China verovert stormenderhand de wereldeconomie. Dat is mooi en dat biedt talrijke kansen voor wie ze weet te gebruiken. Hoe je ze kunt gebruiken legt Edward Tse uit in The China Strategy – harnessing the power of the worlds fastest growing economy.
Het boek is er een in een stortvloed van boeken die de Chinese dynamiek ophemelen. Tse is de leidende man voor het Amerikaanse adviesbureau Booz & Company in China en heeft dus ervaring in het begeleiden van westerse bedrijven naar de Chinese markt. Dat maakt hem belanghebbende en dus minder betrouwbaar dan een onafhankelijke waarnemer.
Natuurlijk heeft China een enorme markt met zijn 1,3 miljard inwoners. Volgens Tse zal de economische liberalisatie blijven doorgaan omdat de regering zijn legitimiteit ontleent aan economische groei. Dus zou een kritische beschouwing over wat er kan gebeuren als die economische groei stopt niet misstaan, maar die zoekt de lezer tevergeefs.
Voor wie de kwaliteitsmedia volgt over China, zoals BBC, Financial Times, voegt het boek niets toe. In tegendeel in de FT kan men regelmatig kritische stukken lezen over bijvoorbeeld de zeepbel die in de oververhitte economie aan het ontstaan is doordat er vanwege het gigantische betalingsbalansoverschot zoveel goedkoop geld in de economie zit dat regionale en lokale Partijkaders lukraak infrastructuur en steden bouwen voor bewoners die er (nog) niet zijn. Japan, ook zo’n onoverwinnelijk gewaand land, heeft zich nog steeds niet hersteld van de recessie die het gevolg was van de onroerendgoedzeepbel die in de jaren negentig van de vorige eeuw uiteenspatte.
Bij vlagen ventileert Tse wat milde kritiek. Ook in China is innovation het buzzword. Tse beschrijft een ontmoeting met managers van een staatsbedrijf. Hoewel particuliere bedrijven numeriek in de meerderheid zijn, vertegenwoordigen staatsbedrijven het grootste deel van de economie uitgedrukt in hun bijdrage een het bruto binnenlands produkt. (De staat houdt stevig grip op de media en de telecommunicatie maar laat consumentengoederen vrij). De managers wilden vooral van Tse weten hoe ze innovatie moesten meten omdat de staat hen vooral afrekende op harde kengetallen. Onder de oppervlakte van het moderne zakenleven blijkt de oude communistische planeconomie dus nog springlevend.
Tse steekt ook het bekende betoog af over de persoonlijke (partijpolitieke) relaties die nodig zijn in het zakendoen. In feite zijn buitenlandse investeringen op de lange duur onzeker: alles staat in het teken van technologie-overdracht aan de Chinezen. Politieke en juridische intransparantie, gebrek aan respect voor andermans intellectuele eigendom, slechte kwaliteitscontrole in de productie, uitbuiting van arbeiders en milieuvervuiling enerzijds en anderszijds stijgende loonkosten en transportkosten die het concurrentievoordeel van het produceren in China teniet beginnen te doen. In enkele zinnen stipt Tse aan dat de autoriteiten veel doen om deze situatie te verbeteren.
Hoewel China beschikt over een gigantische naar welvaart emanciperende onderklasse is de snel naderende vergrijzing als gevolg van de eenkindpolitiek een achilleshiel. Volgens Tse investeert de staats daarom zoveel in onderwijs: opdat de productiviteit van de na 2015 slinkende beroepsbevolking op peil blijft. Maar een jeugdcultuur is ontvankelijker voor nieuwe ontwikkelingen en producten. Wie daarvan nog wil profiteren moet niet te lang wachten met het opzetten van een zaak in China. (EvdB)
Edward Tse. The China Strategy. 2010, Basic Books, New York, 250 pagina’s, $ 26,95 ISBN 978-0-465-01825-3 .
Het boek ‘The Hockey Stick Illusion’ van de Britse wetenschapsjournalist Andrew Montford laat een onthutsend beeld zien van hoe de ‘officiële’ klimaatwetenschap omspringt met kritiek.
Ervan uitgaande dat het klimaat verandert door menselijk toedoen en dat wereldwijd snel en ingrijpend beleid nodig is om deze door vele klimaatwetenschappers als catastrofaal gekenschetste ontwikkeling nog te keren, zou men denken dat wetenschappelijke transparantie boven alles gaat. Niet is minder waar, blijkt uit The Hockey Stick Illusion. Climategate and the corruption of science.
Die subtitel is kennelijk op het laatste moment aan het boek toegevoegd, evenals het laatste hoofdstuk over climategate, het uitlekken van e-mails van de Climate Research Unit van de Britse University of East Anglia. Die instelling leverde principale data voor de zogeheten hockeystick, een grafiek die een grote rol speelt in het eerste rapport van het IPCC, een internationaal netwerk van klimaatonderzoekers dat ressorteert onder de milieuorganisatie van de Verenigde Naties.
De hockeystick is een reconstructie van het klimaat vanaf het jaar 1000, die laat zien dat de gemiddelde temperatuur licht daalde tot ongeveer 1850 en nadien scherp aan het stijgen is. Ergo: dan moet die stijging worden veroorzaakt door de mens, de industriële revolutie. Critici stellen dat er selectief is geput uit gegevens (‘cherry picking’), waardoor een heel warme periode gedurende de middeleeuwen als het ware is uitgegumd. Die warme periode voordat de mens massaal begon met het in de atmosfeer brengen van het broeikasgas CO2, zou bewijzen dat de huidige temperatuurstijging onderdeel is van een reeks natuurlijke schommelingen.
Door het uitlekken van de e-mails staat het IPCC onder steeds grotere politieke druk om nu eindelijk eens volkomen openheid van zaken te geven over hoe het onderzoek naar de rol van de mens in klimaatverandering tot stand is gekomen. Het boek van Montford, een scepticus, is een minutieus proces-verbaal van tien jaar klimaatwetenschap op basis van schriftelijke bronnen in de stijl van een blog. Montford heeft daarvoor de elektronische briefwisseling mogen inzien van onder anderen de Canadezen Steve McIntyre en Ross McKitrick met diverse klimaatwetenschappers, onder wie Michael Mann, de man die de hockeystick als eerste publiceerde. De Canadezen waren een van de eersten die in 2002 begonnen de klimaatwetenschap hinderlijk te volgen. Over de persoonlijke beweegredenen van McIntyre om zich zo vast te bijten in de hockeystick lezen we bijna niets. Het lijkt een beetje op een revanche van een gepensioneerde wiskundige voor een in zijn jeugd misgelopen briljante academische carrière. Die vraag naar zijn beweegreden is relevant omdat de klimaatwetenschappers vaak hebben gesteld dat sceptici als McIntyre banden hebben met de olie-industrie, wat als het al waar zou zijn aan de wetenschappelijkheid van hun kritiek niets afdoet. Argumenten en feiten kloppen of ze kloppen niet.
Montford heeft evenmin de bekritiseerde klimaatwetenschappers zelf te spreken gekregen. Je zou van zo’n Michael Mann of Keith Briffa toch eens willen horen waarom zij – als zij oprecht menen het wetenschappelijke gelijk aan hun zijde te hebben – kritiek saboteren door te weigeren hun meetgegevens en -methoden integraal met hun critici te delen zodat hun bewijs onafhankelijk is te reproduceren. Die kleingeestigheid maakt de urgentie van de ‘klimaatcrisis’ er niet geloofwaardiger op.
Het boek dringt, alle onderzoeksjournalistiek ten spijt, ook niet door tot de kern van climategate: is er nu sprake van tunnelvisie en angst voor reputatieschade bij de klimaatwetenschappers of van keiharde wetenschappelijke fraude? Zo’n boek moet er dus nog een keer komen.(EvdB)
ANDREW MONTFORD: THE HOCKEY STICK ILLUSION. CLIMATEGATE AND THE CORRUPTION OF SCIENCE • STACEY INTERNATIONAL • 482 BLZ. • € 14,99 • ISBN 978 1 906768 35 5
Met juichende recensies in vooraanstaande bladen zoals The Economist, The Financial Times, Science en de Guardian en aanbevelingen van prominenten uit zowel de milieuhoek als de kernenergie-industrie heeft David J.C. Mackay een Britse bestseller geschreven over wat toch niet meer is dan een heleboel sommetjes. Sustainable Energy – without the Hot Air (Duurzame Energie zonder Gebakken Lucht).
Mackay is fysicus en professor aan de universiteit van Cambridge in Groot Brittannië. Hij is lid van de Britse Royal Society en van World Economic Forum Global Agenda Council on Climate Change. Na het verschijnen van dit boek is hij benoemd tot Chief Scientific Advisor van het departement van Energie en Klimaat.
De reden om het boek te gaan schrijven is dat wetenschappers van naam en faam ten aanzien van onze energie- en milieuvraagstukken vaak tot compleet tegengestelde zienswijzen komen. Mackay probeert zonder vooringenomenheid, op basis van vaststaande feiten en inzichtelijke, plausibele aannames uit te rekenen hoe de wereld zou toe kunnen zonder fossiele energie. Hij doet zijn berekeningen voor Groot Brittannië en in tweede instantie voor Europa en dan voor de hele wereld. Ir. Jos Wassink heeft op basis van Mackay’s methode een aantal sommetjes overgedaan voor de Nederlandse situatie en zijn bevindingen worden gepubliceerd in het januarinummer van Natuurwetenschap & Techniek.
De mythe die Mackay – en ook Wassink – ontzenuwen is dat er onnoemelijke hoeveelheden duurzame energie zijn – en dus geen schaarste. Zo ‘levert’ de zon dagelijks 10.000 keer zoveel aan de aarde als de mensheid verbruikt. Hartstikke mooi, maar of wij daar wel of niet wat mee kunnen (computeren, autorijden, eten en ons verwarmen) hangt af van de technologie waarmee we alle duurzame energie invangen: zonnecollectoren maar ook windturbines, getijde- en andere waterkrachtcentrales. En de efficiëntie waarmee we de ene vorm van energie, bijvoorbeeld elektriciteit, kunnen omzetten in een andere, bijvoorbeeld waterstof. In die conversie gaat vaak veel energie verloren.
Mackay gaat bijvoorbeeld uit van een energieconsumptie van 125 kWh per dag per hoofd van de Britse bevolking. Indien de 3000 kilometer Britse kustlijn wordt volgebouwd met een windpark van 44.000 turbines in een kuststrook van vier kilometer breedte, dan levert dat 16 kWh per dag per persoon op. Door dit ijzeren gordijn te verbreden tot negen kilometer is het vermogen theoretisch te verhogen tot 48 kWh per dag per persoon. Niet alleen het ruimtebeslag van ‘duurzame-energie’ is gigantisch, het systeem zou vastlopen door de enorme claim op grondstoffen als staal en beton en op de onderhoudskosten. Mackay laat vervolgens zien dat zijn berekeningen veel optimistischer zijn dan die van alle officiële instanties. Die houden een fractie aan van 48 kWh per dag per persoon. Als hij hun aannames meeneemt in zijn sommen blijft na alle afboekingen (bezwaren zoals ‘not in my backyard’, zonde van de natuur, scheepvaartroutes, e.d.) er niet veel meer over dan 3 kWh per dag per persoon. Dan is er inderdaad een hoop gebakken lucht weggeblazen.
Mackay, David. Sustainable Energy – without the hot air. 370 pagina’s, full colour, veel grafieken en tabellen. 2009, UIT Cambridge. ISBN 978-0-9544529-3-3 (paperback) £19,99 of ISBN 978-1-906860-01-1 (hardback) £45, -. Het is gratis te downloaden op www.withouthotair.com.
ENERGIEBEDRIJF VAN IR. SJEF PEERAER LEVERT ALLEEN ELEKTRICITEIT UIT KERNCENTRALES
‘Groene stroom exploiteert ons schuldgevoel’
Kernenergie is het enige werkelijke alternatief dat fossiele brandstoffen op grote schaal kan vervangen, stelt ir. Sjef Peeraer. Omdat consumenten bewust voor deze vorm van energie moeten kunnen kiezen, richtte hij Atoomstroom op, een energiebedrijf dat alleen elektriciteit afkomstig uit kerncentrales levert. ‘Voorstanders van windenergie spelen schaamteloos in op de angst voor klimaatverandering.’
Prachtige mechanica, oogverblindend mooie techniek en een verrijking voor het landschap; ir. Sjef Peeraer werd naar eigen zeggen verliefd op windturbines. Het deed hem besluiten terug te keren naar zijn vakgebied, energietechniek. Als werktuigbouwer was Peeraer afgestudeerd bij Siemens in Duitsland op de regeling van een stoomketel in een grote kolencentrale. Maar vanwege de op dat moment lage energieprijzen zat er volgens hem weinig innovatie in die sector en daarom koos hij na zijn afstuderen voor de internetwereld, die halverwege de jaren negentig sterk in opkomst was. Bij Elsevier Science ontwikkelde hij de wetenschappelijke zoekmachine Scirus en vervolgens besloot hij zijn intellectuele bagage aan te vullen met een Master of Business Administration (MBA) aan INSEAD, de bekende bedrijfskundeuniversiteit in het Franse Fontainebleau. Toen hij daar klaar was, kwam hij door zijn voorliefde voor windturbines terecht in het managementteam van Zephyros, een R&D- en productiebedrijf dat een nieuw type windmolen op de markt bracht.
Op een gegeven moment deed Peeraer een macroanalyse van verschillende energieconversietechnieken voor een groot energiebedrijf. Hij had zich inmiddels gevestigd als ondernemer met een eigen energieadviesbureau SP Innovation. Hij noemt zijn bureau een initation agency. ‘We identificeren opkomende techniek- en marktontwikkelingen, stellen de potentie ervan vast, en brengen R&D-, marketing- en financiële kennis bij elkaar. We focussen op schone, elektrische technieken.’ De analyse bracht hem tot de slotsom dat windenergie helemaal niet zo schoon is als iedereen denkt, en dat door kerncentrales opgewekte elektriciteit een veel grotere bijdrage levert aan het terugdringen van de CO2-uitstoot. ‘Windenergie is schokkend duur en kernenergie komt er, zowel in prijs per kilowattuur als de prijs per ton vermeden CO2-uitstoot, consistent goed uit.’
Volgens energieonderzoekscentrum ECN veroorzaakt een door een kolencentrale opgewekt kilowattuur stroom 815-1153 g CO2-uitstoot. Een windturbinekilowattuur leidt tot 15-30 g kooldioxide, en een kilowattuur van een kerncentrale levert gemiddeld ongeveer 8-32 g CO2 op. Maar windturbines zijn per eenheid geïnstalleerd effectief vermogen veel duurder dan kerncentrales en daarmee liggen ook hun CO2-vermijdingskosten hoger. Het kabinet wil voor 2020 mogelijk 2000 turbines voor de kust in zee laten bouwen. Het theoretische vermogen bedraagt dan 6000 MW, maar het Centraal Plan Bureau (CPB) gaat in de kosten-batenanalyse voor het park echter uit van een effectief vermogen van 40 %, ofwel 2400 MW. Het park kost volgens het consortium we@sea dat het wil gaan bouwen, circa 15 tot 25 miljard euro, afhankelijk van het investeringstempo. De nieuwste kerncentrales kosten volgens ECN per 1600 MW ongeveer drie miljard euro. ‘Dat komt neer op vijf miljard euro voor een centrale van 2500 MW. Windstroom is dus drie tot vijf keer zo duur als atoomstroom. Bovendien gaan windturbines minder lang mee: twintig jaar tegen vijftig jaar of langer van kerncentrales. Ze zijn gevoeliger voor stormschade, corrosie en offshore zelfs voor verzakkingen. Dus het met windturbines op zee vermijden van CO2-uitstoot kost per ton vermeden kooldioxide veel en veel meer dan bij kerncentrales. Daarom is er voor windenergie bakken subsidie nodig.’
‘Ik vind dat die subsidie beter ergens anders aan is te besteden’, vervolgt Peeraer. ‘Aan elektrisch autorijden bijvoorbeeld. Dan vermijd je ook CO2-uitstoot en reduceer je tegelijk de afhankelijkheid van olie. Van de inhoud van een brandstoftank wordt maar 15-25 % omgezet in voortbeweging, terwijl 75-80 % van de stroom in een volgeladen batterij effectief in voortbeweging wordt omgezet.’ Peeraer participeert in een bedrijf dat lithium-ijzerfosfaatbatterijen ontwikkelt. Die hebben van alle beschikbare technologieën niet de hoogste energiedichtheid, maar ze gaan wel het langste mee en scoren het best qua veiligheid. Dat is volgens hem essentieel voor het laten doorbreken van elektrisch rijden. ‘Zelfs als die stroom is opgewekt met kolen of gas, dan nog verbruiken elektrische auto’s over de hele keten beschouwd per afgelegde kilometer maar de helft van de fossiele energie die personenwagens met een verbrandingmotor gebruiken. Kernenergie is eigenlijk de ideale brandstof voor elektrische voertuigen: ’s nachts kunnen de elektrische auto’s de dalen in de elektriciteitsvraag vullen, waardoor we meer efficiënte basislast – dus meer kerncentrales – kunnen inzetten.’
RUGGENGRAAT
Volgens Peeraer kent windturbinetechnologie bijna geen leercurve meer. ‘Er valt aerodynamisch niet zo heel veel meer aan te verbeteren. Bovendien veroorzaken windturbines in het net bepaalde onbalanskosten. Als er veel windaanbod is en een centrale moet worden teruggeregeld van zijn optimum, dat ligt bij vollast, dan gaat het rendement naar beneden en de kosten per kilowattuur en de hoeveelheid CO2 per kilowattuur omhoog, maar die kosten en emissie-effecten worden niet aan windturbines doorberekend. En dat terugregelen kan alleen met gascentrales. Zo maakt windenergie ons straks afhankelijk van Russisch aardgas. Windenergie daar waar rendabel is prima. Maar als ruggengraat van de stroomvoorziening gaat wind ons niet redden.’ Nucleaire technologie heeft veel meer ontwikkelingspotentieel, stelt Peeraer. Hij denkt daarbij aan kleinschalige, inherent veilige pebblebedreactoren en aan zeer grote vierdegeneratiereactoren.
‘De antipathie tegen kernenergie in de jaren tachtig kwam voort uit het feit dat het een technologie was van het grootkapitaal’, meent Peeraer. ‘Windturbines waren een aaibaar, kleinschalig alternatief. Dat is echter allang niet meer zo. Windenergie is tegenwoordig ook grootkapitaal, met dito marketing. Daarbij wordt schaamteloos ingespeeld op angst voor klimaatverandering. In de reclamespotjes is de zeespiegel al zo ver gestegen dat mensen gevlucht zijn naar de nok van het dak van hun huis en daar op langs komen drijven. En daar is dan een stemmingmakend muziekje onder gezet. Energiebedrijven exploiteren met hun groene stroom ons schuldgevoel. Daarbij is het hele maatschappelijke debat gekaapt door alfa’s en communicatiedeskundigen, niet gehinderd door enige kennis, laat staan door rekenvaardigheid.’
Dat kernenergie in het licht van die al of niet georkestreerde maatschappelijke verontrusting geen remedie mag zijn tegen klimaatverandering, toont volgens Peeraer de hypocrisie aan die hij aan de kaak wil stellen. ‘Ik word daar inderdaad een beetje recalcitrant van en daarom heb ik Atoomstroom opgericht, een energiebedrijf dat 100 % met kerncentrales opgewekte elektriciteit levert. Ik ben het eens met mensen als Patrick Moore (medeoprichter van Greenpeace, red.) en Mark Lynas (klimaatactivist en auteur van het boek Zes Graden. Onze toekomst op een warmere planeet, red.): wie gelooft dat we met het verstoken van fossiele brandstoffen het klimaat ontwrichten en desondanks tegen het enige werkelijke alternatief dat kolen en gas op grote schaal kan vervangen – kernenergie – blijft, is medeplichtig aan die eventuele klimaatverandering. Met die redenering peper ik de milieubeweging haar eigen inconsequentie in.’
Om te illustreren hoe dat dan gaat, vertelt Peeraer dat hij zijn bedrijf heeft aangemeld bij de Stichting Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen (MVO), die wordt gesteund door het ministerie van Economische Zaken. Dat was in maart dit jaar. ‘Mijn argumentatie was dat Atoomstroom een maatschappelijk verantwoorde onderneming is, omdat kernenergie immers leidt tot minder uitstoot van broeikasgas en wordt geproduceerd zonder subsidie, in tegenstelling tot windstroom. Ik heb er ook nog bij gezegd dat atoomstroom gezien de heersende publieke opinie misschien gevoelig kon liggen, maar dat werd niet als een probleem gezien. Maar half september kreeg ik ineens te horen dat Atoomstroom niet meer welkom is bij de stichting MVO, zogenaamd vanwege een ‘nieuw uitsluitingbeleid’. Ik kreeg die regels na lang aandringen gedeeltelijk te zien. MVO is dus niet transparant, en transparantie is het basisprincipe van maatschappelijk verantwoord ondernemen.’ Peeraer spande een kort geding aan tegen MVO Nederland om zijn royering aan te vechten. De rechter bepaalde begin deze maand dat het MVO vrijstaat te bepalen welke ondernemingen zich bij de organisatie aansluiten. ‘In de statuten staat dat de stichting MVO een discussieplatform is voor maatschappelijk verantwoord ondernemen, ook als daarover verschil van inzicht bestaat. Volgens mij handelt MVO dus in strijd met haar eigen statuten als de organisatie weigert met mij in gesprek te gaan.’ Peeraer overweegt in hoger beroep te gaan.
Atoomstroom is een klein bedrijf, dus Peeraer doet zijn marketing vooral via free publicity: hij beweegt zich in het gastsprekercircuit en schrijft opiniestukken in dagbladen. Daarnaast hanteert hij een methode die je boemerangmarketing zou kunnen noemen. Zo riep GroenLinks internetgebruikers op om de actie Kappen met Kolen te steunen door een banner op hun site te plaatsen. Dus zette Peeraer de Kappen met Kolen-banner op de site van Atoomstroom. ‘Dat was hilarisch. De volgende dag hing het partijbureau van GroenLinks aan de lijn. De partij wilde niet dat Atoomstroom de actie zou steunen, omdat GroenLinks tegen kernenergie is. Maar GroenLinks is ook tegen de aftrek van hypotheekrente. Moet ik daar dan ook tegen zijn? Moet ik soms eerst het complete partijprogramma onderschrijven alvorens ik de actie mag steunen? Dat stond er allemaal niet bij in hun oproep.’
In het weekblad Elsevier adverteerde Atoomstroom met een antwoordkaart voor nieuwe klanten. Daarop konden zij aangeven dat Atoomstroom hun aanvangskorting zou overmaken naar het Wereld Natuur Fonds (WNF). Direct reageerde het WNF met een persbericht waarin het verklaarde tegen kernenergie te zijn. Ook stuurde het een advocaat met de eis om die actie onmiddellijk te staken. ‘Ik heb de woordvoerder van het WNF die mij belde, uitgelegd dat Essent – de hoofdsponsor van het WNF– in Nederland mede-eigenaar is van de kerncentrale Borssele. Toen was het even stil aan de andere kant van de lijn.’ Het persbericht leidde tot een artikel op de voorpagina van dagblad Spits met de kop ‘WNF wil geen geld van Atoomstroom, maar profiteert wel van kerncentrale Borssele’, nadat de dienstdoende redacteur even wederhoor had gepleegd bij Atoomstroom.
En wie zijn nu de klanten van het energiebedrijf? ‘Betrokken burgers die een weloverwogen keuze maken die vroeger controversieel was. Want kernenergie is lang omringd geweest door dogma’s. Atoomstroom is een merk voor onafhankelijke denkers die geven om het milieu en erover hebben nagedacht. Ze kijken naar de feiten, laten zich informeren, vormen een mening en nemen dan een besluit.’
www.atoomstroom.nl
Op de foto is ir. Sjef Peeraer geportretteerd in het Reactor Instituut Delft (RID). Met deze reactor levert de TU Delft (inter)nationaal een belangrijke bijdrage aan wetenschappelijk onderwijs en onderzoek, met name op het gebied van gezondheidszorg en energie.
KENGEGEVENS
NAAM
Sjef Peeraer
LEEFTIJD
38
TITEL
en MBA
OPLEIDING
Werktuigbouwkunde, TU Delft (1996)
MBA, INSEAD, Fontainebleau, Frankrijk (2001)
FUNCTIE
oprichter en directeur Atoomstroom
eigenaar energie-innovatiebureau SP Innovation
(BEELDMATERIAAL)
(jh091106-peeraer1.jpg)
(jh091106-peeraer2.jpg – Hannie, wil jij deze uitsnijden als pasfotootje?)
(QUOTE)
‘Het is de ideale brandstof voor elektrische voertuigen’
‘Windturbines maken ons afhankelijk van Russisch gas’
DRS.IR. JEROEN VAN DER VEER STREEFDE NAAR STATUSVERHOGING INGENIEURS
‘Zonder techniek is Shell nergens’
Royal Dutch Shell heeft de laatste jaren een ingrijpende reorganisatie ondergaan. Drs.ir. Jeroen van Veer, die volgende maand als president-directeur terugtreedt, heeft technologie weer centraal gesteld. Technische kennis vormt samen met goed projectmanagement de beste wapens in de strijd tegen energienationalisme. ‘Shell is gedoemd tot het winnen van moeilijke olie, dus technische expertise wordt steeds belangrijker.’
‘De handgeschreven overheadsheet met prioriteiten heb ik maar bewaard’, vertelt Shell-topman drs.ir. Jeroen van der Veer in zijn Haagse werkkamer, vanwaar hij ’s werelds op een na grootste oliemaatschappij zes jaar lang bestuurde. De handgeschreven presentatie sommeert een belangrijk deel van zijn bestuursperiode. Shell zat bij het aantreden van Van der Veer in 2004 in zeer zwaar weer: het concern moest dat jaar de bewezen olie- en gasreserves met ruim 30 % naar beneden bijstellen. De reputatie van Shell liep forse schade op en een aantal topmanagers moest het veld ruimen.
‘We hebben toen drie prioriteiten gesteld: reken af met de reservekwestie, blijf gericht op het echte werk en reorganiseer de structuur en cultuur’, laat Van der Veer weten. ‘In feite zijn deze drie punten nu uitgevoerd. De reservekwestie ligt achter ons, Shell heeft heel veel nieuw werk en ook de reorganisatie is met de unificatie van de Britse en Nederlandse tak voltooid. Het is nu wel mogelijk om vast te stellen dat de reorganisatie ook echt een verbetering betekent. De besluitvaardigheid van het bedrijf is bijvoorbeeld veel sterker, wat zich tijdens de huidige economische crisis, maar ook met sterke fluctuaties van de olieprijs bewijst.’
Ook met de cultuur zit het wel goed – al ben je er nooit klaar mee, meent Van der Veer. Uit een recent onderzoek van enquêtebureau TNS NIPO naar het imago van Nederlandse bedrijven kwam Shell als beste werkgever uit de bus. In het lijstje met topbestuurders staat Van der Veer zelf op nummer twee. ‘Dat is toch aardig’, zegt hij met typerende bescheidenheid, maar voldane glimlach. ‘Shell stond altijd op de tweede plaats.’
Aan Shells positie op het wereldtoneel is de laatste jaren hard gesleuteld. ‘Het uitgangspunt is voortdurend excelleren ten opzichte van concurrerende bedrijven. Hierbij gaat het om de kosten, betrouwbaarheid en veiligheid. Een relatief lage CO2-uitstoot is aan het rijtje toegevoegd.’ Technologie en kennis staan hierbij centraal. Dat lijkt vanzelfsprekend, maar het is lange tijd anders geweest. ‘Shell was eind jaren negentig op technisch gebied weggezakt’, geeft Van der Veer aan. ‘Technici en ingenieurs werden niet meer vanzelfsprekend als eersteklaswerknemers beschouwd. Techniek is wel aardig, maar een goede werknemer gaat zo snel mogelijk naar algemeen management, luidde zo’n beetje het credo. Dat is niet zo handig als je naar de langetermijnagenda van een oliemaatschappij kijkt. Zonder techniek komen wij niet meer aan de bak.’
Vanaf de dag dat Van der Veer aantrad als CEO, is Shell begonnen met een programma dat enerzijds de technologische basis inhoudelijk moest versterken en anderzijds de status van technici diende te verhogen. Allereerst werd besloten dat het onderzoeksbudget best omhoog mocht. ‘Uit mijn mond vond iedereen dat heel ongebruikelijk klinken; ik ben immers een Nederlander, die normaliter de kosten wil verlagen. Daarnaast is een expliciete scheiding tussen het researchmanagement en de topmanagers gecreëerd. Researchmanagers moeten ervoor zorgen dat goede ideeën genoeg water en kunstmest krijgen; de minder vruchtbare projecten gooien ze eruit. Het topmanagement kijkt vervolgens of al deze mooie plannen ook zijn te financieren. Nieuw was ook de aanstelling van de Chief Technology Officer (CTO), die het overzicht over het hele researchprogramma moet bewaken en dit vergelijkt met de concurrentie.’
Om deze nadruk op techniek verder te versterken stelde Van der Veer acht chief scientists aan. ‘Ik noem ze wel de interne Nobelprijswinnaars. Ze hoeven helemaal geen topmanagementfunctie te bekleden, maar moeten een rolmodel zijn. Tegelijkertijd moeten ze aan de buitenwereld kunnen uitleggen wat het betekent om bijvoorbeeld een reservoir engineer te zijn. Deze initiatieven hebben echt een positief effect op de technologiegemeenschap binnen Shell: ze onderstrepen het belang van techniek en resulteren in een verhoging van de status van de technische mensen.’
De managementkwaliteiten zijn hierbij overigens niet uit beeld verdwenen. Een speciale academie, die in 2004 in het leven werd geroepen, moet toekomstige projectmanagers klaarstomen voor het leiden van de vaak enorme olie- en gasprojecten. ‘Eerder deze maand bezocht ik Katar (waar Shell in samenwerking met Qatar Petroleum onder meer een grote Gas to Liquids-fabriek bouwt, red.), waar nu 46 000 mensen werkzaam zijn. Over iets meer dan twee jaar zijn zij allemaal weer weg en houden tachtig mensen de fabriek draaiende. Er zijn maar weinig bedrijven die het managen van dergelijk projecten in de vingers hebben. De academie heeft een bijna militaire grondslag. Je begint als junior, vecht een paar jaar in het veld, verdient een paar strepen en keert terug naar de academie, dan ga je weer knokken in de praktijk, totdat je senior projectmanager bent. De academie levert op deze manier niet alleen goede managers af, maar zorgt tevens voor standaardisering van het projectmanagement. Ik geloof overigens niet in de functie van manager als losstaand beroep. Ikzelf ben een Shell-man en denk dat het runnen van een bijvoorbeeld een ziekenhuis mij niet zo goed zou afgaan. Praktijkervaring in je eigen industrie is essentieel.’
Kort na zijn aantreden omschreef de Financial Times Van der Veer eveneens als ‘volmaakte Shell-man’, verwijzend naar de conservatieve en op consensusgerichte bedrijfscultuur die het concern vaak krijgt toegedicht. Hoewel hij onder Shell-man iets anders verstaat (‘geel en rood van binnen en van buiten’), geeft Van der Veer aan zich nog steeds aardig in de omschrijving te kunnen vinden. ‘Boekhoudkundig ben ik zeker conservatief, ik houd van een stevige balans. Zonder gezonde balans was het met de huidige crisis nodig geweest in investeringen te hakken. Dan staan er overal van die half afgebouwde installaties, betonnen skeletten. Ik moet er niet aan denken. In essentie is conservatisme niets anders dan goed ondernemerschap.’
SACHALIN
Buiten Shell zelf is ook het energielandschap de laatste zes jaar ingrijpend veranderd. Na de jaren negentig, met vrije marktwerking als leidmotief, prijkt energiepolitiek en -nationalisme in onder meer Rusland, Venezuela en Brazilië weer hoog op de agenda. ‘Energienationalisme komt altijd op bij een hoge olieprijs en het ebt weer weg bij een lagere prijs. Het is een golfbeweging’, geeft Van der Veer aan.
Shell kwam in 2005 hard in aanvaring met Rusland over het Sachalin-project in Oost-Siberië, waarin de Brits-Nederlandse onderneming een meerderheidsaandeel had. Dit aandeel werd inzet van anderhalf jaar durende onderhandelingen, waarbij de Shell-topman regelmatig met de Russische president Poetin aan tafel zat. ‘Sachalin was voor Shell een hele lastige situatie. Het was destijds het grootste private project ter wereld. De onderhandelingen waren verschrikkelijk complex. Het ging om enorme bedragen en de wereldmedia zaten er voortdurend bovenop. Uiteindelijk is het project op voor Shell acceptabele wijze gestabiliseerd.’ Of zijn optreden aan de onderhandelingstafel hierbij doorslaggevend was, durft de bescheiden topman niet te zeggen. ‘Daar ga ik na mijn pensionering achter de geraniums nog wel eens over nadenken.’ Wel duidelijk is dat de openlijke politieke steun van Nederland, Groot-Brittannië, Japan en Korea, waar het olieconcern expliciet om vroeg, belangrijk was. ‘Maar wederom geldt dat het technisch kunnen van een onderneming essentieel is. Als je concessies wilt krijgen, kijken andere partijen primair naar je kunnen.’
Hoewel de onderhandelingen over Sachalin mogelijk de zwaarste opgave van zes jaar Shell-leiderschap waren, maakt Van der Veer zich niet heel veel zorgen over het oplevende energienationalisme. ‘De belangen van alle partijen zijn niet tegengesteld, maar juist complementair – dat is het mooie. Vergelijk een groot olie- of gasproject met de bouw van een huis. De grondeigenaar, een regering of nationale oliemaatschappij, wil op zijn perceel een mooi huis hebben. Shell vervult de rol van architect en neemt vaak ook een fors deel van de bouw voor rekening. Daarnaast zijn er de steigerbouwers en schilders in de vorm van servicemaatschappijen als Schlumberger en Halliburton. Soms denken Shell-mensen dat ze steigerbouwers zijn, dat gaat helemaal niet goed. Staatsbedrijven gaan soms zelf bouwen, wat meestal eveneens misgaat. Servicemaatschappijen denken soms een goede architect te zijn, dat gaat ook niet goed. Kortom, de verschillende partijen bijten elkaar niet, ze vullen elkaar juist aan.’
In deze driehoek vormen technische expertise en goed projectmanagement voor Shell de beste wapens in de strijd tegen energienationalisme. Dit geldt des te sterker in een tijd dat eenvoudig winbare olie- en gasreserves schaars raken. ‘Shell is altijd gedoemd tot moeilijk winbare olie of moeilijke gebieden, of een combinatie van beide. Technische expertise wordt daarom steeds belangrijker. Niet alleen de investeringen per vat olie gaan omhoog, ook het benodigd aantal grijze cellen per vat stijgt.’
In het verlengde ligt het vraagstuk van de energietransitie: wat na het fossiele tijdperk? Shell richt zijn pijlen hoofdzakelijk op biobrandstoffen. ‘Veel andere duurzame bronnen, zoals windenergie, zijn in de huidige economische situatie niet of nauwelijks rendabel’, geeft Van der Veer aan. Verleden jaar stapte het concern dan ook uit het consortium London Array, dat de ontwikkeling van het grootste offshorewindpark ter wereld tot doel had. ‘Dat ging over een investering van 730 miljoen euro, maar het bleek nauwelijks mogelijk hier op te verdienen. Een bedrijf is geen hobby, elk project moet renderen. En het past niet bij de werkwijze van Shell om een hele grote business te bouwen op basis van subsidies.’
Met biobrandstoffen, die tevens veel beter bij de kernactiviteiten van Shell aansluiten, gaat de oliemaatschappij wel verder. ‘Het is zaak biobrandstoffen echt duurzaam te maken. De productie ervan mag bijvoorbeeld niet leiden tot een tekort aan voedsel of water. Ook met het oog op de leercurve is onderzoek naar biobrandstoffen voor Shell veel interessanter. De ontwikkeling van een nog groter offshorewindpark levert niet significant meer kennis op dan de bouw van het park voor de kust van Egmond.’
Hoewel zijn werk als president-directeur er volgende maand op zit, blijft Van der Veer waarschijnlijk actief als non-executivedirector. Een ongebruikelijke stap die de aandeelhouders bij het ter perse gaan van deze uitgave nog moeten goedkeuren. In zijn nieuwe functie zal hij zich echter – het laat zich raden – bescheiden opstellen. ‘Ik ga aan het hoekje van de tafel zitten. Bij Shell proberen we alles op papier te zetten, maar dat lukt nooit volledig. Ik zal er zitten voor het institutional memory, zodat ze af en toe kunnen vragen hoe het ook alweer zat.’
KENGEGEVENS
NAAM
Jeroen van der Veer
LEEFTIJD
61
TITELS
drs.ir.
OPLEIDINGEN
Werktuigbouwkunde, TU Delft (1965-1971)
Economie, Erasmus Universiteit (1971-1976)
FUNCTIES
CEO Shell (2004-2009) en non-executive director Unilever (2004-heden). Daarvoor in diverse functies werkzaam bij Shell, waaronder manager raffinaderij Pernis (1986-1990), directeur Shell Nederland (1992-1995), Chief Executive Shell Chemicals USA (1995-1997).
(QUOTES)
‘Onze chief scientists zijn de interne Nobelprijswinnaars’
‘Onderzoek naar biobrandstoffen is veel interessanter dan de bouw van nog een offshorewindpark’
Heel aarzelend lijkt in Nederland weer enig draagvlak te ontstaan voor kernenergie. Frankrijk is inmiddels al een stap verder. Dit land heeft besloten de bouw van een snelle kweekreactor ter hand te nemen. De Fransen voorzien een run op uranium; een kweekreactor maakt zijn eigen nucleaire brandstof – en maakt dus onafhankelijk. Zulke hoge temperatuurreactoren zijn bovendien essentieel voor de zo verlangde waterstofeconomie.
Twee ontwikkelingen spelen de voorstanders van kernenergie in de kaart: Rusland gebruikt zijn olie- en gasvoorraden om zijn macht te bevestigen. Eenzijdige acties tegen Shell en tegen Wit-Rusland hebben geleid tot grote nervositeit in Europa over de energievoorziening. Daarbij stroopt China op dit moment de wereld af op zoek naar energie waarbij het westerse landen verdringt zoals in bijvoorbeeld Angola.
Er zijn twee alternatieven voor handen die op korte termijn – binnen tien jaar – voor een aanzienlijk deel de rol van olie en gas in de elektriciteitsopwekking kunnen overnemen. Kolencentrales en kernsplijting. Met de bekende kolenvoorraden kunnen we afhankelijk van het consumptietempo nog enkele eeuwen toe. Daarbij zij aangetekend dat een huidige poederkoolcentrale die zijn eigen CO2 neutraliseert (door het in de bodem op te slaan) bij de huidige stand der techniek zijn rendement ziet dalen van 45% naar 35%. CO2-opslag kost heel veel energie wat op zichzelf ironisch genoeg weer nieuwe uitstoot veroorzaakt. Onderzoek om CO2 chemisch vast te leggen (bijvoorbeeld als magnesiumcarbonaat) staat nog in de kinderschoenen. Het is onbegrijpelijk dat de Europese Commissie die zijn mond zo vol heeft over beperking van de uitstoot de optie kernenergie negeert in zijn energieplan.
Voor uranium variëren de schattingen van de voorraden van vijftig jaar tot enkele eeuwen. Voorstanders van kernenergie stellen dat – er vanuit gaande dat uranium gewoon een metaal is net als ijzer, koper, zink en nikkel, er nog onnoemelijk grote voorraden moeten zijn die economisch winbaar worden als de prijs maar verder stijgt, maar echt wetenschap hebben we dienaangaande niet omdat er de afgelopen jaren door de lage prijs nauwelijks serieus is gezocht. Bovendien: wie weet liggen die voorraden wel in Rusland en Venezuela of andere politieke brandhaarden.
Hoewel de op dit moment bekende grootste uraniumvoorraden zich bevinden in politiek stabiele regio’s (Canada en Australië) drijven China maar ook India met hun opkomende economieën de uraniumprijs op. Die is sinds 2000 met 600 % gestegen. Tot nu toe is het effect daarvan op de kilowattuurprijs van kernstroom verwaarloosbaar klein omdat de brandstofkosten van kernstroom maar enkele procenten uitmaken van de kilowattuurprijs terwijl dit bij olie- en gascentrales 60% is. (De kosten van nucleaire elektriciteit bestaan grotendeels uit de exploitatiekosten van de centrale – bouw en ontmanteling.)
Waar het om gaat is dat deze kleine getallen grote getallen worden als de prijs in het huidige tempo blijft stijgen. Het is daarom veelzeggend dat vier landen die zelf noch over olie- en gas- noch over eigen uranium beschikken de verguisde snelle kweekreactor van stal hebben gehaald: Frankrijk, Japan, India en China.
Van Uranium bestaat voor 0,7% uit splijtbare U-235, en voor meer dan 99% uit de isotoop U-238 (met drie extra neutronen en dus zwaarder). U-238 is in de huidige kerncentrales onbruikbaar. Door het verschil in massa wordt in ultracentrifuges een deel van het zware uranium 238 afgescheiden waardoor het achterblijvende uranium wordt verrijkt naar 3-5% U-235. Dat is voldoende om in een huidige reactor kernsplijting op gang te brengen.
Een snelle kweekreactor is in staat om ook de overige 99% van het uranium, U-238, te verbruiken waardoor de energieopbrengst per kilo uranium opeens verzestigvoudigt. Verarmd uranium, waar alle U-235 is uitgehaald, wordt opgeslagen bij Covra in Borsele. De voorraad van deze reststof bedraagt nu al tweeduizend ton en is een waardevolle grondstof voor snelle kweekreactoren. Het resultaat van tien jaar opslag betekent bij de huidige energieconsumptie 600 jaar energievoorraad voor een kweekreactor.
Een kweekreactor splijt plutonium, P-239, veelal afkomstig uit ontmantelde kernwapens. Overblijvende neutronen van dit splijtingsproces zijn in staat om U-238 om te zetten in eveneens P-239 zodat deze reactor in feite zijn eigen brandstof produceert (vandaar de naam kweekreactor).
De toevoeging ‘snelle’ aan kweekreactor verwijst naar de snelheid van de neutronen die het plutonium splijten. In de huidige kerncentrales wordt neutronenflux juist afgeremd door een moderator: meestal water. Dat is een voorwaarde om U-235 te splijten. Dit water is tevens het koelmiddel (300˚ C, 155 bar druk ) waarmee in een secundair circuit stoom wordt gemaakt.
Als de koeling faalt, dan is er ook geen moderator en vermindert de kernsplijting waardoor de temperatuur daalt. De nieuwste reactorconcepten raken bij het wegvallen van de koeling in een ongevaarlijke stationaire toestand doordat het oplopen van de temperatuur de kernreactie stillegt.
Daarbij vergeleken is de snelle kweekreactor vooralsnog een in potentie helse machine. Deze splijt plutonium, Pu-239, met ‘snelle’, niet door een moderator afgeremde, neutronen. Hij wordt gekoeld met natrium omdat dit neutronen niet afremt. Dit vloeibare metaal heeft een temperatuur van 400 ˚ C. Het koelsysteem staat weliswaar niet onder druk, maar in geval van lekkage ontstaat onmiddellijk brand. Het reactoromhulsel moet in het ergste geval dus een gesmolten kern kunnen opvangen. Er is op voorhand een ‘sarcofaag’ nodig.
Dat de kans op een ongeluk door allerlei veiligheidsmaatregelen statistisch verwaarloosbaar klein is, heeft de Europese publieke opinie nog niet kunnen overtuigen. Het project van de snelle kweekreactor in Kalkar (van Duitsland, Nederland en België) werd in 1985 onder druk van actievoerders afgeblazen evenals enkele jaren later het Franse project van de Super Phenix.
In het VPRO-radioprogramma Argos onthulde Friedhelm Farthmann, destijds minister in de deelstaatregering van Noordrijn-Westfalen, onlangs dat het van meet af aan politieke opzet was om Kalkar koste wat kost ook kapot te maken. Als gevolg van het besluit om niet alleen Kalkar maar ook zijn overige kerncentrales te sluiten loopt Duitsland inmiddels aan de energieleiband van Rusland.
Frankrijk, dat 78 % van zijn elektriciteit opwekt met kernenergie en niet over eigen uraniumvoorraden beschikt, laat het daar niet op aankomen. In februari van vorig jaar maakte president Chirac bekend dat Frankrijk een kernreactor van de zogeheten vierde generatie gaat ontwikkelen. Uit een presentatie die dr. J.C. Astegiano van het Centre á l’Energie Atomique (CEA) in mei gaf op een congres in Peking, blijkt ondubbelzinnig dat die Franse vierde generatiereactor een snelle kweekreactor wordt.
Alleen met behulp van hoge temperatuur reactoren kan op zo’n grote schaal waterstof worden geproduceerd als transportbrandstof dat het een werkelijk alternatief is voor olie en gas. Deze kernreactoren van de vierde generatie zijn hetzij heliumgekoeld (zoals de inherent veilige Pebble Bed Modulated Reactor) hetzij natriumgekoelde snelle kweekreactoren. Door hun uitgangstemperatuur van rond de 1000˚ C zijn die in staat water via een thermisch-chemische proces rechtstreeks ‘te kraken’ in waterstof en zuurstof. Dat is enorm veel efficiënter dan het maken van waterstof uit water door elektrolyse, dus met stroom die is verkregen uit wind- of zonne-energie.
Daarenboven maken kweekreactoren ons minder afhankelijk van de in de toekomst wellicht even wispelturige uraniummarkt. In Europa zou daarom het ter hand nemen van de ontwikkeling van een nieuwe kweekreactor niet uitsluitend een Franse aangelegenheid moeten zijn maar een Europese. Europa koopt daarmee onafhankelijkheid en de tijd die nodig is voor het bereiken van een duurzame energiehuishouding. Die tijd gunnen de Poetins en Chavezen van deze wereld ons niet.
(Erwin van den Brink is hoofdredacteur van Natuurwetenschap & Techniek en De Ingenieur. )
Privatisering van de energiesector zal ons niet veel heil brengen. Een nieuwe technologie wel. Elk huis of elke wijk een eigen centrale. Dat brengt pas concurrentie op de markt.
De ene keer is privatisering een succes, zoals in de telecommunicatie. De andere keer is het een lijdensweg, zoals bij de spoorwegen. Hoe komt dat? Zoek de verschillen! Om Bill Clinton te parafraseren: It’s the technology, dummy!
Een technologische doorbraak creëert in een bestaande markt vaak nieuwe ruimte. Dat maakt het voor bestaande partijen gemakkelijker om te accepteren dat er nieuwe concurrenten toetreden omdat die nieuwe technologie de markt verruimt, nieuwe vraag creëert.
Als je het zo bekijkt, is er geen enkele reden om de energiebedrijven te privatiseren. Ook het afsplitsen van de netten zal er niet toe leiden dat zich in groten getale nieuwe aanbieders aandienen. Wat die nodig hebben, is een technische doorbraak waardoor er een parallelle energiemarkt kan ontstaan.
Waarom is de privatisering van de telefonie wel gelukt? Net als bij de privatisering van de spoorwegen was ook hier aanvankelijk een hoop heisa over de toetreding van nieuwe concurrerende partijen tot de bestaande infrastructuur, het vaste lijnennet. Echter, dit probleem heeft zich opgelost doordat zich een nieuwe technologie aandiende: de mobiele telefonie. Die nieuwe infrastructuur, die explosief groeit, maakt het gemakkelijker voor concurrenten van KPN in de markt te stappen.
De opkomst van particuliere autobusdiensten verdrong in de jaren rond de Tweede Wereldoorlog trams en buurtspoorwegen. De bus was een nieuwe vervoerstechniek die gebruik maakte van een nieuwe infrastructuur, het snel uitdijende (snel-)wegennet. Dat creëerde ruimte voor nieuw particulier initiatief naast het spoor.
De openbare weg is gemakkelijker te delen door vele particuliere gebruikers dan het spoor. In het systeem heerst in principe geen schaarste zodat de overheid niet regulerend hoeft op te treden in het wel of niet toelaten van vervoerders. Ook toen gold dat technologische vernieuwing de markt verruimde en daardoor marktwerking mogelijk maakte.
In de jaren zestig dreigden de particuliere streekbusbedrijven failliet te gaan door de opkomst van de personenauto die dankzij moderne massaproductie snel in prijs daalde. Omdat nog niet iedereen over een auto beschikte en de overheid bereikbaarheid voor iedereen wilde garanderen, werden de streekbusbedrijven genaast. Technologische dynamiek kan dus ook leiden tot overheidsingrijpen.
Ook in de radio- en televisiewereld zie je dat verband tussen technologieontwikkeling en ontstaan dan wel juist verdwijnen van overheidsbemoeienis.
Door de opkomst van vast en mobiel breedbandinternet is het mogelijk radio en televisie te verpreiden buiten de door de overheid gecontroleerde omroepkanalen om. Die verruiming van mogelijkheden leidt tot een explosie van nieuw particulier initiatief. Notabene KPN, het voormalige staatstelefoonbedrijf dat is geprivatiseerd, begeeft zich in de vrije markt van het verspreiden van televisie-inhoud via internet en het mobiele telefoonnet.
De oude omroepkanalen maken gebruik van de ether, via de FM- en de VHF/UHF-band waarin schaarste domineert en de overheid dus regulerend dient op te treden met een Agentschap Telecom en een Commissariaat van de Media, een goede-smaak-politie uit de oude doos. Op die overheidsbemoeienis is het oude omroepbestel gebaseerd dat nu zijn langste tijd heeft gehad. Zelfs de KRO begint met podcasting via www.devrijekro.nl.
Want ook hier geldt dat technologische vernieuwing de markt verruimt en daardoor marktwerking mogelijk maakt. Mobiel breedband internet is in feite een parallelle infrastructuur naast de oude ether. Een nieuwe ether, die in principe een oneindig aantal zenders kan accommoderen en waarin de overheid dus niet kan optreden als rechtvaardig verdeler van schaarste.
Daarom denk ik dat de privatisering van de energievoorziening ons niet veel heil gaat brengen als er niets verandert aan de technologie. Er moet net als met het wegennet, het mobiele telefoonnet en het omroepbestel een nieuwe parallelle infrastructuur komen waarop nieuwe aanbieders zich vrijelijk kunnen ontplooien als concurrent en alternatief voor de huidige aanbieders.
De stroom uit uw stopcontact komt nu grotendeels van centrales die draaien op gas of kolen uit binnen- en buitenland. Op het moment dat de prijs van fossiele energie uit de pan rijst, zou er een bedrijf kunnen komen dat microwarmtekrachtcentrales plaatst bij particulieren. Zo’n centrale kan een HR-ketel zijn die een stirlingmotor aandrijft, een gasmotor, miniturbine of dieselaggregaat. Die dingen zijn stil en kunnen in de toekomst ook draaien op biobrandstof bereid uit plantaardig of zelfs slachtafval. Misschien loont het ook wel om gewone fossiele diesel of benzine van Shell of BP te gebruiken. Immers, het systeem leidt tot een brandstofbesparing van ongeveer 25 procent. Er moet wel een moderne variant van de ‘olieboer’ langskomen die de tank regelmatig bijvult. Zodra mensen daar vertrouwen in hebben, kan een parallel systeem ontstaan, een alternatief voor de Essents en de Nuons.
Als wijken hun huishoudelijk afval zouden afvoeren via vacuümleidingen, zou de gemeente het afval kunnen verbranden in een mini-avi (afvalverwerkingsinstallatie), die stroom en warmte opwekt die direct kunnen worden teruggeleverd aan de wijkbewoners van wie het afval afkomstig is.
Wie de zaterdagboodschappen doet koopt, uitgedrukt in het gewicht, eigenlijk voor de helft pure brandstof: namelijk al het verpakkingsmateriaal. Het scheelt je in de afvalheffing, want je bent nu immers ook brandstofleverancier. Schaalverkleining zorgt voor kortere afstanden. Dat maakt het vervoer van brandstof heen en energie terug eerder rendabel.
Dit zijn echte alternatieven voor de consument, omdat ze leiden tot substantiële energiebesparing en dus prijsdaling. Zo’n technologische ontwikkeling breekt de markt van onderaf open. Daar hebben consumenten wat aan. Opgelegde privatisering leidt nooit tot marktwerking.
Daarom zal de privatisering van de energiemarkt voor de consument een farce blijven, zolang er geen ‘disruptive technology’ komt die de bestaande marktverhoudingen omver gooit.
Erwin van den Brink is hoofdredacteur van het technologietijdschrift De Ingenieur.
De Franse regering staat niet toe dat het energiebedrijf Suez in Italiaanse handen komt en laat het daarom zo snel mogelijk fuseren met Gaz de France. De Spaanse regering probeert bij wet de overname van Endesa door het Duitse Eon te voorkomen. Energievoorziening is namelijk nationaal belang. Opeens beginnen nu Nederlandse parlementariërs zich zorgen te maken over de leveringszekerheid die de inmiddels geprivatiseerde nutsbedrijven bieden. Geprivatiseerd betekent namelijk overgenomen kunnen worden door een buitenlandse gigant.
Die huiver komt wat laat. Die hele privatiseringsdrang komt mij overigens voor als een soort stalinistisch kapitalisme. Zoals het stalinisme alle heil verwachtte van de staat, zo verwacht het stalinistisch kapitalisme dat van de markt. Het stalinistisch kapitalisme is net als het stalinisme een ideologie die zich bedient van quasi-wetenschappelijke methoden. Dat werkt rampzalig uit. De Europese commissarissen zijn net als de volkscommissarissen uit Stalins Sovjetunie politieke bureaucraten die bezig zijn met hun centralistische besturing van de interne markt.
Marktwerking valt nu eenmaal niet per Europese richtlijn of met welke oekaze dan ook op te leggen. Om in een sector marktwerking (terug) te brengen is technologische dynamiek nodig die de markt verruimt en zo het instappen van nieuwe partijen vergemakkelijkt. De energiesector kenmerkt zich door technologische stilstand evenals het spoor waar de privatisering schromelijk is mislukt: de politiek bemoeit zich er meer dan ooit mee
Laat ik een ander voorbeeld noemen. Waarom is de privatisering van de telefonie wel gelukt? Net als bij de NS was ook hier aanvankelijk een hoop heisa over de toetreding van nieuwe concurrerende partijen tot de bestaande infrastructuur, het vaste lijnennet. Echter, dit probleem heeft zich opgelost doordat zich een nieuwe technologie aandiende: de mobiele telefonie. Die nieuwe infrastructuur die explosief groeit maakt het gemakkelijker voor concurrenten van KPN in de markt te stappen.
In de jaren rond de Tweede Wereldoorlog werden trams en buurtspoorwegen verdrongen door de opkomst van particuliere autobusdiensten. De bus was een nieuwe vervoerstechniek die gebruik maakte van een nieuwe infrastructuur, het snel uidijende (snel-)wegennet. Dat creëerde ruimte voor nieuw particulier initiatief naast het spoor. De openbare weg is gemakkelijker te delen door vele (particuliere) gebruikers dan het spoor. In het systeem heerst in principe geen schaarste zodat de overheid niet regulerend hoeft op te treden in het wel of niet toelaten van vervoerders. Hier gold dat technologische vernieuwing de markt verruimde en daardoor marktwerking mogelijk maakte.
Ook in de radio- en televisiewereld zie je dat. Door de opkomst van breedbandinternet is het mogelijk radio en televisie te verpreiden buiten de door de overheid gecontroleerde omroepkanalen om. Die verruiming van mogelijkheden leidt tot een explosie van nieuw particulier initiatief. Notabene KPN, het voormalige staatstelefoonbedrijf dat is geprivatiseerd, begeeft zich in de vrije markt van het verspreiden van televisie-inhoud via Internet en het mobiele telefoonnet. De oude omroepkanalen maken gebruik van de ‘ether’ de FM en de VHF/UHF-band waarin schaarste domineert en derhalve de overheid regulerend dient op te treden met een Agentschap Telecom en een Commissariaat van de Media, een anachronistische goede-smaak-politie. Op die overheidsbemoeienis is het oude omroepbestel gebaseerd dat nu zijn langste tijd heeft gehad. Ook hier geldt dat technologische vernieuwing de markt verruimt en daardoor marktwerking mogelijk maakt. Alleen als die niet is opgelegd, dan lukt het.
Daarom denk ik ook dat de privatisering van de energievoorziening ons niet veel heil gaat brengen als er niets verandert aan de technologie. Er moet net als met het wegennet en het mobiele telefoonnet een nieuwe parallelle infrastructuur komen waarop nieuwe aanbieders zich vrijelijk kunnen ontplooien als concurrent en alternatief voor de huidige energieaanbieders.
Erwin van den Brink,
Hoofdredacteur van het technologietijdschrift De Ingenieur
Overspannen risicoperceptie houdt kernenergie tegen
De welvarende, westerse wereld leidt aan een overspannen risicoperceptie. Wij leven in de historisch unieke situatie dat we al decennia vrij zijn van oorlogen, grote plagen, kortom existentiële crises. Voor Nederland kwam daar nog bij, dat wij vooral dankzij onze enorme Groningse gasbel zo hoog van de toren konden blazen tegen kernenergie. Alle buurlanden zagen zich daarentegen wel genoodzaakt om tientallen kerncentrales te bouwen. Vrijwel geen Nederlander beseft – of wil weten – dat kernenergie 35% van de Europese stroom opwekt, waarvan Nederland aanzienlijke hoeveelheden importeert.
Wie bereid was rationeel na te denken over energievoorziening, besefte al lang voor de verkapte chantage van het Russische staatshoofd Poetin met de gasleveranties, dat de risicoperceptie ten aanzien van kernenergie aan het schuiven zou gaan, omdat de bodem van de olieput langzaam in zicht komt en vooral: omdat onze gasbel opraakt.
De prijs die de vorige coalitie van SPD en Groenen in Duitsland heeft betaald voor het besluit om alle kerncentrales te sluiten is afhankelijkheid van Russisch aardgas. De nieuwe Duitse regeringscoalitie van CDU en FDP begint al op die schreden terug te keren.
Bijna had staatssecretaris Van Geel (CDA) van milieu ons het gras voor de voeten weggemaaid, toen hij op 12 februari in het televisieprogramma Buitenhof voorzichtig pleitte voor kernenergie. Ons Deltaplan Kernenergie was toen al gemaakt, zonder rekening te houden met de ideologische blikvernauwing die in Nederland voor elke politicus de grenzen van de discussie rond kernenergie trekt. Het argument dat kernenergie helpt de uitstoot van het broeikasgas CO2 te verminderen en zo een klimaatcatastrofe afwendt, kwam politiek werkelijk als geroepen. Zo levert al dat klimaatonderzoek toch nog wat nuttigs op: een alibi dat de politieke pijn bij links verzacht. Het CDA sloot kernenergie sinds enige tijd niet meer uit en de VVD was al hartgrondig vóór.
Het is buitengewoon ironisch dat de staatssecretaris van milieu nu voorstander van kernenergie in Nederland is, terwijl de minister van energie (Brinkhorst, D66) tegen is. Enkele dagen later presenteerde Van Geel een rapport van het Energieonderzoek Centrum Nederland (ECN) en het Nationaal Milieuplanbureau (NMP) die de doelstelling voor broeikasgas-reductie hebben doorgerekend en stellen dat die het minste kost als je meer kernenergie inzet. ECN en het NMP kozen zelfs voor dezelfde drie reactor-lokaties die wij in het Deltaplan ook aanwijzen: Borsele, de Tweede Maasvlakte en bij Delfzijl. Echter, hier en daar een extra ‘Borssele’ van een paar honderd megawatt maakt geen wezenlijk verschil; reeël zou zijn om op die drie plekken een cluster neer te zetten van vier EPR-centrales van elk 1600 megawatt.
Dat is in de politieke verhoudingen van dit moment onhaalbaar, hoewel het niet méér voorstelt dan het gelijktrekken van onze energiemix met landen als Belgie en Frankrijk, waarop Nederland in feite veertig jaar achterloopt. Waar het op neerkomt is dat kernenergie zijn veiligheid ruimschoots heeft bewezen. In geen van de tweehonderd Europese centrales heeft zich ooit een ernstig stralingsongeluk voorgedaan. De bijna-ramp in de Amerikaanse centrale bij Harrisburg en de ontploffing van een centrale bij Tsjernobyl in de toenmalige Sovjetunie waren allebei te wijten aan verouderde reactorconcepten en aan slechte publieke controle – dat is langzamerhand geen argument meer tegen kernenergie, maar een reden om ons te herbezinnen op de privatisering van de energiebedrijven.
‘We hebben kernenergie nodig en zijn van plan erin te investeren en niet pas over 30 jaar’, aldus directeur David Luteijn van Delta onlangs tijdens een congres in Den Haag. Delta is een van de aandeelhouders in EPZ, het bedrijf dat de kerncentrale in Borssele exploiteert. De andere aandeelhouder is Essent.
Luteijn heeft zijn knopen geteld. De prijs van fossiele brandstoffen jojoot als een gek op en neer en breekt alle hoogterecords. De orkaan Katrina legt de olieproductie in de Golf van Mexico plat, terwijl een miljoenenstad van automobilisten moet worden geëvacueerd. De televisie heeft ons laten zien tot wat voor acute problemen het kwetsbare systeem van energievoorziening kan leiden.
De wereld draait op energie. China is door zijn exploderende energiebehoefte inmiddels een geduchte concurrent van Europa en Amerika bij het verkrijgen van olie. Rusland is een gekrenkte ex-grootmacht, die wordt bestuurd door een corrupte kaste van ex-communistische nomenklatoera met aan het hoofd een revanchistische autocraat. Ook daarvan zijn wij afhankelijk voor olie en gas. Geen leuk vooruitzicht.
Kernenergie is een technologie die intuïtief tegenstaat, omdat bijvoorbeeld het risico van de opslag van nucleair afval – hoe klein ook – niet is te overzien vanwege de lange halfwaardetijd. Een enge Europese dictator zou over vijfhonderd jaar dat afval weer naar boven kunnen halen om er vernietigingswapens van te maken. Wie het zekere voor het onzekere neemt, is dus tegen kernenergie.
Een soortgelijk in de tijd niet te overzien risico doet zich nu echter voor met het gebruik van fossiele brandstoffen. Er zijn aanwijzingen dat de toegenomen CO2-uitstoot door verbranding van fossiele energie leidt tot versnelde opwarming van het klimaat. Over deze kwestie bestaan wetenschappelijke argumenten voor en tegen, maar beter is het zekere voor het onzekere te nemen.
Kernenergie zou pas op een termijn van veertig tot vijftig jaar echt duurzaam kunnen worden in de zin dat centrales dan echt veilig zijn en er een oplossing is voor het afval. Daarbij moeten we denken aan een vervolmaking van de transmutatietechnologie, waarmee zeer radioactieve atomen worden gespleten in atomen die hun radioactiviteit veel sneller verliezen, centrales die radioactief afval kunnen opstoken en inherent veilige reactorconcepten. Een ongewisse ontwikkeling, maar van alle onzekerheden wel het minst onzeker gezien de vorderingen die zijn gemaakt in veiliger reactorontwerpen en neutralisering van afval.
De discussie over kernenergie in Nederland is gevoerd in de comfortabele positie als semi-OPEC-land met een enorme gasbel. Daarvan is het einde in zicht en dus zal het debat over de voor- en nadelen van kernenergie hier gaandeweg dus net zo worden gevoerd als in landen zonder eigen fossiele energievoorraad: Frankrijk, dat bijna al zijn stroom nucleair opwekt, en Finland, dat onlangs heeft besloten een nieuwe nucleaire centrale te gaan bouwen.
Onafhankelijkheid van fossiele en nucleaire energie door besparende technologie en door perfectionering van zon- en windenergie alsmede kernfusie (in plaats van kernsplijting) is pas over vijftig jaar te verwachten. Zulke verduurzaming nu per decreet afkondigen, zoals Greenpeace doet, slaat nergens op. Greenpeace verhult er alleen maar mee dat ze niet wil kiezen tussen twee kwaden: kolen- of kerncentrales. In kolenmijnen vallen 8000 doden per jaar van wie 6000 in China. Daarbij valt het aantal doden ten gevolge van ongelukken met kerncentrales in het niet.
De schone waterstofeconomie, tenslotte, kan er alleen komen als we die waterstof niet hoeven te maken met behulp van fossiele energie. Kernenergie is daarbij de komende decennia onmisbaar.