratie gingen allengs alle militaire DC-3’s ‘Dakota’ heten.
Er doen al of niet apocriefe verhalen over de Dakota de ronde. Er bestaat een foto waarop een compleet bataljon op de vleugels heeft plaatsgenomen. Een piloot die tijdens de Berlijnse luchtbrug een lading van 64 balken aluminium moest overvliegen, merkte dat hij bij de start moeilijk loskwam en dat het vliegtuig zwaar in de hand lag. Na de landing bleek dat de balken verkeerd waren gelabeld. Het bleek om staal te gaan in plaats van aluminium en het vliegtuig was dus 100 % overbeladen.
Onze vlucht voert op zo’n 300 m hoogte over Noord-Holland. Het verschil met zo’n saaie Boeing 737-vlucht is dat we allemaal even in de cockpit mogen. (‘Als u maar niet praat met de vliegers’, bezweert de stewardess.) En na afloop wil de captain wel op de foto met mijn tienjarige zoon Victor, die zijn luchtdoop heeft gehad. Als Victor wat verlegen schokschoudert bast de gezagsvoerder: ‘Kom op joh, je moet altijd doen wat de captain zegt: we gaan samen bij de prop staan.’ Zo gezegd, zo gedaan.
www.dutchdakota.nl
(kadertje met dakota-lgo)
De technische leek die de meest originele Ode brengt, mag in een Dakota een rondvlucht maken, beschikbaar gesteld door de Dutch Dakota Association. De hoofdprijs voor de school of klas die de beste Ode brengt is een geldbedrag van vijfduizend euro, te besteden aan een schoolreis met een technisch-educatief doel. Technisch studenten kunnen een stage winnen die beschikbaar is gesteld door Altran Technologies. Het bedrijf of de professional die de mooiste Ode brengt, wint de Ode Bokaal. De prijswinnaars worden bekendgemaakt op 30 juni tijdens het slotspektakel in het Nationaal Luchtvaart Themapark Aviodrome te Lelystad. Odes insturen kan tot 15 juni: info@odeaandetechniek.nl of Postbus 256, 1110 AG Diemen, o.v.v. ‘Ode’
(quotes)
Een ongeluk met een Fokker-toestel was de aanleiding de DC-3 te bouwen
De aluminiumhuid geeft de constructie zijn stijfheid
(FOTO’s)
(pba)
Een Douglas Commercial-3.
(pbavleugel)
De innovatie van de DC-3 zat hem in de goed gestroomlijnde vleugel.
Het aandeel studenten dat een bèta- of technische opleiding volgt ligt in Nederland eenderde tot de helft lager dan in Denemarken, Finland, Zweden en Duitsland. In 2000 studeerde slechts 14% van de Nederlandse studenten af in exacte wetenschappen, tegen 21% gemiddeld in de Europese Unie. In de meeste EU-landen stijgen de inschrijvingen voor bèta- en technische studies bovendien, terwijl zij in Nederland dalen.
Aldus het ‘Deltaplan Bèta en Techniek’ dat het kabinet vlak voor de feestdagen publiceerde. Een leraar van de middelbare school van mijn dochter herinnerde me aan een vuistregel: in een doorsnee klas heeft 20% van de kinderen talent voor exacte vakken, 40% leert met vallen en opstaan, en bij de overige 40% zal exact onderricht niet beklijven. Dat betekent dat bèta’s een electorale minderheid zijn. In een democratie dreigt dan het onderspit.
Rond 1965 deed zich het tamelijk unieke verschijnsel voor dat een hele generatie stemgerechtigd en mondig werd terwijl de welvaart explodeerde. De culturele revolutie die dat teweegbracht, stelde jongeren in staat zélf te bepalen wat ze studeerden én om hun docenten de maat te nemen.
Niet dat hier – zoals in China – Rode Gardisten leraren terecht lieten staan, maar het volgen van lessen werd vrijwillig, en activisme stond gelijk aan kennisverwerving. Maatschappijstudies waren een fantastisch vehikel voor de Sturm und Drang, want, tja, natuurkunde valt moeilijk marxisties-leninisties (zo werd het geschreven) te maken.
Vrijheid leidde tot gemakzucht, de ene onderwijshervorming werd op de andere gestapeld, en het exacte onderwijs kalfde steeds verder af. De desastreuze gevolgen daarvan beginnen nu pas aan het licht te komen, en dan alleen doordat grote multinationals dreigen met hun R&D te vertrekken, omdat de kennis in Nederland ontbreekt.
Dat is nog het meest navrante: er is geen appreciatie voor wetenschapsbeoefening als zodanig, maar slechts de angst dat onze kennissamenleving gevaar loopt. Illustratief is de discussie rond de toekenning van kcis-geld aan de lofar-telescoop: of het wat oplevert, wilden enkele Kamerleden weten.
Wetenschap levert in principe alleen onbruikbare kennis op, totdat iemand er een toepassing voor bedenkt. Soms gebeurt dat snel, soms langzaam, soms gebeurt het nooit. Daar wordt die wetenschap niet meer of minder wetenschappelijk van. Het bewijst dat ‘innovatie’ een onnavolgbaar proces is. Zo verzuchtte Govert Schilling in de Volkskrant dat al die nutteloze sterrenkunde ons ooit het vege lijf gaat redden als we die gigantische komeetinslag willen afwenden die er ooit een keer gaat komen.
Wie goed leest herkent in het beleidsproza de hand van de Maagdenhuisbezetter. Er moet een ‘platform’ komen om dingen ‘te concretiseren’. Het is die gammagolf van destijds die nu de ministeries en advieslichamen bevolkt. Bèta’s moeten daar niet om treuren want ze hebben het zelf laten gebeuren. In tegenstelling tot de Culturele Revolutie in China was het hier niet de razernij van een massale lastercampagne tegen het oude intellect, maar gewoon een democratische beweging waartegen 20% van de klas met de 40% twijfelaars best een tegenbeweging had kunnen mobiliseren.
In plaats daarvan las ik in de bijlage M van NRC weer zo’n litanie van onze brille, die schampert over het Nederlandse onderzoeksklimaat en de fantastische mogelijkheden in de VS. Typisch de weg van de minste weerstand. Doe er dan wat aan sukkels, denk ik dan. Als je niet gestoord wilt worden in je wetenschapsbeoefening, moet je er niet van staan te kijken als de rest van de samenleving de poten onder je stoel vandaan zaagt.
Met één Plasterk win je deze oorlog niet. Waar zie je nou een welbespraakte bèta een televisieprogramma domineren? En zelfs als dat wel het geval zou zijn: blaffende beta’s bijten niet. Ga liever de politiek in en zorg dat je bij die geldkraan komt.
Dit artikel verscheen in Het Financieele Dagblad op 19 juni 2003
Techniek heeft een natuurlijke achterstand op kunst, cultuur, politiek en economie. Zij zijn veeleisend, terwijl techniek dienend is.
Erwin van den Brink over de strijd tegen het afglijden van Nederland als technologieland
Techniek is vandaag alomtegenwoordig. We worden wakker door een wekker, we doen een plas op de wc, we draaien de kraan open voor een slok water, zetten het koffiezetapparaat aan en stappen onder de douche: allemaal pure techniek. Die alomtegenwoordigheid maakt techniek onzichtbaar. Blijven we techniek over het hoofd zien, dan is de uiterste consequentie dat techniek teloorgaat, omdat techniek niet zoals natuur vanzelf de kop opsteekt. Boomwortels komen altijd door het asfalt heen, niet andersom.
Techniek is niet iets om je de hele dag mee bezig te houden. Een uitvinding is er om ons het leven te vergemakkelijken om ons werk uit handen te nemen en dat is niet het geval als techniek voortdurend aandacht zou vragen.
Techniek heeft een natuurlijke achterstand op kunst, cultuur, politiek en economie omdat die juist bestaan door zich te manifesteren, door aandacht en bemoeienis. Kunst die gewoon wordt, houdt daarmee de facto op kunst te zijn. Politiek die geen beroep doet op mensen is geen politiek. In cultuur, politiek en in de economie is menselijke geldingsdrang, het vragen van aandacht, de natuurlijke zijnstoestand. Zij zijn veeleisend, terwijl techniek dienend is.
NRC Handelsblad luidde vorige maand de alarmbel over het onderhoud van KLM-vliegtuigen. Grondwerktuigkundigen hadden verzuimd een periodieke opfriscursus op tijd te volgen en daardoor waren hun papieren verlopen. Ach en wee. Pas in laatste instantie kwam in die berichtgeving de vermoedelijke oorzaak aan bod. ‘Ze hebben het waarschijnlijk te druk gehad’, meldde een woordvoerder.
Zonder technici kan de KLM niet vliegen, maar ook een systeem als de gezondheidszorg vergt dagelijks technische ondersteuning. De Technische Universiteit Delft maakt al enkele jaren reclame voor zichzelf met de slogan dat achter elke medicus een technicus staat. Heel wat televisiedrama is gesitueerd in ziekenhuizen. Doktoren zijn de helden. Voor de technicus is zelfs geen bijrol weggelegd.
Dat gebrek aan maatschappelijke waardering leidt tot een tekort aan technici. Onlangs vertelde een woordvoerder van een grote industriële machinebouwer dat veel elektriciteitscentrales in Nederland nu zo’n veertig jaar oud zijn en dus binnen afzienbare tijd moeten worden vervangen. Zijn bedrijf wil graag centrales bouwen, maar kan zulke klussen niet aannemen, omdat in Nederland geen ingenieurs meer rondlopen die ze kunnen bouwen. Dat betekent dat we op den duur steeds meer stroom zullen moeten importeren.
Techniek vereist voortdurende toewijding van de hele samenleving. Dat besef is verdwenen. Mensen hebben de neiging zich aan die toewijding te onttrekken. Ze noemen een uitvinding ‘een wonder der techniek’. Dat is merkwaardig want als techniek iets niet is, is het een wonder. De Grote Van Dale geeft als omschrijving van een wonder: ‘iets dat men niet verklaren kan’. Ik zou niet graag in een apparaat stappen, waarvan de werking niet valt te verklaren.
Als er sprake is van een wonder der techniek dan bedoelen we eigenlijk onze verwondering over ons eigen vernuft. Onze scheppingsdrang, dat is het eigenlijke wonder dat we niet kunnen verklaren. Alhoewel, de mens is slim en de mens is lui en vindingrijkheid is een combinatie van die twee. Het kost wat moeite, maar dan hebben we ook wat.
Bill Joy, de baas van Sun Microsystems, schetste enkele jaren terug wat apocalyptisch in zijn essay De Toekomst heeft ons niet nodig, hoe de techniek in een gerobotiseerde wereld het verder af kan zonder de mens. Dat is een gevaarlijke toekomstdroom. Wij hebben onszelf het waanidee aangepraat dat techniek het zo onderhand wel zonder ons af kan met bijvoorbeeld de notie van de ‘post-industriële’ samenleving en de overtuiging dat onderwijs en arbeid niet langer utilitair zouden behoren te zijn maar in de eerste plaats dienen tot zelfontplooiing. De samenleving kan wat betreft technologie zo onderhand wel overschakelen op de automatische piloot, is het impliciete idee.
Zou de mens dan werkelijk tot volledige zelfontplooiing komen als hij zich niet meer druk hoeft te maken over het vinden van voedsel, huisvesting, veiligheid en gezondheid? Of het in bedrijf houden van de energievoorziening, mobiliteit en communicatiesystemen? Vinden we dan in deze Brave New World zonder materiële zorgen genoeg voldoening in de wereld van kunst, cultuur, media? Zouden we, verlost van de noodzaak van toewijding aan de technische vooruitgang, tot een ongekende creatieve en artistieke ontplooiing komen? Of leeft die wereld van kunst en cultuur juist door het becommentariëren van wetenschap en techniek en zou zij zonder dat verzeilen in een decadente doodsheid?
Artistieke scheppingsdrang wordt gezien als ‘goddelijk’, omdat de kunstenaar er naar streeft volstrekt authentieke beelden en klanken te maken. Maar zijn die beelden en klanken niet altijd ook een reflectie van de wereld om ons heen, een wereld die verregaand is geïndustrialiseerd. En is het niet juist in de techniek, in het vinden van toepassingen, gebruiksmogelijkheden van wetenschappelijke kennis dat de mens zich in zijn scheppingsdrang meet met God. Daarom zijn veel uitvindingen aanvankelijk ook van de hand gewezen als duivels. Kunnen vliegen als een vogel, voortrazen in een trein, elektrisch licht, de telefoon, kernsplijting en klonen: zo had God het niet bedoeld. Niet kunst maar techniek is de voortzetting van de Schepping. Mensen hebben de wereld naar hun hand gezet.
Aannemelijk en angstwekkend is dat zonder onze voortdurende toewijding techniek verdwijnt. Eerst verplaatsen bedrijven hun R&D naar het buitenland en uiteindelijk zullen we voor onze nutsvoorzieningen afhankelijk worden van de goedertierenheid van het buitenland.
Wie zich de uiterste consequentie voor de geest probeert te halen van een samenleving die techniek irrelevant verklaart, moet maar eens denken aan het experiment van Pol Pot die in Cambodja technologie per decreet afschafte: the killing fields.
Wie omgekeerd de dagelijkse vervulling van de behoeften uit de pyramide van Maslow koestert – voedsel, veiligheid, huisvesting – moet ook kunnen stilstaan bij de techniek die daarvoor nodig is en aldus waardering opbrengen voor het werkleger technici dat daarmee bezig is.
Vandaar een Ode aan de Techniek.
Erwin van den Brink is hoofdredacteur van De Ingenieur. Dit is een verkorte versie van de rede die hij vandaag houdt tijdens de manifestatie Ode aan de Techniek in Nemo te Amsterdam. www.odeaandetechniek.nl