In wat misschien wel een van de meest behartigenswaardige adviezen is die de Adviesraad voor Wetenschap en Technologie heeft uitgebracht, draait het om de verwording van de tweede en de derde geldstroom. De tweede en derde geldstroom bestaan respectievelijk uit de subsidies die instellingen zoals NWO (de nationale organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek) en de ministeries van Economische Zaken en van Onderwijs Cultuur en Wetenschappen verstrekken aan de universiteiten, en het contractonderzoek dat universiteiten verrichten in opdracht van bedrijven en collectebusfondsen.
Waar het om gaat is dat universiteiten, als zij in aanmerking komen voor het ontvangen van een subsidie, het te ontvangen bedrag uit eigen middelen moeten aanvullen om alle kosten te dekken van het onderzoeksproject waarvoor ze subsidie ontvangen. Dit bijpassen of ‘matchen’ legt een steeds groter beslag op de eigen vrij besteedbare middelen. Elke euro onderzoekssubsidie kost een universiteit nu al 84 eurocent.
Bij de vijf onderzochte universiteiten groeiden volgens accountantsfirma Ernst & Young – in opdracht van de AWT – sinds 1998 de tweede en derde geldstroom met 56%, terwijl de eerste geldstroom toenam met 19%. Daarmee is 44% tot 66% van de eerste geldstroom vastgelegd. Als we er daarbij vanuit gaan dat de vaste kosten in de eerste geldstroom 43% van de integrale kosten bedragen, dan blijft uiteindelijk slechts 25% over voor naar eigen inzicht te verrichten wetenschappelijk onderzoek. Dat is een bedrag van tussen den 300 en 500 miljoen euro.
Wat dit teweegbrengt bij universiteiten is, volgens AWT-voorzitter Joop Sistermans, ‘een rem op excellentie.’ Juist kwalitatief sterke onderzoeksgroepen zijn succesvol in het verwerven van subsidies. Zij moeten steeds meer geld bijpassen en gaan ten onder aan hun eigen succes. De eigen wetenschappelijke inbreng van universiteiten raakte de afgelopen jaren vooral bedolven onder de invloed van de zogenoemde ICES/KIS-subsidies, die werden toegekend op advies van een interdepartementale werkgroep van ambtenaren. Op dit moment speelt het Besluit Subsidies Investeringen in de Kennisinfrastructuur (Bsik) een grote rol. Ook dit is een samenwerking tussen ministeries. Senter, een uitvoeringsorganisatie van EZ, voert deze subsidieregeling uit. Hoewel een aanzienlijk deel van de 800 miljoen euro van Bsik is toegekend aan het LOFAR-project (de bouw van een enorme radiotelescoop door middel van een netwerk van kleine antennes), is in het algemeen sprake van een grote eenzijdigheid in sturing met een sterke nadruk op ‘kennis voor innovatie in bedrijven.’
Dit is de bureaucratische pendant van wat in de marktsector ‘shareholder value’ heet. Het is kortetermijndenken met een grote nadruk op opbrengsten: ‘Heb je al wat?’ Dat hoor je die ambtenaren denken die al die subsidiecentjes verdelen, want die willen natuurlijk scoren voor hun politieke bazen.
Utilitair denken is inherent aan politiek: bestuurders willen altijd wat tot stand brengen. Het verdraagt zich echter niet met de wetenschappelijke cultuur. Wetenschap dient te worden voortgedreven door haar eigen nieuwsgierigheid. De inmiddels algemeen geaccepteerde notie dat we leven in een kennissamenleving – of dat we dat moeten worden – legitimeert dit ambtelijke en politieke gefrunnik aan wetenschapsbeoefening. Kennis drijft nu opeens de gehele samenleving voort en aangezien universiteiten die leveren, gaan we ons daar allemaal mee bemoeien.
Dat is de dood in de pot. Kennis (en inzicht) ontstaan niet op commando, maar ontspruiten soms aan die vreemde cocktail van brille, nieuwsgierigheid en – vaak ook – wereldvreemdheid. Dat we er wat mee kunnen, is later vaak meegenomen. Aan die gouden formule moet je niet prutsen. Het is daarom verstandig om geldmiddelen die de laatste jaren in de tweede en derde geldstroom zijn gepompt, weer te verleggen naar de eerste geldstroom.
EEN STARTENDE ONDERNEMER DIE IN DE VS SUBSIDIE KRIJGT BESCHOUWT DAT ALS EEN AWARD + KLEINE BEDRIJVEN ZIJN VEEL BETER IN STAAT TOT INNOVATIE DAN GROTE BEDRIJVEN
Onderzoek Midden- en Kleinbedrijf (OWK) op Amerikaans voorbeeld geënt
Op zoek naar Wow!-ideeën
‘We gaan voor de grote klapper of we vergeten de hele zaak.’ Roland Tibbets, innovatie-adviseur voor kleine bedrijven in de VS, is de geestelijke vader van een wet die alle departementen en agentschappen verplicht 2 % van hun onderzoek te plaatsen bij kleine bedrijven. Tibbets was onlangs op bezoek bij de Stichting voor Technische Wetenschappen, die in Nederland een groot deel van het overheidsgeld voor research verdeelt. ‘Wat we zoeken zijn Wow!-ideeën.’
– Erwin van den Brink –
De auteur is hoofdredacteur van De Ingenieur.
In de Verenigde Staten werd in 1982 de zogenoemde SBIR-regeling van kracht. SBIR staat voor Small Business Innovation Research. Deze regeling omvat nu 1,1 miljard dollar per jaar en is bedoeld voor projecten met een zeer hoog commercieel risico. Een groot deel flopt jammerlijk, maar dat vinden ze in Amerika helemaal niet erg, want de projecten die slagen zijn zo’n overdonderend succes dat de investering van ruim een miljard dollar zich dubbel en dwars terugbetaalt. High risk – high pay off.
‘Hier geldt: we gaan voor de grote klapper of we vergeten de hele zaak.’ De Amerikaanse apostel van innovatie in het MKB stond aan de basis van een wet die alle departementen en agentschappen verplicht 2 % van hun onderzoek te plaatsen bij kleine bedrijven. Een ondernemer die subsidie krijgt toegewezen, beschouwt dit als een award. Winnen is een eer, maar verliezen geen schande. Elk jaar melden zich weer tienduizenden technostarters. ‘Wat we zoeken zijn Wow!-ideeën’, zegt Tibbets die onlangs een tegenbezoek bracht aan dr. Kees le Pair, directeur van de Technologiestichting STW (Stichting voor Technische Wetenschappen) in Nieuwegein. STW verdeelt een groot gedeelte van het overheidsgeld voor speurwerk en ontwikkeling.
Succesratio
Le Pair was in de VS enthousiast gemaakt door Tibbets en in 1986 kreeg Nederland een eenmalige regeling voor onderzoek in het MKB, de OMK (Onderzoek Midden- en Kleinbedrijf) met een budget van 6,7 miljoen gulden. In 1990 volgde een tweede OMK-ronde van 8,5 miljoen gulden. OMK mikt minder dan SBIR op onderzoek met een heel hoog commercieel risico (waarvoor niet aan gewoon risicokapitaal is te komen). De Nederlandse succesratio (60 % van de toegelaten projecten leverde een commercieel succesvol product op) was dan ook veel hoger dan de Amerikaanse van 25 %. Ook de kans op toewijzing van subsidie was in Nederland groter: ongeveer 25 % van de aanvragers drong in Nederland door tot de tweede ronde tegen nog geen 5 % in de VS. De mate van succes in afzonderlijke gevallen is in Nederland echter veel bescheidener.
Welke aanpak is nu beter? Veel bedrijven met matig succes of een paar bedrijven met wereldsucces plus een hoop afvallers? Tibbets heeft vijftig bedrijven onderzocht, die in het verleden deelnamen aan de SBIR. Bij aanvang waren die destijds samen goed voor ruim 1200 arbeidsplaatsen. Inmiddels zijn daar meer dan 10 000 banen bijgekomen.
Werkgelegenheid
Eind vorig jaar verscheen het evaluatierapport van STW. Negentig bedrijven meldden zich waarvan 23 hun onderzoeksaanvraag gehonoreerd zagen. Na het sluiten van de inschrijving melden zich nog meer dan honderd bedrijven. Hoeveel nieuwe werkgelegenheid de Nederlandse regeling opleverde, is niet bekend. Deze maand heeft STW een afsluitend gesprek met het ministerie van Economische Zaken over dit rapport. Vermoedelijk zal de stichting daar nogmaals het belang onder de aandacht brengen van een gerichte regeling naar Amerikaans voorbeeld.
De OMK-regeling vergoedde minder dan 50 % van de kosten om Europese concurrentieregels geen geweld aan te doen. De SBIR-subsidie bedraagt 110 %, simpelweg omdat voor veel kleine bedrijven niet alleen de kosten van een innovatieproject onoverkomelijk, zijn maar omdat in het begin geen winst wordt gemaakt. Daarvoor is die extra 10 %. Om meteen brood op de plank te hebben. Een startende eenling heeft natuurlijk een geweldig kasstroomprobleem als hij een product moet ontwikkelen dat voorlopig nog geen geld oplevert en waar geen kapitaalverschaffer instapt vanwege de kleine kans op succes. Zo bezien moet de Nederlandse regeling veel innovatief potentieel niet hebben aangeboord.
Voor de Amerikaanse regeling is ook geen apart, nieuw, budget vrijgemaakt. Er is bepaald dat van alle door de overheid gefinancierde research 2 % naar bedrijven met minder dan 500 werknemers gaat. (Zoals in Nederland de 1%-regeling bepaalt dat van alle bouwopdrachten van de overheid 1 % moet worden besteed aan decoratieve kunst.) Het geld voor R&D moet voor een deel dus naar kleine bedrijven.
Van de SBIR-projecten komt 60 % terecht bij bedrijven met minder dan 25 werknemers en slechts 20 % door bedrijven met meer dan 100 werknemers. De meest voorkomende personeelsomvang is vijftien werknemers. Het Amerikaanse ministerie van Defensie en de NASA zijn de grootste opdrachtgevers. Alle ministeries en overheidsagentschappen zijn ‘SBIR-plichtig’. De belangrijkste gangmaker was de National Science Foundation (NSF), waar Tibbets tot zijn pensionering in 1996 aan verbonden was als programmaleider voor de SBIR.
Tibbets: ‘De 2%-eis doorbrak de reflex bij de grote departementen en instituten om alleen zaken te doen met bekende grote bedrijven – dat was gemakkelijk want zij hadden slechts enkele, vaste, gesprekspartners. Voor ondernemende individuen binnen deze grote bedrijven, wier creativiteit wordt gesmoord in de interne bedrijfsbureaucratie is het nu gemakkelijker de stoute schoenen aan te trekken en voor zichzelf te beginnen.’
‘Kleine bedrijven zijn namelijk beter dan grote bedrijven in staat tot radicale innovaties, commercieel relevante innovaties en ze zetten fundamenteel onderzoek sneller om in nieuwe technologie.’
Roland Tibbets, Search Corporation, 655 Mine Ridge Road, Great Falls, VA 22066. Tel: 1 703-759-5302, fax: 1 703-759-9778, email: search1@ix.netcom.com, http://www.inknowvation.com/tibbets; drs. P. Winkel: Onderzoek in middelgrote en kleine ondernemingen. De OMK-regeling 1990. Eindrapport. Technologiestichting STW en het Ministerie van Economische Zaken. STW-1997 03 04-2/2.
(KADER 1)
Mislukken moet kunnen
De Amerikaanse filosofie dat voor het kweken van enkele grote successen vele mislukkingen onvermijdelijk zijn, lijkt eindelijk ingang te vinden in Nederland met de EZ-regeling ‘Twinning Team’, waarvoor het ministerie van Economische Zaken dertig miljoen gulden beschikbaar stelt. Deze innovatiesubsidie is echter alleen voor bedrijven in de Informatie en Communicatie Technologie (ICT).
Ir. Roel Pieper, die sinds kort in de raad van bestuur van Philips zit, heeft zijn naam en reputatie aan dit plan verbonden. Behalve in geld voorziet de regeling namelijk ook in ervaring, die wordt ingebracht door coaches en mentoren die ‘inzicht hebben in de ontwikkelingen in Silicon Valley, Israël, Boston, Cambridge en dergelijke’. Dit zei Pieper tijdens de presentatie van Twinning Team begin dit jaar. Pieper heeft in de Verenigde Staten carrière gemaakt bij Tandem Computers en Compaq. Hij zet het twinning-concept samen met de ICT-branche-organisatie Fenit en de Nederlandse Vereniging van Participatiemaatschappijen op poten.
Wijers brak tijdens de presentatie een lans voor faillerende ondernemers. ‘Failliet gaan schijnt niet te mogen. Het nemen van risico’s wordt in Nederland eerder beschouwd als bedreigend dan als het pakken van kansen.’
Voor andere branches in het MKB is geen specifieke stimuleringsregeling meer en die zal er volgens voorlichter Jan van Diepen van EZ ook niet komen. Er zijn nog wel fiscale regelingen, zoals Kennisdragers In Midden- en Kleinbedrijf (KIM), een loonkostensubsidie.
Het boek ‘Overzicht regelingen voor Onderzoek in het MKB 1998’ en de folder ‘Waar bedrijven en kennis elkaar’ ontmoeten geven een overzicht van de mogelijkheden voor kleine bedrijven om onderzoek te laten subsidiëren. Het boek verschijnt deze maand bij Kluwer, Deventer en kost f 40,-. De folder is gratis aan te vragen bij EZ, tel. 070-379 88 20.
(KADER 2)
Innovatie in het MKB
Hoewel het MKB veel onaangeboorde innovatiekracht heeft, klopt het beeld niet dat er helemaal niets aan research wordt gedaan. Uit een rapport van het Zoetermeerse onderzoeksbureau EIM (bij velen nog bekend als Economisch Instituut voor het Midden- en Kleinbedrijf) blijkt dat 1205 ondernemingen in het MKB (minder dan 100 medewerkers) eigen R&D-personeel hebben tegen 804 in het grootbedrijf.
Toch werken de meeste R&D-medewerkers bij grote bedrijven, namelijk 96 %. Daar is meer geld voor opleiding van medewerkers, namelijk f 2650 per jaar tegen f 770 per jaar in het MKB.
De meeste research heeft plaats in bedrijfstakken die van oudsher voor Nederland internationaal gezien erg belangrijk zijn: de chemie, de voedings- en genotsmiddelenindustrie, maar ook de machine- en apparatenbouw en dan met name de elektrotechnische en medische apparaten. In deze sector wordt overigens het meest uitgegeven aan computers die vooral dienen voor productie-automatisering.
Dr. Yvonne M. Prince: De innovatieve kracht van de Nederlandse Industrie. EIM, Zoetermeer. f 50,-. ISBN 90-371 06 692. Te bestellen via 079-341 36 34.
(FOTO)
(BIJSCHRIFT)
Een brandweerrobot, voorbeeld van innovatieve technologie.