De ontdekking van CRISPR-Cas9 is volgens menigeen net zo belangrijk als die van de kernsplijting. CRISP is een afkorting van Clustered Regularly Interspaced Short Palindromic Repeats. Het is het betere knip- en plakwerk in die lange wenteltrap van baseparen die wij genoom noemen. Bij mensen heeft die trap drie miljard treden die samen 20.000 genen vormen. Cas9 is de naam van het enzym dat fungeert als het gereedschap, dat genen er uit knipt of – moeilijker- er in plakt. Het is afgekeken van een bacterie die zich verdedigt tegen virusinfecties. De kansen maar ook de risico’s zijn groot: We kunnen er mogelijk de malariaparasiet mee uitroeien, bepaalde malariamuggensoorten maar wie weet ook de mens.
Ook kunnen, veronderstellen deskundigen, genetisch bepaalde (dodelijke) ziekten zoals taaislijmziekte, ALS, en wie weet kanker, straks tot het verleden behoren. In elk geval zijn de verwachtingen torenhoog en dat komt doordat de technologie eenvoudig is. Andere genome editing methoden zijn ‘vergeleken met CRISPR ingewikkeld, tijdrovend en beperkte toepasbaar’, aldus de Commissie voor Genetische Modificatie (COGEM) in het rapport Trendanalyse Biotechnologie 2016 – Regelgeving ontregeld. Delftse onderzoekers verkortten het genetisch modificeren van bakkersgist, zodat het ethanol gaat produceren uit maisafval, van drie jaar tot zes dagen.
In de wereld van de biotechnologie, ook wel synthetische biologie genoemd, zindert CRISPR als de ultieme gereedschapskist waarmee naar believen elke erfelijke eigenschap, elk bekend gen, in elk levend organisme valt te activeren of deactiveren. Glutenvrij tarwe zou er al binnen vijf jaar mee gemaakt kunnen worden, maar waarom niet in de patiënt het gen of de genen ‘uitzetten’ die glutenallergie veroorzaken? Sleutelen aan de mens zelf, laat nog een jaar of twintig op zich wachten, denken deskundigen. Maar in laboratoria wordt al druk geëxperimenteerd. Zo is het onderzoekers van Duke University in de V.S. gelukt om huidcellen van een muis te herprogrammeren tot zenuwcellen. De mens kent zo’n vierduizend aandoeningen waarvan bekend is welk gemuteerd gen de oorzaak is. Een andere onderzoeksrichting ligt in de xenotransplantatie: Als het lukt bepaalde organen van dieren zo te veranderen dat ze genetisch identiek zijn aan die van de menselijke donorpatiënt, dan hoeft die niet meer te wachten op een menselijk donororgaan waar een groot tekort aan is.
Maar er wordt nu ook al onderzoek gedaan, in Zweden, naar het genetisch veranderen van menselijke embryo’s, weliswaar met het oog op het voorkomen van miskramen en weliswaar met embryo’s niet ouder dan twee weken, maar wie zijn fantasie de vrije loop laat ziet hier ‘the boys of Brazil’, een thriller van de Amerikaanse schrijver Ira Levin. De voormalig nazi-kamparts Joseph Mengele, is het in dat verhaal gelukt 94 klonen van Hitler op de wereld te zetten.
Technologie is amoreel, ze is niet inherent goed of slecht. Dat hangt af van hoe wij mensen die technologie gebruiken. Van de CRISPR-technologie zijn nu al op het internet ‘setjes’ te koop voor zo’n honderd dollar waarmee je kunt sleutelen aan het DNA van een e-colibacterie. Iets om scherp in de gaten te houden dus.
PROF.DR.IR. LOUISE FRESCO NEEMT STELLING TEGEN DOEMDENKEN
‘We zien alleen nog maar bedreigingen’
De opvattingen van prof.dr.ir. Louise Fresco, hoogleraar Duurzame Ontwikkeling aan de Universiteit van Amsterdam, gaan in tegen de heersende opvattingen van de hoogopgeleide urbane elite in het Westen ten aanzien van duurzaamheid. ‘Door de nadruk te leggen op de risico’s van genetische modificatie, die beheersbaar en overzienbaar zijn, ontzeggen wij de rest van de wereld een technologie, terwijl wij destijds onze landbouwrevolutie ook hebben vormgegeven met nieuwe technologie.’
De hamburger is in feite een mooie innovatie. Hij laat zien hoe doelmatig wij met ons slachtvee omgaan. In de hamburger zitten namelijk alle slachtresten die wij liever niet zien, maar waarmee niets mis is. Prof.dr.ir. Louise O. Fresco, hoogleraar Duurzame Ontwikkeling aan de Universiteit van Amsterdam, grossiert graag in dit soort tegenintuïtieve observaties en neemt het op voor het als junkfood verguisde volksvoedsel in haar boek Hamburgers in het paradijs. Voedsel in tijden van schaarste en overvloed. ‘Het percentage van de wereldbevolking dat honger lijdt, is nu lager dan ooit’, stelt zij daarin.
Wij mensen kunnen niet eens helemaal zonder vlees, hield zij Marianne Thieme van de Partij voor de Dieren voor in een uitzending van het televisieprogramma Buitenhof. ‘De realiteit is dat zes miljard mensen dierlijke eiwitten nodig hebben, dat sojaproducten niet dezelfde voedingswaarde hebben en dat veel landbouwareaal voor niets anders geschikt is dan veeteelt. We danken onze evolutie aan vlees. We krijgen er meer ijzer door binnen. We moeten onze vleesconsumptie wel matigen en werken aan vleesvervangers , maar ik heb 2,5 miljoen jaar voedingspatroon goed geanalyseerd en vleesconsumptie is niet zomaar even per politiek decreet te schrappen.’ Dat is ook niet nodig, want we lopen niet tegen onze ecologische grenzen aan, stelt Fresco. ‘Met het beschikbare landbouwareaal kan iedereen worden gevoed met voldoende plantaardige en dierlijke eiwitten.’
En zo zijn er nog meer stellingen van Fresco die ingaan tegen de heersende opvattingen onder de hoogopgeleide urbane elite in het Westen ten aanzien van duurzaamheid. Zo’n salmonellabacterie in zalm die onlangs drie bejaarden mensen het leven kostte, bijvoorbeeld is volgens haar ook te zien als ‘een succes van de controle over de voedselketen, want in 99,99 % van de gevallen gaat het wel goed’. Zulke dingen kunnen gebeuren als voedsel de halve wereld over wordt gesleept – vangen in Canada, verwerken in Griekenland en verkopen in Nederland. ‘Voedsel dichtbij huis produceren, daar ben ik helemaal voor, maar het is een illusie te denken dat we Amsterdam vanuit Noord-Holland van voedsel kunnen voorzien. Dat kan nu niet, maar dat kon vierhonderd jaar geleden ook al niet. Veenweide is namelijk ongeschikt voor akkerbouw, om maar eens iets te noemen.’
‘De kleinschalige tegenbeweging is te begrijpen vanuit de steeds meer verstedelijkte en grootschalige samenleving’, vervolgt Fresco, ‘maar deze is gebaseerd op een misvatting en veroordeelt de mensheid tot armoede. Het met passie gebakken ambachtelijke meergranenbrood van de warme bakker gaat de groeiende wereldbevolking echt niet voeden. Het industriële fabrieksbrood heeft de wereld veranderd. Dankzij de industriële voedselproductie hoeven massa’s mensen zich niet meer elke dag af te vragen hoe ze aan eten komen.’
Daarmee komt ze bij de cassave, een wortel die het basisvoedsel vormt voor ontelbare mensen op het zuidelijk halfrond en waar het voor de landbouwkundig ingenieur Fresco allemaal mee begon. De makke van de cassave is dat het geen bloeiende plant is, zodat conventionele gewasveredeling, die de westerse mens zo veel zegeningen heeft gebracht, niet tot de mogelijkheden behoort om het gewas te beschermen tegen nieuwe ziektes. Hier kan de door het politiek correcte volksdeel in het Westen verguisde gentechnologie uitkomst bieden. Fresco aarzelt dan ook niet om ook deze kat de bel aan te binden. ‘Door zo de nadruk te leggen op de risico’s van genetische modificatie, die beheersbaar en overzienbaar zijn, willen wij de rest van de wereld een technologie ontzeggen, terwijl wij destijds onze landbouwrevolutie ook hebben vormgegeven met nieuwe technologie.’
Technologie toen en nu is in essentie hetzelfde: een afweging van risico’s en mogelijkheden. Waarom de rest de wetenschappelijke vooruitgaan misgunnen waarvan wij konden profiteren? ‘Historisch gezien hebben wij het hier ondanks de huidige economische malaise beter dan ooit, maar we zien alleen nog maar bedreigingen. Een paar weken geleden opperde ik in mijn column in NRC Handelsblad ook voorzichtig om na te denken over kernenergie en direct reageerden mensen daar heel boos op. Dezelfde lichtgeraaktheid is te zien bij biotechnologie. De debatten hierover zijn gepolitiseerd en gepolariseerd. Het succes van mijn boek (vier drukken binnen een maand, red.) laat echter zien dat er toch behoefte is aan nuance. En the devil is in the detail: cassave is alleen te verbeteren via gentechnologie. Dat komt neer op armoedebestrijding en wie kan daar tegen zijn?’
MODELLEN
‘Ik wilde scherp stelling nemen tegen het algemene doemdenken’, vervolgt Fresco. ‘Veel doem stijgt op uit prognoses van bijvoorbeeld klimaatmodellen, maar veel van die modellen gaan voorbij aan hun oorspronkelijke doel, namelijk verkenning. Ze gaan in werkelijkheid over mogelijke uitkomsten en zijn zelden voorspellend. En een model is niets zonder validatie en dat is fundamenteel onmogelijk bij sommige vormen van klimaatonderzoek. Als het over de aarde als geheel gaat, is het niet mogelijk onafhankelijk te valideren, want er bestaat geen andere set gegevens dan die waarop het model is gebaseerd. Daarom extrapoleren veel doemdenkers lineair: bij ongewijzigd beleid, ‘als we op de huidige voet doorgaan’, dan loopt het spaak. Maar zo gaat het niet. De geschiedenis heeft ons geleerd dat de mensheid nooit ‘op de huidige voet’ doorgaat. Dat komt doordat we leren van onze fouten. Waarom zouden we ineens gestopt zijn met leren? Waarom zouden we opeens niet meer mogen verwachten dat we oplossingen zullen vinden voor de problemen waarmee we worstelen? Ik was gechoqueerd toen ik laatst weer zo’n ‘hel en verdoemenis’-rapport van het United Nations Environment Program zag, uitgevoerd door het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) en betaald door de Nederlandse overheid. Vooruit, het is goed om ons misschien te laten schrikken, maar erg behulpzaam bij het vinden van oplossingen is het niet. Als je die lijn achteruit zou trekken in plaats van vooruit, dan hadden we nu geen internet, geen mobiele telefonie en geen hybrideauto, want dat werd veertig jaar geleden allemaal niet voorzien. En zo werd schaliegas vijf jaar geleden nog niet eens voorzien.’
‘Die grondstoffencrisis zie ik nou typisch als een probleem dat oplosbaar is in plaats van een onafwendbare schaarste’, laat Fresco weten. ‘We gaan gewoon veel meer doen aan het sluiten van materiaalkringlopen en nieuwe materialen ontwikkelen. Ik wil niet zeggen dat het er op stel en sprong komt, maar de situatie is allerminst hopeloos.’
Maar het omgekeerde is natuurlijk ook waar: er is geen garantie dat we al die kennis krijgen. ‘Daarom moet de overheid vooral de juiste voorwaarden creëren. Mijn favoriete voorbeeld is dat we naar een belastingstelsel moeten dat energie- en grondstoffengebruik belast in plaats van arbeid.’
Voor alle technologische innovaties, ‘moet je uit je denkraam breken en dat is iets wat ingenieurs goed kunnen, omdat ze vaak niet worden gehinderd door maatschappelijke conventies. Ingenieurs zouden veel meer met conceptuele vergezichten moeten komen. Een vergezicht is ook een manier van modelleren, van verkennen.’ Maar waarom doen ingenieurs dat niet? ‘Toen ik hoogleraar werd in Wageningen – nog niet zo heel lang geleden – is het me zelfs echt afgeraden om in de media te publiceren. Dat zou onze reputatie geen goed doen. Ik geloof dat wij als ingenieurs de collectieve fout hebben gemaakt veel te weinig te communiceren met de samenleving.’
De enorme hoeveelheid voor iedereen direct beschikbare informatie is geen onverdeelde zegen. Mensen verzuipen er in en het eind van het liedje is dat ze gewoon middels cherrypicking hun eigen wereldbeeld uit de informatieoverload samenstellen, waardoor onwetendheid slechts heeft plaatsgemaakt voor een pseudo-geïnformeerdheid. ‘Dat steeds meer mensen menen niet alleen recht te hebben op hun eigen mening, maar ook op hun eigen feiten, vind ik een zorgelijke ontwikkeling. De autoriteit van wetenschap en technologie is afgekalfd en de toon van het debat is verhard. In vergelijking met andere werelddelen, die nieuwe technologie omarmen, marginaliseert Europa zich door te blijven hangen in niet uitgevoerde hervormingen en in doemdenken, kunstmatig opgewekte angst. Dat is in elk geval duidelijk bij biotechnologie. In Azië en Latijns-Amerika tref ik veel meer optimisme ten aanzien van nieuwe technologie. En natuurlijk worden daar heus ook fouten gemaakt, want elke nieuwe technologie kent natuurlijk gevaren. Toen de auto net bestond was het een moordwapen. Er waren immers geen goede wegen, geen stoep voor de voetgangers, geen veiligheidsgordels, airbags, veiligheidskooien of kreukelzones, geen verkeerslichten. We hebben dat allemaal met vallen en opstaan moeten leren door wetgeving, technische eisen in te voeren. En zo gaat het op elk terrein van technologie.’
Maar dan zegt de tegenstander dat die vergelijking mank gaat, omdat een onveilige auto een artefact is dat overzienbare schade kan aanrichten. Maar hoe zit dat bij het blijvend genetisch veranderen van een levend organisme? ‘Van vlees van een transgene koe of een genetisch gemodificeerd sojakoekje krijg je niets, want biochemisch is daar niets anders aan. Maar ik ben er voorstander van om genetische modificatie ontzettend goed te monitoren. Wij kunnen hele goede regelgeving maken, beter misschien dan andere delen van de wereld waar ze gentechnologie heel gemakkelijk toepassen. Als wij ons buiten het debat plaatsen door gentechnologie categorisch af te wijzen, dan kunnen we ook geen rol spelen in de regelgeving waarmee we die andere landen verder kunnen helpen.’
‘Er zijn honderden miljoen Amerikanen die nu al vijftien jaar op grote schaal genetisch gemodificeerde soja en maïs eten en daar is geen enkel ziektegeval van bekend. Er is geen aanwijzing dat het risico van die consumptie groter is dan het risico van consumptie van conventionele producten.’ Is niet het onderliggende probleem dat wij in de westerse wereld verleerd zijn om met risico’s om te gaan? ‘Dat is zeker zo, maar het gaat dan over verschillende risico’s. Er is een risico voor de menselijke gezondheid, waarvoor op dit moment dus geen aanwijzingen zijn – al is dat nooit bewijs van het tegendeel. Er bestaat wel een risico voor het ecosysteem. Dat is al veel ingewikkelder, want dat gaat over veel meer organismen. De mogelijke effecten op het bodemleven zijn wel een factor om naar te kijken. Maar risico is in het algemeen nooit helemaal uit te sluiten.’
Ten langen leste, meent Fresco, is er ook zoiets als het noodlot. Een mens kan ook gewoon een keer pech hebben, een ziekte krijgen of een ongeluk. Er is niet een soort recht op vrijwaring van pech in het leven, alhoewel we inmiddels leven in een soort aansprakelijkheidscultuur die ons voorhoudt dat we altijd iets of iemand moet voor onze pech kunnen laten opdraaien. Dichter bij het paradijs dan technologie ons tot dusver heeft gebracht, zullen wij vooralsnog niet komen.
www.louiseofresco.com
LOUISE O. FRESCO: HAMBURGERS IN HET PARADIJS. VOEDSEL IN TIJDEN VAN SCHAARSTE EN OVERVLOED • BERT BAKKER • 528 BLZ. • € 24,95 • ISBN 978 90 351 3713 4
KENGEGEVENS
NAAM
Louise Fresco
LEEFTIJD
60
TITEL
prof.dr.ir.
OPLEIDING
Landbouwkunde, Wageningen Universiteit
FUNCTIE
hoogleraar Duurzame Ontwikkeling Universiteit van Amsterdam, romanschrijver, publicist, spreker, lid KNAW en buitenlandse lid academies van Frankrijk, Spanje en Zweden, kroonlid SER
(BEELDMATERIAAL)
(fresco2.jpg)
(fresco3.jpg)
(QUOTES)
‘Het percentage van de wereldbevolking dat honger lijdt, is lager dan ooit’
‘Ingenieurs hebben de collectieve fout gemaakt veel te weinig te communiceren met de samenleving’
‘De grondstoffencrisis is typisch een probleem dat oplosbaar is in plaats van een onafwendbare schaarste’
(Deze tekst verscheen als intro in het millenniumnummer van De Ingenieur, nummer 21 in december 1999.)
Bij de samenstelling van dit nummer hebben wij gezocht naar woorden en beelden die kernachtig uitdrukken hoe de techniek in de twintigste eeuw de wereld heeft veranderd. Vandaar de ruimtevaarder op de voorplaat. Voor het eerst in de 3,6 miljard jaar dat onze planeet bestaat, is aardse materie, waaruit wij tenslotte toch zijn opgebouwd, op eigen kracht teruggekeerd naar de ruimte, waar zij oorspronkelijk vandaan komt. De stap van de mens uit zijn eigen biosfeer heeft het beeld van het kwetsbare Ruimteschip Aarde voor eens en altijd i ons collectieve geheugen gegrift. Ik blader in het fotoboek Onze Aarde, in 1988 (vlak voor de Val van de Muur) uitgegeven door een club ruimtevaarders van voor en achter het IJzeren Gordijn, de Associatie of Space Explorers. Uit de begeleidende teksten van Amerikanen, Russen, Fransen, Duitsers, Britten en onze eigen Wubbo Ockels spreekt onveranderlijk ontroering over de schoonheid en bezorgdheid over de kwetsbaarheid van de aarde. Wie weet wordt ruimtetoerisme (zie pagina 46-49) nog een vorm van eco-toerisme. Zonder de informatie- en communicatietechnologie – de favoriete ‘uitvinding’ van een aantal ingenieurs, die wij om een bijdrage voor dit nummer vroegen – was de hele ruimtevaart niet mogelijk geweest, technisch niet maar ook politiek niet. Want dankzij de televisie konden de kiezers het ruimtevaartavontuur rechtstreeks meebeleven: een publieke verantwoording van besteding van miljarden guldens belastinggeld. Omgekeerd heeft de (onbemande) ruimtevaart de draadloze telecommunicatie in een enorme stroomversnelling gebracht, terwijl de dreiging van een kernoorlog met ballistische raketten leidde tot de bouw van een defensiecomputernetwerk waaruit het grenzeloze Internet is ontstaan. Het essay van prof.dr.ir. Harry Lintsen (projectleider van de serie Techniek in Nederland in de Twintigste Eeuw en directeur van de KIvI-stichting Historie der Techniek – SHT) verwoordt haarscherp hoe de dynamiek van een al eeuwen durende technische ontwikkeling ons op een ongekend niveau van welvaart en welzijn heeft gebracht. De foto van de landbouwtractor verbeeldt erg goed de mechanisering van de voedselproductie, waardoor we gezonder en langer leven dan ooit. De foto van de afvalwaterzuiveringsinstallatie heeft het net niet gehaald, die van de watertoren wel. De keuzes zijn wat willekeurig. Riolering, waterzuivering en goede drinkwatervoorziening behoren naast goed voedsel tot de grote verworvenheden van de technische twintigste eeuw. Hoe nu verder? We vroegen drs. Erik van de Linde (directeur van de Stichting Toekomstbeeld der Techniek) een vervolg te schrijven op Lintsens essay. De weg der vooruitgang blijft geplaveid met voetangels en zit vol valkuilen. Elke ontdekking en uitvinding heeft zijn onvermijdelijke schaduwzijde waartegen vooralsnog geen systeem een betere bescherming lijkt te bieden dan het liberaal kapitalisme met zijn politieke maar ook publieke checks and balances (de macht van de consument en de verbreiding van het aandeelhoudersschap). De kernexplosie geeft het best de ambivalentie weer die inherent is aan vooruitgang. Robert Oppenheimer zei: ’Toen we na de geslaagde proefdetonatie van de Trinity-bom uit de schuilkelder in New Mexico kwamen, wisten we dat de wereld nooit meer dezelfde zou zijn. Sommigen lachten, anderen huilden.’ Deze fantastische, huiveringwekkende uitvinding hield de wereld bijna 45 jaar met afschrikking gevangen in een gewapende vrede, totdat Ronald Reagan met het Star Wars-project definitief het vloerkleed onder het communistische systeem wegtrok. Sindsdien liggen alle wegen weer open. De historicus Francis Fukuyama verwacht dat wij ons in het derde millennium met biotechnologie gaan vervolmaken. De Britse onderzoeker Hugo de Garis denkt dat binnen een generatie een kunstmatig brein onze hersencapaciteit zal evenaren. En daarna? Zal de evolutie een stap verder zetten met zichzelf onderhoudende en ontwikkelende vormen van artificiële intelligentie en kunstmatig leven die zich op een goede dag van de lagere soort ‘mens’ ontdoen? Wacht onze nazaten een verblijf in een mensentuin? In de wetenschap dat mijn opvolger in elk geval nog geen cyborg is, wens ik alle lezers namens de redactie, redactieraad, uitgever, het KIvI en NIRIA een voorspoedige eeuwwisseling.
Erwin van den Brink,hoofdredacteurZoveel bereikt en nog zo ver te gaanVan de redactieErwin van den Brink
Is Nederland een postindustriële samenleving geworden of zijn er toch nog kansen voor de industrie? Een aantal deskundigen geeft in het zicht van de verkiezingen antwoord op deze vraag en bekijkt kritisch de rol van de overheid. ‘De overheid moet een aantal lange- termijndoelen definiëren op het gebied van fundamenteel onderzoek’, aldus oud-minister Van Aardenne.
– Erwin van den Brink –
Aan de vooravond van de Tweede-Kamer- verkiezingen staan industriepolitiek en technologiebeleid hoger op de agenda dan ooit het geval lijkt te zijn geweest. De voorlopige apotheose in de show van over economie debatterende politieke en wetenschappelijke kopstukken vormde het door het ministerie van Economische Zaken op touw gezette Platform Globalisering.
‘We moeten er van af dat technologiebeleid in dit land conjunctuurpolitiek is; alleen als het slecht gaat met de industrie, is er veel politieke aandacht voor. Dat is het griezelige ervan’, drs. G. van Aardenne. Meer nog dan in de jaren zeventig, toen Neder- land bezig was de textielindustrie en de grote scheepsbouw kwijt te raken, is nu een proces gaande van wereldwijde industriële herverkaveling waarbij sommige Derdewereldlanden ons al voorbij zijn gestreefd in bepaalde hoogwaardige technologieën zoals de bouw van satellieten. Binnen bedrijven die jarenlang in Nederland de technologische koplopers waren, zoals Philips en Fokker, moet de techniek haar primaat prijsgeven aan de marketing. De technologiecurve vlakt af. De intrinsieke verbetering van elke volgende nieuwe versie of generatie van een product marginaliseert. Productcycli worden korter. Design en time-to-market worden dan steeds belangrijker. ‘Het gaat dan om de innovatieketen. Op maatschappelijk terrein begint dat met onderwijs en wetenschapsbeoefening en op ondernemingsniveau gaat het verder met R&D, inkoop, produktie, marketing, promotie. Binnen het bedrijf moeten ondernemerschap en technologie samengaan’, zegt dr. Wim van Gelder, secretaris technologiebeleid bij het Verbond van Nederlandse Ondernemingen (VNO).
Vooral consumentenproducten raken steeds sneller gedateerd – of het nu om de auto van het jaar 1994 gaat of om de gebruikersinterface van computersoftware. Gebruikerscriteria zijn zeer aan mode onderhevig. Ingenieurs dreigen ‘mode-ontwerpers’ te worden.
Technologie volgroeid
Is dit nu een universeel verschijnsel? Zijn wij – om de eigentijdse historicus Francis Fukuyama te parafraseren – gekomen bij ‘het einde van de techniek en de laatste ingenieur’, in de postindustriële samenleving waarin de industrie al haar arbeid heeft uitgestoten en arbeidsinkomen alleen nog wordt verdiend met dienstverlening?
Natuurlijk niet, meent prof.ir. Rik van der Ploeg, kandidaat-Kamerlid voor de PvdA. Het heeft volgens hem alles te maken met het feit dat Nederland in dit opzicht in zichzelf gekeerd is geraakt. Dat de industrieën die sinds de (her)industrialisatie na de Tweede Wereldoorlog in Nederland toonaangevend- zijn geweest nu het punt naderen waarop zij technologisch volgroeid zijn, betekent nog niet dat technologie in zijn totaliteit haar dynamiek aan het verliezen is. De bakens moeten echter wel ingrijpend worden verzet.
Technologische volgroeiing betekent dat andere landen, de Aziatische tijgers bijvoorbeeld, onze industrie in de wereldmarkt kunnen gaan verdringen omdat zij zich ‘onze’ technologie hebben meester gemaakt. Philips bijvoorbeeld moet zich daardoor op het gebied van research omvormen van een ‘technology driven’ bedrijf, dat gewend was te werken in een aanbodeconomie, tot een ‘market driven’ bedrijf in een vraageconomie. De compact disc is waarschijnlijk de laatste technisch revolutionaire uitvinding die te danken is aan het ongebreideld fundamenteel onderzoek van Philips Natlab en die haast probleemloos door de markt is geabsorbeerd, omdat het Nederlandse elektronicaconcern immers ‘de uitvinder’ en dus de eerste was. En zelfs toen kon de koppositie alleen zeker gesteld worden door een strategische samenwerking met het Japanse Sony.
Financiering van R&D
Terwijl de technologische vaart verdwijnt en het steeds moeilijker is een uitvinding te doen die niet snel door anderen kan worden geïmiteerd, nemen R&D-kosten steeds meer toe. Nu Philips niet meer het aanbod kan dicteren maar achter de veranderende vraag aanholt, kan zij zich niet meer de risico’s permitteren van grootschalig fundamenteel onderzoek zoals men bij het Natlab altijd gewend is geweest.
‘De tijd die verstrijkt tussen fundamenteel onder- zoek en commerciële toepasbaarheid is te lang voor een normaal bedrijf. Philips kan dat niet meer op eigen kracht. Alleen Shell nog wel’, meent ex-minister van EZ, drs. Gijs van Aardenne, tegenwoordig voorzitter van het NIVR (Nederlands Instituut voor Vliegtuigontwikkeling en Ruimtevaart) en van ECN (Energie Centrum Nederland) en medeauteur van het WD-verkiezingsprogramma. ‘Daarom moet de overheid een aantal lange-termijndoelen definiëren op het gebied van fundamenteel onderzoek. En verder is er een consistente financiering nodig. We hebben met onze GTI’s (grote technologische instituten) en met TNO een goede intellectuele, maar geen goede financiele infrastructuur. Neem nu het NLR (Nationaal Lucht- en Ruimtevaartlaboratorium). Externe opdrachten genoeg uit binnen- en buitenland. Maar je moet altijd ook iets van jezelf in huis hebben, en dat betalen opdrachtgevers niet, want ze gaan er juist vanuit dat je dat al hebt. Het NLR heeft die basiskennis in huis. Dat soort kennis kan echter alleen door de overheid worden gefinancierd. We moeten er van af dat technologiebeleid in dit land conjunctuurpolitiek is; alleen als het slecht gaat met de industrie, is er veel politieke aandacht voor. Dat is het griezelige ervan.’ Dr. van Gelder van het VNO vindt in dit verband de afschaffing van de Instir (innovatiestimuleringsregeling van het ministerie van EZ) een dieptepunt in het technologiebeleid van het vertrek-
bijschrift ‘Nederland gaat niet ten onder aan concurrentie met lagelonenlanden. De concurrentie komt uit landen die meer hebben geïnvesteerd in technologie, niet alleen in materiele technologie, maar vooral in kennis en onderwijs’, prof.ir. Van der Ploeg.
kende kabinet. ‘Na de komst van de Instir zag je het aantal octrooien toenemen en nu zie je dat er weer minder uitvindingen worden geoctrooieerd. Kennelijk heeft Nederland een constante prikkel nodig.’ Gelukkig heeft de regering nu op aandringen van VNO een regeling gemaakt waarbij bedrijven R&D-kosten terugkrijgen via vermindering van de af te dragen loonbelasting; ‘want Nederland kan niet bij het buitenland achterblijven’, benadrukt Van Gelder. ‘In Nederland werd vorig jaar 8 procent van de bedrijfs-R&D door de overheid betaald. In Duitsland is dat 11 procent en in Frankrijk 20 procent. In absolute termen besteden de Duitse en de Franse overheid natuurlijk gigantisch veel meer aan bedrijfs-R&D.’
Afstoten overheidstaken
Volgens Van der Ploeg moet Nederland een technologiegebied opzoeken waarin het koploper is om te midden van economische grootmachten een
(Bijschrift ‘Na de komst van de Instir zag je het aantal octrooien toenemen en nu zie je dat er weer minder uitvindingen worden geoctrooieerd. Kennelijk heeft Nederland een constante prikkel nodig’, dr. Van Gelder.)
positie voor de eigen industrie veilig te stellen. Onderzoek op het gebied van milieu – het klinkt inmiddels bijna als een cliché – kan voor de 21ste eeuw hetzelfde gaan betekenen als het fundamentele onderzoek in de natuurkunde heeft betekend tijdens de tweede helft van de 20ste eeuw: een grotendeels onontgonnen terrein van kennis waarop Neder- land weer technologisch koploper kan worden. Van Aardenne: ‘Milieutechnologie is op zichzelf geen gebied van fundamenteel onderzoek, maar natuurlijk wel een thema waarop wij onderzoek- doelen kunnen kiezen die liggen binnen de nieuwe vakgebieden zoals micro-elektronica, biotechnologie, nieuwe materialen, telematica en energiebesparing.’
Maar voordat Nederland toe komt aan het goed op poten zetten van nieuwe technologie, moet eerst een macro-economisch conflict opgelost worden, meent Van der Ploeg. Hij schetst dat als volgt: ‘De uitstoot van arbeid uit de traditionele ‘harde’ industriële sector door de voortdurende technologische vernieuwing heeft ervoor gezorgd dat relatief steeds meer mensen werken in de – doorgaans publieke – dienstverlening, waar weinig technische vernieuwing mogelijk is omdat het nu eenmaal ‘mensenwerk’ betreft. Omdat de lonen in de publieke sector meegroeien met die in de private sector, soupeert de publieke sector een steeds groter deel op van het nationaal inkomen Dat leidt tot budgettaire spanning – het financieringstekort en hoge sociale lasten. De enige m: nier om die scheefgroei weer recht te trekken is c publieke sector te verkleinen door afstoten va overheidstaken.’ Er liggen wat dat betreft mogelijkheden op het gebied van onderwijs. Marktwerking in het onderwijs is denkbaar door introducering van het profijtbeginsel, het meer zelf zorgdragen voor studiefinanciering en het beperken van de financiering van overheidswege door ‘vouchers’, dat wil zeggen studierechten die men opsoupeert. ‘Dat voorkomt diplomashoppen, liftgedrag en studeren om het studeren’, aldus Van der Ploeg. Studenten zullen meer geneigd zijn datgene te studeren waarin later ook emplooi is te vinden en dat zou de aantrekkingskracht vergroten van het technisch-universitaire onderwijs.
Toegepast onderzoek in verdomhoek
Dat er meer techniek moet worden gestudeerd staat voor Van der Ploeg vast: ‘Nederland gaat ten onder aan concurrentie met lagelonenlanden. De concurrentie komt uit landen die net hebben geïnvesteerd in technologie, niet alleen in materiele technologie, maar vooral in kennis en onderwijs.’
Kader ‘Verkort huidige studieduur’
Van der Ploeg: ‘Wetenschappelijk onderwijs moet optimaal toegankelijk zijn, maar er moet ook een goede selectie zijn van excellence. Verkort daarom de huidige studieduur met een jaar. Het geld dat je daarmee vrijmaakt, is voor vervolgstudies die alleen voor de beste studenten toegankelijk zijn. Dat is een beter systeem om talent naar de oppervlakte te halen dan het verlengen van de studieduur, wat een ad hoc maatregel is.’ ‘De voltooide verkorte basisstudie geeft HBO-ers evenals universitaire studenten recht op een titel. Daarmee voorkom je dat HBO-ers vanwege het verkrijgen van een titel nog twee jaar op de universiteit dingen gaan leren die ze al weten. De voltooide basisstudie geeft toegang tot een vervolgstudie naar keuze. Dat is aantrekkelijk voor mensen die na hun basisstudie eerst een aantal jaren gaan werken en dan tijdens hun loopbaan behoefte krijgen aan afronding van hun academische opleiding. Dat zijn trouwens de best gemotiveerde studenten. Een scheikundige kan besluiten dat het gezien zijn loopbaan goed is verder te studeren in management of psychologie. Dat geeft handen en voeten aan zowel het idee van ‘education permanente’ als aan het idee dat wetenschap interdisciplinair behoort te zijn.’
(einde kader)
Dat beamen ook de medewerkers Evert Elbertse en dr. Wim van Gelder van het VNO. Technologieontwikkeling in Nederland gaat altijd gebukt onder de notie dat wetenschap alleen wetenschap is als zij volledig onafhankelijk, waardenvrij en ongebonden is, niet alleen in ideologisch opzicht maar ook in commercieel opzicht. Omdat het bedrijfsleven vrijwel nergens is betrokken bij het vaststellen van onderzoekdoelen (via bijvoorbeeld onderzoeksponsoring), zit toegepaste wetenschap per definitie in het verdomhoekje en wordt er meestal niet projectgericht gewerkt. In het buitenland wordt wetenschappelijk onderzoek in dienst gesteld van nationale ambities zoals dat bijvoorbeeld het geval is geweest met de ontwikkeling van de lucht- en ruimtevaart in Frankrijk; Airbus en Arianespace zijn twee ondernemingen van wereldformaat. Elbertse: ‘Wij doen niet dat onderzoek waarmee je als gemeenschap geld kunt verdienen. Een octrooi heeft in Nederland gewoon minder status dan een wetenschappelijke publicatie.’
Nederland heeft niet zulke nationale ambities, bevestigt Van der Ploeg ook: ‘Maleisië heeft als doel dat 60 procent van de studenten een bètastudie moet volgen. Bij ons kiest hooguit 20 procent een exacte studie. Techniek, dat is bij ons voor de sulletjes, de ‘eggheads’, de eitjes.’ In het veranderen van dat beeld schiet de overheid schromelijk te- kort door de ‘Kies exact’-campagne te richten op meisjes terwijl er net zozeer behoefte is aan meer jongens die ‘exact’ studeren.
Natie van beleidsmakers
Het feit dat de overheid een ‘traditioneel’ beeld uitdraagt van de industrie, vergroot al evenmin de populariteit van techniek onder jongeren die voor hun beroepskeuze staan. ‘Industriebeleid is gericht op meer van hetzelfde, de oude industrie. Terwijl ik juist doel op ‘industry’ in de Angelsaksische betekenis: nijverheid, dynamiek, op zoek naar nieuwe dingen’, zegt voorzitter Gerard van Dalen van de Vakcentrale voor Middelbaar en Hoger Personeel (MHP). ‘Onze’ industrie, dat is de industrie waar de vaart uit de technologische ontwikkeling is. Van der Ploeg: ‘Die industrie heeft onbedoeld ook haar eigen graf gegraven door de voortdurende arbeidsuitstoot als gevolg van technologische vernieuwing in het verleden. Dat betekent een sterk geslonken politiek en maatschappelijk draagvlak, terwijl die sector juist uitermate belangrijk is voor de nationale economie.’
Met het propageren van een traditioneel beeld versterkt de overheid onder jongeren de Fukuyama-doctrine. Platgezegd: dat alles wat er valt uit te vinden, nu wel zo’n beetje is uitgevonden. ‘En Nederland is daardoor vervolgens verworden tot een natie van beleidsmakers’, sneert Van der Ploeg. ‘Men stelt Nederland wel eens voor als een schip. In de machinekamer is het akelig leeg. Op de brug daarentegen wemelt het van de stuurlui. Maar op de wal ziet het werkelijk zwart van de beleidsmakers die vertellen hoe er gestuurd moet worden. ’ We zijn een beetje bang geworden voor technologische vernieuwing. ‘De overheid moet duidelijk maken dat biotechnologie, genetische modificatie, niet alleen iets controversieels is, met de stier Herman. Bier is ook biotechnologie’, aldus Van Dalen. Hoe traditioneel de opvatting van de overheid over industrie is, werd Van Dalen pijnlijk duidelijk toen er binnen de Sociaal Economische Raad werd gesproken over het middellange-ter- mijnbeleid. ‘Geen van de departementen heeft een duidelijk beeld, laat staan een kostenraming, als het gaat om de ontwikkeling van elektronische infrastructuur in Nederland. Er bemoeien zich allerlei departementen mee, maar niemand doet iets. We moeten voorkomen dat straks de een links rijdt op de elektronische snelweg en de ander rechts.’
Bot protectionisme
De angstvalligheid die zich van Nederland lijkt te hebben meester gemaakt, uit zich niet alleen in een ouderwetse, te beperkte opvatting bij de over-
(Bijschrift octrooi heeft in Nederland gewoon min- der status dan een wetenschappelijke publicatie’, E. Elbertse.)
(Bijschrift ‘Geen van de departementen heeft een duidelijk beeld, laat staan een kostenraming, als het gaat om de ontwikkeling van elektronische infrastructuur in Nederland’, G. van Dalen.)
heid van industrie en in een massale vlucht van jongeren in studierichtingen voor beleidsmakers (economie, rechten, bedrijfskunde), maar ook in bot protectionisme van het bedrijfsleven zelf, aldus Van der Ploeg.
‘De concurrentie komt niet voornamelijk uit de Derde Wereld, waar de lonen laag zijn, maar uit Europa, de VS en Japan, waar de lonen even hoog zijn als hier. Desalniettemin zitten onze grenzen potdicht voor Derdewereldlanden, wat alleen maar betekent dat wij als consument voor veel producten te veel betalen. Als wij de Derde Wereld ongehinderd naar Nederland zouden laten exporteren, ontstaat daar op den duur vanzelf een afzetmarkt voor Nederlandse producten. Protectionisme frustreert alleen maar de ontwikkeling van de welvaart.’ Van der Ploeg verwijst de pleidooien van Timmer en Van der Zwan om de nationale industrie te beschermen tegen buitensporige prijsconcurrentie resoluut naar de prullenmand ‘Protectionisme in laagconjunctuur beschermt leen de ‘lame ducks’ uit het verleden en frustreert nieuwe economische activiteiten.’
Van Dalen (MHP): ‘Werkgevers zien loonmatiging als een middel om te voorkomen dat industrie verdwijnt naar lagelonenlanden. Tegen die lage loonkosten valt niet op te matigen. Dat is een achterhoedegevecht dat bij voorbaat verloren is. kunt de veranderingen in de internationale ; arbeidsverdeling niet tegenhouden. Voortdurend: hameren op loonmatiging, wat de werkgevers : doen, getuigt van gebrek aan elan. Verkleining van het bruto-nettotraject is wel nodig, maar n de oplossing. We moeten nieuwe producten l denken die niet in lagelonenlanden nagemaakt kunnen worden, met name op het gebied van telecommunicatie en de informatietechnologie. Van Gelder (VNO) beaamt weliswaar de noodzaak van het aanboren van nieuwe (export-)markten met nieuwe producten, maar loonmatiging nodig om de industrie de luchtte geven die zij nodig heeft om zich te hergroeperen. ‘Door verlagen van de belasting en sociale lasten moeten wij in huidige economie de kosten met 20 procent kunnen verlagen’, stelt hij. ‘Daarmee moeten wij lucht scheppen voor broodnodige innovatie. ’
Wat Van der Ploeg betreft gaat de overheid de lastendruk verplaatsen van arbeid naar milieu; de bijvoorbeeld energieheffing compenseren met lagere inkomstenbelasting. Of het aanstaande Kamerlid daarmee de handen bij de werkgevers elkaar krijgt, valt te betwijfelen, maar in elk geval zou het milieuvriendelijk consumeren en produceren op die manier worden bevorderd en kan die duurzame goederen een exportpositie word’ opgebouwd.
Bijschrift Assemblagelijn in Singapore; ‘de concurrentie komt niet voornamelijk uit de Derde Wereld, waar de lonen laag zijn, maar uit Europa, de VS en Japan’, Van der Ploeg.