In Nederland wordt per jaar zo’n acht miljard euro uitgegeven aan R&D, krap twee procent van het bruto binnenlands produkt. Te weinig. De Europese regeringsleiders hebben afgesproken dat het in 2010 minimaal drie procent moet zijn. Van de private R&D, zo’n 4,7 miljard, komt de helft van zeven grote multinationals. De ander helft komt van het midden- en kleinbedrijf: Meer dan twee miljard euro. Dat is dus een ongelofelijk belangrijke innovatiemotor is die we te weinig zien.
Om innovatie beter zichtbaar te maken heeft het technologieblad De Ingenieur het evenement Ode aan de Techniek in het leven geroepen. Vorig jaar had deze manifestatie voor het eerst plaats en reikte MKB-voorzitter Loek Hermans de bokaal voor de Meest Meeslepende Ode uit aan een klein bedrijf met vijf man personeel: Mansolar uit Petten. Dat maakt en levert educatieve bouwpakketten waarmee kinderen zelf zonnecellen kunnen bouwen. Dit jaar zit Hermans in de jury van Ode aan de Techniek.
Mansolar levert belangrijke bijdrage aan de oplossing van een groot maatschappelijk probleem: Het feit dat in Nederland te weinig kinderen kiezen voor een exacte of technisch opleiding. Daarover wordt de laatste tijd veel gediscussieerd in de media. Inmiddels is er een Innovatieplatform en heeft het kabinet een Deltaplan Bèta en Techniek afgekondigd. Dat moet leiden tot een beter ondernemingsklimaat en een aantrekkelijker technisch onderwijs.
Erwin van den Brink, hoofredacteur van De Ingenieur vindt echter dat het aan nóg wat schort en dat is aan het imago van techniek. Hier geldt: Onbekend maakt onbemind. Veel alledaagse techniek werkt zo vlekkeloos dat die onzichtbaar is geworden. Van den Brink: ‘Neem nou drinkwater. Enig idee welke hightechmethoden er bestaan om water te zuiveren? Membraamfiltratie, bestraling met ultraviolet licht….’ Techniek bedrijft gewoon slechte pr, meent Van den Brink. De beste manier om het belang van techniek duidelijk te maken zou een grote storing zijn maar dat proberen technici natuurlijk uit alle macht te voorkomen.
Daarom moet je volgens de hoofdredacteur beginnen met weggestopte techniek weer te laten zien aan het grote publiek. De eerste stap was het technische vakblad De Ingenieur om te bouwen tot een vrolijk publieksblad dat technisch uitleg geeft op een manier die voor iedereen is te snappen. ‘De interesse voor techniek is veel groter dan iedereen denkt. Juist mensen die ‘a-technisch’ zijn willen ook wel eens weten hoe een digitale camera nou werkt of waardoor een dijk bezwijkt.’
De tweede stap was om rond techniek een laagdrempelig evenement te creëren. Van den Brink: ‘We wilden met hulp andere partijen techniek onder de aandacht brengen van mensen buiten onze oorspronkelijke doelgroep van technici. Dat was ook een opdracht van het Koninklijk Instituut van Ingenieurs en de Nederlandse Ingenieursvereniging NIRIA voor wier leden we het blad in eerste instantie maken. Juist zij zien het belang van techniek-pr buiten de eigen kring. Om het tij te keren hebben we een veel breder platform nodig dan alleen De Ingenieur. Daarom hebben we MKB-Nederland gevraagd te participeren.’
Het idee is simpel. Technici werken bij bedrijven en die bedrijven maken dingen. Daarover maken die bedrijven meestal ook een productpresentatie. Een folder, een cd-rom, een video. ‘We vragen iedereen een ode te brengen aan de techniek en om het leven niet nodeloos ingewikkeld te maken zeg ik dan: beschouw je eigen productpresentatie als zo’n lofzang op techniek en stuur die naar ons op. Vertel er even bij waarom jij uitgerekend dit product zo’n staaltje van vernuft vindt dat het een ode aan de techniek waard is.’
Alle odes worden gepubliceerd op de website www.odeaandetechniek en in het tijdschrift verschijnt elke twee weken een selectie van de leukste inzendingen.
Naast bedrijven zijn scholieren de belangrijkste deelnemerscategorie omdat van hen immers zoveel afhangt. Zo moeten havisten en vwo’ers die een van de exacte opleidingsprofielen doen, in een van hun laatste jaren een zogenoemd profielwerkstuk maken. Van den Brink: ‘Meestal gaat dat dan over iets technisch. Die werkstukken zijn met een begeleidende motivatie eveneens heel geschikt om als Ode aan de Techniek in te sturen.’
De twee overige categorieën worden gevormd door studenten en ‘overige belangstellenden.’ Zo was er vorig jaar een mevrouw van tachtig jaar die een ode bracht aan de rollator. De jongste deelnemer van dit jaar, Wim Dijksterhuis, is dertien en heeft een ode gebracht aan de LED, de Light Emitting Diode.
Er is door het gebrek aan technici te lang over techniek gepraat als probleem. Ode aan de Techniek is bedoeld om ons het gevoel te geven dat we met zijn allen eigenlijk heel goed bezig zijn. Dat mensen voortdurend bezig zijn technische oplossingen te bedenken voor maatschappelijke vraagstukken. Van den Brink: ‘Het aardige van Ode aan de Techniek is daarbij dat het niet de zoveelste top down geparachuteerde pr-actie is, maar dat het iets is dat van onderop komt. De mensen op wie de actie zich richt zijn tevens degenen die de actie gaande houden. Door een ode te brengen opent menigeen zichzelf de ogen: Wat zit die techniek eigenlijk mooi in elkaar. Bovendien kan Ode aan de Techniek uitgroeien tot en platform waar bedrijven aan de ene kant en scholieren en studenten aan de andere kant kennis nemen van elkaars activiteiten. Aan bedrijven verschaft Ode aan de Techniek in elk geval een podium waarop zij gratis hun kunsten kunnen vertonen.’
Inzenden kan tot 1 juni. Op 24 juni worden de winnaars bekendgemaakt tijdens de slotmanifestatie in Amsterdam waar ook prominenten uit het bedrijfsleven en de politiek elkaar ontmoeten bij het tweede Technologiedebat. Dit jaar gaat dat over de toekomst van het omroepbestel.
Fotobijschriften
Hermans1.jpg
MKB-voorzitter Hermans overhandigt de Ode-bokaal aan mede-oprichter Paul Sommeling van Mansolar.
Hermans2.jpg.
panel.jpg:
Het panel tijdens de slotmanifestatie Ode aan de Techniek 2003 in Nemo (Amsterdam), in debat over het aantrekkelijker maken van techniek. V.l.n.r. debatleider Peter van Ingen (presentator van Buitenhof – NPS), Loek Hermans (MKB), Sjoerd Vollebregt (CEO Stork), Jacob Fokkema (rector magnificus TU-Delft) en professor Ben Veltman.
Mansolar.jpg:
Scholieren bouwen zelf een zonnecel met de bouwdoos van Mansolar, winnaar van de Ode-bokaal.
Beetle.jpg:
Trompet.jpg
Leerlingen van het Ichtus College in Dronten stuurden dit jaar een Ode in aan de trompet, immers óók techniek!
Zeewaterverdamper.jpg
Het grootste deel van het aardoppervlak (71 %) bestaat uit water. toch heeft meer dan een miljard mensen geen toegang tot schoon drinkwater. het meeste water is namelijk zout of niet toegankelijk. door van zout zeewater zoet drinkwater te maken kan hier volgens ir. Humphrey Gouverneur verandering in komen. Hij brengt daarom een ode aan de zeewaterverdamper.
Loxx.jpg
Ontwerper Basten Leijh studeerde eind 2002 af aan de Design Academy in Eindhoven op zijn ontwerp voor de ideale stadsfiets en bracht daar een ode aan.
Rollator.jpg
Mevrouw Brouwer (80) uit Eindhoven bracht een ode aan de rollator. Door met een rollator te lopen komen mensen het huis uit, kunnen ze hun conditie op peil houden, die anders bij gedwongen verblijf in een stoel zeer snel achteruit zou gaan.
Simulator.jpg
Ir. Robert Hoevers bracht een ode aan de formule 1 simulator. Daarmee kunnen zowel professionele coureurs als amateurs realistisch virtueel racen met een zelfgekozen auto op een zelfgekozen circuit.
MPC_POS5.TIF:
Het Rotterdamse staalconstructiebedrijf Huisman-Itrec bracht een Ode aan zijn nieuwe Multi Purpose Catamaran voor het verplaatsen van grote off shore-installaties.
VOOR DE DC-3 WAS VLIEGEN EEN BEPROEVING: KLAPPEREND LINNEN
Veilig en comfortabel
Nog steeds vliegen er 1200 DC-3’s over de wereld. Het bijna zeventigjarige toestel moest veilig en comfortabel zijn, een opdracht waarin bouwer Douglas Aircraft Company zonder meer in is geslaagd. Breng een ode en win een rondvlucht in een Dakota.
Ook deze zomer vertrekken weer zo’n vier miljoen Nederlanders met het vliegtuig naar een buitenlandse vakantiebestemming. Ze stappen gedachteloos in wat meestal een Boeing 737 is, het werkpaard van de charterluchtvaart. Toch heeft niet de Boeing 737 het moderne luchtreizen vormgegeven maar de Douglas DC-3, het toestel dat in de jaren vijftig en zestig vliegen binnen bereik van grote groepen Nederlanders bracht.
Dit artikel is een ode aan de DC-3, ook wel bekend als ‘Dakota’. Er is een stichting met als enig doel het brengen van een ode aan de Dakota: de Dutch Dakota Association (DDA), gevestigd in een hangar op Schiphol-Oost. Deze organisatie met 3500 leden doet dat door Dakota’s vliegwaardig te houden. Ik ben vandaag uitgenodigd om een vlucht te maken in een Dakota en krijg tekst en uitleg van directeur, Anne Cor Groeneveld, een (verkeers-)vlieger in hart en nieren.
Na het tragische ongeval met een Dakota in 1996 – overigens niet te wijten aan nalatigheid van de DDA – heeft het de vereniging veel moeite gekost om de luchtvaartautoriteiten ervan te overtuigen dat vliegen met een Dakota verantwoord is. De DDA vliegt nu ‘onder JAR-OPS’, wat zoveel betekent dat de DDA de facto een erkende luchtvaartmaatschappij is met alle controle die daarbij hoort. Om die reden moeten we ons melden bij gebouw ‘106’, een van de laatste restanten van het ‘oude’ Schiphol. Er wordt ingecheckt en we moeten langs douane en security. Dan met een bus het platform over naar het vliegtuig, ‘de machine’, zoals onze waakzame stewardess zegt. De kist draagt de kleuren van sponsor Martinair die als Martin’s Air Charter met dit type vliegtuig in de jaren zestig vakantiegangers begon te vervoeren.
LICENTIE
De eerste DC-3 vloog op 17 december 1935, volgend jaar zeventig jaar geleden. Nog altijd vliegen er zo’n 1200 rond. Volgens de fabrikant zijn er 10 654 van gebouwd, plus 8500 in licentie in de Sovjetunie en 2500 in Japan.
Veilig en comfortabel. Dat moest hij zijn. Ik kan het beamen. Je zit ruim, hebt prima uitzicht en je kunt heel goed met elkaar praten. Voor de DC-3 was vliegen een beproeving: klapperend linnen. Zitten tussen buizen en een hels kabaal. En betrekkelijk onveilig. De aanzet tot het bouwen van de DC-3 was een ongeluk met een Fokker-toestel.
Op 31 maart 1931 was een Fokker F-10a Trimotor van Transcontinental & Western Airlines (later Trans World Airlines, TWA) op weg van Kansas City naar Wichita op een hoogte van 500 voet om een onweersbui te omzeilen, toen het toestel plotseling neerstortte bij Cotton Falls. Alle inzittenden, onder wie het illustere Notre Dame footballteam, kwamen om het leven. Naar verluidt was een breuk in de vleugel de oorzaak geweest van de ramp. Veiligheid werd door dit voorval opeens een grote prioriteit in de civiele luchtvaart, die in de VS nog in de kinderschoenen stond.
Omdat Boeing alleen passagiersvliegtuigen leverde aan zijn eigen luchtvaartmaatschappij, United Airlines, wendde TWA zich tot de Douglas Aircraft Company. De DC-1 (DC staat voor Douglas Commercial) was een voor zijn tijd ongeëvenaard ruim vliegtuig. De innovatie zat hem met name in de vorm van de goed gestroomlijnde vleugel: een lichte pijlstand maar enorm robuust. Op een promotiefoto rijdt een stoomwals over de vleugel heen zonder dat deze vervormt. Het principe van de vleugelconstructie is een torsiedoos, opgebouwd uit een voorligger en een achterligger met haaks daarop ribben en afgespannen met een dragende huid. Licht en enorm stijf. Voor het hele vliegtuig geldt dat de aluminiumhuid de constructie zijn stijfheid geeft, waardoor het geraamte of binnenwerk heel licht kon worden uitgevoerd.
UIVER
Van de DC-1 is maar een exemplaar gebouwd. De DC-2 lijkt sterk op de DC-1, maar de romp is 60 cm langer en biedt daardoor ruimte aan twee extra passagiersstoelen. Anthony Fokker zag dat de aluminiumschaalromp zijn constructies van stalen buizen bespannen met linnen zou verdringen en wist een licentie te verkrijgen van Douglas om de DC-2 in Europa te verkopen. De KLM werd met de DC-2 ‘Uiver’ in 1934 tweede in de Londen-Melbourne-race. Dat is bijzonder, want de tegenstanders vlogen met speciaal geprepareerde racevliegtuigen. Nog opmerkelijker was dat de ‘Uiver’ gewoon het traject van de lijndienst vloog, een omweg dus. De meeste racevliegtuigen haalden hun eindbestemming niet eens. Het was een enorme opsteker voor de betrouwbaarheid van de DC-2. Er werden er 156 van gemaakt, een groot aantal voor die tijd, waarin het normaal was dat van een ontwerp slechts enkele exemplaren werden gebouwd
Toen kwam de directeur van American Airlines met het verzoek om een versie van de DC-2 met een grotere romp, waarin plaats was voor bedden. Zakenmensen zouden ’s nachts met deze Douglas Skysleeper Transport naar hun bestemming vliegen en daar de volgende dag uitgerust aan het werk kunnen gaan. Er konden veertien passagiers in. Zij reisden met hetzelfde gerief als in een Pullman-slaapwagen van de spoorwegen. In de tweede helft van de jaren dertig was dit type, de DC-3, het meest toonaangevende passagiersvliegtuig.
SKYTRAIN
Zodra de VS betrokken raakten bij de Tweede Wereldoorlog, werd de DC-3 nog uitsluitend gebouwd voor militaire doeleinden. De bekendste aanduiding is de C-47. (C staat voor militair transport en 47 wil zeggen dat het hier ging om het 47ste type transportvliegtuig voor het leger.) Het vliegtuig heette Skytrain. In gevolge de Lend and Lease Act ontving de Britse Royal Air Force een groot aantal (zo’n 1900) C-47’s en hier heetten ze ‘Dakota’. De RAF gebruikte (behalve voor jagers, die agressieve namen kregen, zoals Spitfire) geografische aanduidingen voor vliegtuigen. Transportvliegtuigen kregen altijd de naam van een landstreek en omdat de C-47 een Amerikaans vliegtuig was, noemden de Britten ze daarom Dakota. Vanwege de alliteratie gingen allengs alle militaire DC-3’s ‘Dakota’ heten.
Er doen al of niet apocriefe verhalen over de Dakota de ronde. Er bestaat een foto waarop een compleet bataljon op de vleugels heeft plaatsgenomen. Een piloot die tijdens de Berlijnse luchtbrug een lading van 64 balken aluminium moest overvliegen, merkte dat hij bij de start moeilijk loskwam en dat het vliegtuig zwaar in de hand lag. Na de landing bleek dat de balken verkeerd waren gelabeld. Het bleek om staal te gaan in plaats van aluminium en het vliegtuig was dus 100 % overbeladen.
Onze vlucht voert op zo’n 300 m hoogte over Noord-Holland. Het verschil met zo’n saaie Boeing 737-vlucht is dat we allemaal even in de cockpit mogen. (‘Als u maar niet praat met de vliegers’, bezweert de stewardess.) En na afloop wil de captain wel op de foto met mijn tienjarige zoon Victor, die zijn luchtdoop heeft gehad. Als Victor wat verlegen schokschoudert bast de gezagsvoerder: ‘Kom op joh, je moet altijd doen wat de captain zegt: we gaan samen bij de prop staan.’ Zo gezegd, zo gedaan.
www.dutchdakota.nl
(kadertje met dakota-lgo)
De technische leek die de meest originele Ode brengt, mag in een Dakota een rondvlucht maken, beschikbaar gesteld door de Dutch Dakota Association. De hoofdprijs voor de school of klas die de beste Ode brengt is een geldbedrag van vijfduizend euro, te besteden aan een schoolreis met een technisch-educatief doel. Technisch studenten kunnen een stage winnen die beschikbaar is gesteld door Altran Technologies. Het bedrijf of de professional die de mooiste Ode brengt, wint de Ode Bokaal. De prijswinnaars worden bekendgemaakt op 30 juni tijdens het slotspektakel in het Nationaal Luchtvaart Themapark Aviodrome te Lelystad. Odes insturen kan tot 15 juni: info@odeaandetechniek.nl of Postbus 256, 1110 AG Diemen, o.v.v. ‘Ode’
(quotes)
Een ongeluk met een Fokker-toestel was de aanleiding de DC-3 te bouwen
De aluminiumhuid geeft de constructie zijn stijfheid
(FOTO’s)
(pba)
Een Douglas Commercial-3.
(pbavleugel)
De innovatie van de DC-3 zat hem in de goed gestroomlijnde vleugel.
Het aandeel studenten dat een bèta- of technische opleiding volgt ligt in Nederland eenderde tot de helft lager dan in Denemarken, Finland, Zweden en Duitsland. In 2000 studeerde slechts 14% van de Nederlandse studenten af in exacte wetenschappen, tegen 21% gemiddeld in de Europese Unie. In de meeste EU-landen stijgen de inschrijvingen voor bèta- en technische studies bovendien, terwijl zij in Nederland dalen.
Aldus het ‘Deltaplan Bèta en Techniek’ dat het kabinet vlak voor de feestdagen publiceerde. Een leraar van de middelbare school van mijn dochter herinnerde me aan een vuistregel: in een doorsnee klas heeft 20% van de kinderen talent voor exacte vakken, 40% leert met vallen en opstaan, en bij de overige 40% zal exact onderricht niet beklijven. Dat betekent dat bèta’s een electorale minderheid zijn. In een democratie dreigt dan het onderspit.
Rond 1965 deed zich het tamelijk unieke verschijnsel voor dat een hele generatie stemgerechtigd en mondig werd terwijl de welvaart explodeerde. De culturele revolutie die dat teweegbracht, stelde jongeren in staat zélf te bepalen wat ze studeerden én om hun docenten de maat te nemen.
Niet dat hier – zoals in China – Rode Gardisten leraren terecht lieten staan, maar het volgen van lessen werd vrijwillig, en activisme stond gelijk aan kennisverwerving. Maatschappijstudies waren een fantastisch vehikel voor de Sturm und Drang, want, tja, natuurkunde valt moeilijk marxisties-leninisties (zo werd het geschreven) te maken.
Vrijheid leidde tot gemakzucht, de ene onderwijshervorming werd op de andere gestapeld, en het exacte onderwijs kalfde steeds verder af. De desastreuze gevolgen daarvan beginnen nu pas aan het licht te komen, en dan alleen doordat grote multinationals dreigen met hun R&D te vertrekken, omdat de kennis in Nederland ontbreekt.
Dat is nog het meest navrante: er is geen appreciatie voor wetenschapsbeoefening als zodanig, maar slechts de angst dat onze kennissamenleving gevaar loopt. Illustratief is de discussie rond de toekenning van kcis-geld aan de lofar-telescoop: of het wat oplevert, wilden enkele Kamerleden weten.
Wetenschap levert in principe alleen onbruikbare kennis op, totdat iemand er een toepassing voor bedenkt. Soms gebeurt dat snel, soms langzaam, soms gebeurt het nooit. Daar wordt die wetenschap niet meer of minder wetenschappelijk van. Het bewijst dat ‘innovatie’ een onnavolgbaar proces is. Zo verzuchtte Govert Schilling in de Volkskrant dat al die nutteloze sterrenkunde ons ooit het vege lijf gaat redden als we die gigantische komeetinslag willen afwenden die er ooit een keer gaat komen.
Wie goed leest herkent in het beleidsproza de hand van de Maagdenhuisbezetter. Er moet een ‘platform’ komen om dingen ‘te concretiseren’. Het is die gammagolf van destijds die nu de ministeries en advieslichamen bevolkt. Bèta’s moeten daar niet om treuren want ze hebben het zelf laten gebeuren. In tegenstelling tot de Culturele Revolutie in China was het hier niet de razernij van een massale lastercampagne tegen het oude intellect, maar gewoon een democratische beweging waartegen 20% van de klas met de 40% twijfelaars best een tegenbeweging had kunnen mobiliseren.
In plaats daarvan las ik in de bijlage M van NRC weer zo’n litanie van onze brille, die schampert over het Nederlandse onderzoeksklimaat en de fantastische mogelijkheden in de VS. Typisch de weg van de minste weerstand. Doe er dan wat aan sukkels, denk ik dan. Als je niet gestoord wilt worden in je wetenschapsbeoefening, moet je er niet van staan te kijken als de rest van de samenleving de poten onder je stoel vandaan zaagt.
Met één Plasterk win je deze oorlog niet. Waar zie je nou een welbespraakte bèta een televisieprogramma domineren? En zelfs als dat wel het geval zou zijn: blaffende beta’s bijten niet. Ga liever de politiek in en zorg dat je bij die geldkraan komt.
Dit artikel verscheen in Het Financieele Dagblad op 19 juni 2003
Techniek heeft een natuurlijke achterstand op kunst, cultuur, politiek en economie. Zij zijn veeleisend, terwijl techniek dienend is.
Erwin van den Brink over de strijd tegen het afglijden van Nederland als technologieland
Techniek is vandaag alomtegenwoordig. We worden wakker door een wekker, we doen een plas op de wc, we draaien de kraan open voor een slok water, zetten het koffiezetapparaat aan en stappen onder de douche: allemaal pure techniek. Die alomtegenwoordigheid maakt techniek onzichtbaar. Blijven we techniek over het hoofd zien, dan is de uiterste consequentie dat techniek teloorgaat, omdat techniek niet zoals natuur vanzelf de kop opsteekt. Boomwortels komen altijd door het asfalt heen, niet andersom.
Techniek is niet iets om je de hele dag mee bezig te houden. Een uitvinding is er om ons het leven te vergemakkelijken om ons werk uit handen te nemen en dat is niet het geval als techniek voortdurend aandacht zou vragen.
Techniek heeft een natuurlijke achterstand op kunst, cultuur, politiek en economie omdat die juist bestaan door zich te manifesteren, door aandacht en bemoeienis. Kunst die gewoon wordt, houdt daarmee de facto op kunst te zijn. Politiek die geen beroep doet op mensen is geen politiek. In cultuur, politiek en in de economie is menselijke geldingsdrang, het vragen van aandacht, de natuurlijke zijnstoestand. Zij zijn veeleisend, terwijl techniek dienend is.
NRC Handelsblad luidde vorige maand de alarmbel over het onderhoud van KLM-vliegtuigen. Grondwerktuigkundigen hadden verzuimd een periodieke opfriscursus op tijd te volgen en daardoor waren hun papieren verlopen. Ach en wee. Pas in laatste instantie kwam in die berichtgeving de vermoedelijke oorzaak aan bod. ‘Ze hebben het waarschijnlijk te druk gehad’, meldde een woordvoerder.
Zonder technici kan de KLM niet vliegen, maar ook een systeem als de gezondheidszorg vergt dagelijks technische ondersteuning. De Technische Universiteit Delft maakt al enkele jaren reclame voor zichzelf met de slogan dat achter elke medicus een technicus staat. Heel wat televisiedrama is gesitueerd in ziekenhuizen. Doktoren zijn de helden. Voor de technicus is zelfs geen bijrol weggelegd.
Dat gebrek aan maatschappelijke waardering leidt tot een tekort aan technici. Onlangs vertelde een woordvoerder van een grote industriële machinebouwer dat veel elektriciteitscentrales in Nederland nu zo’n veertig jaar oud zijn en dus binnen afzienbare tijd moeten worden vervangen. Zijn bedrijf wil graag centrales bouwen, maar kan zulke klussen niet aannemen, omdat in Nederland geen ingenieurs meer rondlopen die ze kunnen bouwen. Dat betekent dat we op den duur steeds meer stroom zullen moeten importeren.
Techniek vereist voortdurende toewijding van de hele samenleving. Dat besef is verdwenen. Mensen hebben de neiging zich aan die toewijding te onttrekken. Ze noemen een uitvinding ‘een wonder der techniek’. Dat is merkwaardig want als techniek iets niet is, is het een wonder. De Grote Van Dale geeft als omschrijving van een wonder: ‘iets dat men niet verklaren kan’. Ik zou niet graag in een apparaat stappen, waarvan de werking niet valt te verklaren.
Als er sprake is van een wonder der techniek dan bedoelen we eigenlijk onze verwondering over ons eigen vernuft. Onze scheppingsdrang, dat is het eigenlijke wonder dat we niet kunnen verklaren. Alhoewel, de mens is slim en de mens is lui en vindingrijkheid is een combinatie van die twee. Het kost wat moeite, maar dan hebben we ook wat.
Bill Joy, de baas van Sun Microsystems, schetste enkele jaren terug wat apocalyptisch in zijn essay De Toekomst heeft ons niet nodig, hoe de techniek in een gerobotiseerde wereld het verder af kan zonder de mens. Dat is een gevaarlijke toekomstdroom. Wij hebben onszelf het waanidee aangepraat dat techniek het zo onderhand wel zonder ons af kan met bijvoorbeeld de notie van de ‘post-industriële’ samenleving en de overtuiging dat onderwijs en arbeid niet langer utilitair zouden behoren te zijn maar in de eerste plaats dienen tot zelfontplooiing. De samenleving kan wat betreft technologie zo onderhand wel overschakelen op de automatische piloot, is het impliciete idee.
Zou de mens dan werkelijk tot volledige zelfontplooiing komen als hij zich niet meer druk hoeft te maken over het vinden van voedsel, huisvesting, veiligheid en gezondheid? Of het in bedrijf houden van de energievoorziening, mobiliteit en communicatiesystemen? Vinden we dan in deze Brave New World zonder materiële zorgen genoeg voldoening in de wereld van kunst, cultuur, media? Zouden we, verlost van de noodzaak van toewijding aan de technische vooruitgang, tot een ongekende creatieve en artistieke ontplooiing komen? Of leeft die wereld van kunst en cultuur juist door het becommentariëren van wetenschap en techniek en zou zij zonder dat verzeilen in een decadente doodsheid?
Artistieke scheppingsdrang wordt gezien als ‘goddelijk’, omdat de kunstenaar er naar streeft volstrekt authentieke beelden en klanken te maken. Maar zijn die beelden en klanken niet altijd ook een reflectie van de wereld om ons heen, een wereld die verregaand is geïndustrialiseerd. En is het niet juist in de techniek, in het vinden van toepassingen, gebruiksmogelijkheden van wetenschappelijke kennis dat de mens zich in zijn scheppingsdrang meet met God. Daarom zijn veel uitvindingen aanvankelijk ook van de hand gewezen als duivels. Kunnen vliegen als een vogel, voortrazen in een trein, elektrisch licht, de telefoon, kernsplijting en klonen: zo had God het niet bedoeld. Niet kunst maar techniek is de voortzetting van de Schepping. Mensen hebben de wereld naar hun hand gezet.
Aannemelijk en angstwekkend is dat zonder onze voortdurende toewijding techniek verdwijnt. Eerst verplaatsen bedrijven hun R&D naar het buitenland en uiteindelijk zullen we voor onze nutsvoorzieningen afhankelijk worden van de goedertierenheid van het buitenland.
Wie zich de uiterste consequentie voor de geest probeert te halen van een samenleving die techniek irrelevant verklaart, moet maar eens denken aan het experiment van Pol Pot die in Cambodja technologie per decreet afschafte: the killing fields.
Wie omgekeerd de dagelijkse vervulling van de behoeften uit de pyramide van Maslow koestert – voedsel, veiligheid, huisvesting – moet ook kunnen stilstaan bij de techniek die daarvoor nodig is en aldus waardering opbrengen voor het werkleger technici dat daarmee bezig is.
Vandaar een Ode aan de Techniek.
Erwin van den Brink is hoofdredacteur van De Ingenieur. Dit is een verkorte versie van de rede die hij vandaag houdt tijdens de manifestatie Ode aan de Techniek in Nemo te Amsterdam. www.odeaandetechniek.nl
In Science Centrum NEMO vindt op 19 juni de slotmanifestatie Ode aan de Techniek 2003 plaats. In gezelschap van tweehonderd prominente Nederlanders uit de wereld van industrie, onderwijs en politiek maakt de jury De Meest Meeslepende Ode 2003 bekend. De aanwezigen debatteren vervolgens over wat te doen tegen het afglijden van Nederland als technologieland. ‘Ode’ is een mogelijke oplossing: gewoon aan (jongeren) laten zien hoe leuk techniek is.
Een lofzang op ons vernuft
(Door Erwin van den Brink)*
Waarom vinden wij het nodig dat iedereen een Ode aan de Techniek brengt? Omdat techniek zichzelf nooit op de voorgrond plaatst. Techniek is uit de aard der zaak ‘dienstbaar’, om niet te zeggen slaafs. Niet voor niets waren in de Oudheid slaven vaak ‘ingenieurs’; als degenen die het werk moesten doen, hadden zij het meeste baat bij technische hulpmiddelen.
Techniek is vandaag alomtegenwoordig. Alles wat we doen, gebeurt met behulp van techniek en de wereld om ons heen bestaat nagenoeg helemaal uit dingen die wij met techniek hebben gemaakt. We worden wakker door een wekker, we doen een plas op de wc, we draaien de kraan open voor een slok water, zetten het koffiezetapparaat aan en stappen onder de douche: allemaal pure techniek, maar sta er eens bij stil. Stel de eerste vijf minuten na ontwaken eens voor zonder techniek. Techniek beheerst elk aspect van ons dagelijks leven, is onontkoombaar. Dat leidt tot gebrek aan contrast. Die alomtegenwoordigheid maakt techniek onzichtbaar. Het is mooi dat al die spullen ons niet voortdurend lastigvallen met het feit dat ze er zijn – bijvoorbeeld door dienst te weigeren of stuk te gaan.
Die overdaad heeft ons verblind. Willen we techniek op waarde schatten, dan moeten we haar eerst weer leren zien. Blijven we techniek over het hoofd zien, dan is de uiterste consequentie dat techniek teloorgaat, omdat techniek niet zoals natuur vanzelf de kop opsteekt. Boomwortels komen altijd door het asfalt heen, niet andersom.
UTOPIE
Techniek heeft ons zo’n materiële utopie gebracht dat we niet alleen blind maar ook blasé zijn geworden, waardoor we de nadelen uitvergroten ten opzichte van de voordelen. Milieuvervuiling en energieverbruik ten opzichte van veiligheid, comfort, een betere gezondheid, langere levensverwachting.
Techniek wordt in het algemeen ook minder chique gevonden dan wetenschap. Techniek is veel minder dan wetenschap onderdeel van het culturele discours. Maar niet alleen bij de elite, ook onder brede lagen van de bevolking is techniek de laatste decennia steeds minder een onderdeel van cultuurbeleving: spel, opvoeding, onderwijs. Een mooi voorbeeld is het mobieltje. Voor de meeste kinderen is dat geen wonder van techniek maar een begerenswaardig speeltje. Hoewel het gemiddelde kind het absoluut niet ziet als een technisch artefact en geen weet heeft van de werking, is de invloed ervan op hoe kinderen met elkaar omgaan enorm: hun sociale netwerken bestaan grotendeels door het uitwisselen van sms-berichten.
Er is sprake van een bijna bizarre discrepantie. Met de intensivering van het gebruik van technologie is de onwetendheid en onverschilligheid over hoe het werkt, wie het maakt en wat voor inspanning dat kost juist toegenomen. Die passieve afkeer van techniek, dat is niet erg voor ‘de techniek’, maar wel voor onszelf. En zo nodeloos. Wat is er nu interessanter dan ons te verbazen over ons eigen vernuft en onze vindingrijkheid? Dat is wat de manifestatie Ode aan de Techniek beoogt.
LABORATORIA
Techniek went snel. Neem nou computers. Een halve eeuw geleden waren dat mysterieuze, zoemende kasten in laboratoria. Nu heeft iedereen er eentje voor zijn snufferd. En oh wee als hij het even niet doet. Dan vervloeken we ‘Microshit’. Niets went zo snel als nieuwe techniek.
Eigenlijk is dat ook begrijpelijk. Techniek is niet iets om je de hele dag mee bezig te houden. Een uitvinding is er om ons het leven te vergemakkelijken om ons werk uit handen te nemen en dat is niet het geval als techniek voortdurend aandacht zou vragen.
Techniek heeft wat dat betreft een natuurlijke achterstand op kunst, cultuur, politiek en economie omdat die juist bestaan door zich te manifesteren, door aandacht en bemoeienis. Kunst die gewoon wordt, houdt daarmee de facto op kunst te zijn. Politiek die geen beroep doet op mensen is geen politiek. In cultuur, politiek en in de economie is menselijke geldingsdrang, het vragen van aandacht, de natuurlijke zijnstoestand. Zij zijn veeleisend, terwijl techniek dienend is.
FLYER
Natuurlijk, als er een spectaculaire nieuwe uitvinding wordt gedaan, is de belangstelling groot. Dit jaar gedenken we dat het honderd jaar geleden is dat voor het eerst een vliegtuig vloog dat goed en volledig bestuurbaar was: de Flyer van de gebroeders Wright. Zeker in het eerste decennium van de vorige eeuw stond vliegen enorm in de belangstelling. Vliegeniers of aviateurs waren helden, die hun moed ook regelmatig bekochten met de dood. Tegenwoordig wekken vliegtuigen vooral irritatie op. Behalve als we zelf op vakantie willen. Vaak zitten we dan in een Airbus, een merknaam die uitdrukt hoe gewoon vliegen eigenlijk is. Je neemt een bus, alleen gaat die door de lucht.
De meeste uitvindingen worden al spoedig normaal en wekken dan alleen nog de belangstelling als er zich een ramp mee voltrekt. Een luchtvaartramp bijvoorbeeld. Dat is dan met name een grote schande, een schandaal. NRC-Handelsblad luidde vorige maand de alarmbel over het onderhoud van KLM-vliegtuigen. Grondwerktuigkundigen hadden verzuimd een periodieke opfriscursus op tijd te volgen en daardoor waren hun papieren verlopen. Ach en wee. Pas in laatste instantie kwam in die berichtgeving de vermoedelijke oorzaak aan bod. ‘Ze hebben het waarschijnlijk te druk gehad’, meldde een woordvoerder.
Zonder technici kan de KLM niet vliegen, maar ook een systeem als de gezondheidszorg vergt dagelijks technische ondersteuning. De Technische Universiteit Delft maakt al enkele jaren reclame voor zichzelf met de slogan dat achter elke medicus een technicus staat. Heel wat televisiedrama is gesitueerd in ziekenhuizen. Doktoren zijn de helden. Voor de technicus is zelfs geen bijrol weggelegd.
Dat gebrek aan maatschappelijke waardering leidt tot een tekort aan technici. Onlangs vertelde een woordvoerder van een grote industriële machinebouwer dat veel elektriciteitscentrales in Nederland nu zo’n veertig jaar oud zijn en dus binnen afzienbare tijd moeten worden vervangen. Zijn bedrijf wil graag centrales bouwen, maar kan zulke klussen niet aannemen, omdat in Nederland geen ingenieurs meer rondlopen die ze kunnen bouwen. Dat betekent dat we op den duur steeds meer stroom zullen moeten importeren.
LOGOS
Waarmee weer eens is aangetoond dat techniek niet vanzelf werkt, maar voortdurend aan de praat moet worden gehouden door honderdduizenden ontwerp- en onderhoudstechnici. Op Schiphol, bij het elektriciteitsbedrijf, de telecomprovider, de waterleiding, in het poldergemaal, in het ziekenhuis, de spoorwegen, Rijkswaterstaat, enzovoorts. Techniek bestaat niet alleen uit fysieke dingen, zoals gebouwen, machines, apparaten en infrastructuur van wegen, leidingen en andere verbindingen. Techniek is voor alles nog steeds een broos sociaal systeem van een voortdurend toenemende complexiteit. Honderdduizenden onderhoudstechnici, storingsmonteurs, operators en systeembewakers houden de infrastructuur elke dag aan de praat, terwijl vele tienduizenden ingenieurs bezig zijn de vastgelegde kennis (logos) te onderhouden en uit te breiden. Ten slotte zijn tienduizenden bezig om een nieuwe generatie toekomstige technici te onderwijzen in de vaardigheid (tecnos) om die kennis toe te passen, opdat zij tezijnertijd het werk kunnen overnemen om zo de continuïteit te verzekeren. Technologie is een samentrekking van die twee Griekse woorden.
Aan de inputkant van het systeem, het onderwijs, is momenteel storing: de toevoer naar het technisch onderwijs stagneert en nadert een kritische grens. Als de storing te lang duurt, gaat die zich in het systeem voortplanten in de vorm van uitval.
WONDER
Techniek vereist voortdurende toewijding van de hele samenleving. Dat besef is verdwenen. Mensen hebben de neiging zich aan die toewijding te onttrekken. Ze noemen een uitvinding ‘een wonder der techniek’. Dat is merkwaardig want als techniek iets niet is, is het een wonder. De Grote Van Dale geeft als omschrijving van een wonder: ‘iets dat men niet verklaren kan’. Ik zou niet graag in een apparaat stappen, waarvan de werking niet valt te verklaren. Okee, vaak maken apparaten gebruik van natuurwetenschappelijke verschijnselen die op een theoretisch niveau nog niet volledig en eenduidig kunnen worden verklaard, maar waar we dankzij eindeloos meten op een empirisch niveau in elk geval mee opstaan en naar bed gaan.
Als er sprake is van een wonder der techniek dan bedoelen we eigenlijk onze ver-wondering over ons eigen vernuft, onze vindingrijkheid. Onze creativiteit, scheppingsdrang, dat is het eigenlijke wonder dat we niet kunnen verklaren. Alhoewel, ach, de mens is slim en de mens is lui en vindingrijkheid is een combinatie van die twee. Het kost wat moeite, maar dan hebben we ook wat.
Die moeite, die zit ons niet lekker. Een contradictie: dat we moeite moeten doen om gemak te creëren. We zouden willen dat we de techniek zover zouden kunnen autonomiseren dat zij voortaan zichzelf voortdrijft. We zijn al druk doende met zelfassemblerende systemen op nanoschaal en software die zichzelf repareert. Maar zouden we ook niet in onze eigen macrowereld kunnen zorgen dat wegen zichzelf aanleggen en repareren, sloten zichzelf uitbaggeren, steden zichzelf vernieuwen. Kortom, dat we ‘er geen omkijken meer naar hebben?’
Bill Joy, de baas van Sun Microsystems, schetste die toestand enkele jaren terug wat apocalyptisch in zijn essay De Toekomst heeft ons niet nodig. De techniek in een gerobotiseerde wereld die het verder af kan zonder de mens, maakt de mens overbodig. Wij hebben onszelf het waanidee aangepraat dat techniek het zo onderhand wel zonder ons af kan met bijvoorbeeld de notie van de ‘post-industriële’ samenleving en de overtuiging dat onderwijs en arbeid niet langer utilitair zouden behoren te zijn maar in de eerste plaats dienen tot zelfontplooiing. De samenleving kan wat betreft technologie zo onderhand wel overschakelen op de automatische piloot, is het impliciete idee.
Zou de mens dan werkelijk tot volledige zelfontplooiing komen als hij zich niet meer druk hoeft te maken over het vinden van voedsel, huisvesting, veiligheid en gezondheid? Of het in bedrijf houden van de energievoorziening, mobiliteit en communicatiesystemen? Vinden we dan in deze Brave New World zonder materiële zorgen genoeg voldoening in de wereld van kunst, cultuur, media, de wereld? Zouden we, verlost van de noodzaak van toewijding aan de technische vooruitgang, tot een ongekende creatieve en artistieke ontplooiing komen? Of leeft die wereld van kunst en cultuur juist door het becommentariëren van wetenschap en techniek en zou zij zonder dat verzeilen in een decadente doodsheid?
DA VINCI
De artistieke vitaliteit is altijd het grootst geweest in perioden van technische en wetenschappelijke vooruitgang, al was het maar vanwege de maatschappelijke onrust die deze vooruitgang teweegbracht. Leonardo da Vinci was behalve schilder en beeldhouwer ook ingenieur, constructeur. Dat was de Renaissance. Daarna kwam de Verlichting en vervolgens de Industriële Revolutie. De mechanisatie en elektrificatie van de twintigste eeuw leidden tot een ongekende artistieke expressie. De dadaïsten en popart verhieven industriële goederen zélf tot kunst.
Artistieke scheppingsdrang wordt gezien als ‘goddelijk’, omdat de kunstenaar er naar streeft volstrekt authentieke beelden en klanken te maken. Maar zijn die beelden en klanken niet altijd ook een reflectie van de wereld om ons heen, een wereld die verregaand is geïndustrialiseerd. En is het niet juist in de techniek, in het vinden van toepassingen, gebruiksmogelijkheden van wetenschappelijke kennis dat de mens zich in zijn scheppingsdrang meet met God. Daarom zijn veel uitvindingen aanvankelijk ook van de hand gewezen als duivels. Kunnen vliegen als een vogel, voortrazen in een trein, elektrisch licht, de telefoon, kernsplijting en klonen: zo had God het niet bedoeld. Niet kunst maar techniek is de voortzetting van de Schepping. Mensen hebben de wereld naar hun hand gezet.
Indien we nu echter zeggen dat we techniek ver genoeg hebben gebracht en dat ze het verder maar zelf zonder ons moet uitzoeken, brengen we die goddelijke gave in onszelf om zeep.
CINEMATOGRAFIE
Daarmee zetten we zekerheden op het spel. We maken ons meer afhankelijk in plaats van minder. Maar wat erger is: het leidt ook tot stagnatie in de wereld van kunst, cultuur en politiek, omdat die hun voornaamste klankbord verliezen. Zoals voorheen de automobiel het dramaturgische focuspunt was in de cinematografie, zo is momenteel de computer het artefact waar omheen met name thrillerscripts worden geschreven. Het feit dat er tegenwoordig handycams zijn die in kwaliteit niet meer onderdoen voor de logge cinemascopecamera’s uit de jaren vijftig heeft een enorme invloed gehad op de filmstijl.
Het is dus gevaarlijk om te denken dat techniek zichzelf draaiende houdt en bovendien zou in een wereld waarin techniek autonoom is techniek ook geen onderdeel meer uitmaken van onze belevingswereld. En dat zou een hele saaie, doodse wereld zijn.
Maar aannemelijker en angstwekkender is dat zonder onze voortdurende toewijding techniek verdwijnt. Eerst verplaatsen bedrijven hun R&D naar het buitenland en uiteindelijk zullen we voor onze nutsvoorzieningen afhankelijk worden van de goedertierenheid van het buitenland.
Wie zich de uiterste consequentie voor de geest probeert te halen van een samenleving die techniek irrelevant verklaart, moet maar eens denken aan het experiment van Pol Pot die in Cambodja technologie per decreet afschafte: the killing fields.
Wie omgekeerd de dagelijkse vervulling van de behoeften uit de pyramide van Maslow koestert – voedsel, veiligheid, huisvesting – moet ook kunnen stilstaan bij de techniek die daarvoor nodig is en aldus waardering opbrengen voor het werkleger technici dat daarmee bezig is.
tekst erwin van den brink m.m.v. ir. peter baeten, ing. sander terbruggen en thijs van velzen
illustratie peter wellema
Het Dossier
Ode aan de Techniek
Van katapult
tot rollator
Het waarom van prijsvraag en manifestatie
Miskend genie
In Science Centrum NEMO vindt op 19 juni de slotmanifestatie Ode aan de Techniek 2003 plaats. Het Technologietijdschrift De Ingenieur begon in januari met deze prijsvraag ter bevordering van de techniekbeoefening in Nederland. De deelnemers brachten odes uit aan zowel de katapult, de rollator, de Tatra als aan de Beemster en de autarkische woning. Hoofdredacteur Erwin van den Brink legt in onderstaand essay uit waarom de prijsvraag noodzakelijk is: techniek als miskend genie.
Waarom vinden wij het nodig dat iedereen een Ode aan de Techniek brengt? Omdat techniek zichzelf nooit op de voorgrond plaatst. Techniek is uit de aard der zaak ‘dienstbaar’, om niet te zeggen slaafs. Niet voor niets waren in de Oudheid slaven vaak ‘ingenieurs’; als degenen die het werk moesten doen, hadden zij het meeste baat bij technische hulpmiddelen.
Techniek is vandaag alomtegenwoordig. Alles wat we doen, gebeurt met behulp van techniek en de wereld om ons heen bestaat nagenoeg helemaal uit dingen die wij met techniek hebben gemaakt. We worden wakker door een wekker, we doen een plas op de wc, we draaien de kraan open voor een slok water, zetten het koffiezetapparaat aan en stappen onder de douche: allemaal pure techniek, maar sta er eens bij stil. Stel de eerste vijf minuten na ontwaken eens voor zonder techniek. Techniek beheerst elk aspect van ons dagelijks leven, is onontkoombaar. Dat leidt tot gebrek aan contrast. Die alomtegenwoordigheid maakt techniek onzichtbaar. Het is mooi dat al die spullen ons niet voortdurend lastigvallen met het feit dat ze er zijn – bijvoorbeeld door dienst te weigeren of stuk te gaan.
Die overdaad heeft ons verblind. Willen we techniek op waarde schatten, dan moeten we haar eerst weer leren zien. Blijven we techniek over het hoofd zien, dan is de uiterste consequentie dat techniek teloorgaat, omdat techniek niet zoals natuur vanzelf de kop opsteekt. Boomwortels komen altijd door het asfalt heen, niet andersom.
UTOPIE
Techniek heeft ons zo’n materiële utopie gebracht dat we niet alleen blind maar ook blasé zijn geworden, waardoor we de nadelen uitvergroten ten opzichte van de voordelen. Milieuvervuiling en energieverbruik ten opzichte van veiligheid, comfort, een betere gezondheid, langere levensverwachting.
Techniek wordt in het algemeen ook minder chique gevonden dan wetenschap. Techniek is veel minder dan wetenschap onderdeel van het culturele discours. Maar niet alleen bij de elite, ook onder brede lagen van de bevolking is techniek de laatste decennia steeds minder een onderdeel van cultuurbeleving: spel, opvoeding, onderwijs. Een mooi voorbeeld is het mobieltje. Voor de meeste kinderen is dat geen wonder van techniek maar een begerenswaardig speeltje. Hoewel het gemiddelde kind het absoluut niet ziet als een technisch artefact en geen weet heeft van de werking, is de invloed ervan op hoe kinderen met elkaar omgaan enorm: hun sociale netwerken bestaan grotendeels door het uitwisselen van sms-berichten.
Er is sprake van een bijna bizarre discrepantie. Met de intensivering van het gebruik van technologie is de onwetendheid en onverschilligheid over hoe het werkt, wie het maakt en wat voor inspanning dat kost juist toegenomen. Die passieve afkeer van techniek, dat is niet erg voor ‘de techniek’, maar wel voor onszelf. En zo nodeloos. Wat is er nu interessanter dan ons te verbazen over ons eigen vernuft en onze vindingrijkheid? Dat is wat de manifestatie Ode aan de Techniek beoogt.
LABORATORIA
Techniek went snel. Neem nou computers. Een halve eeuw geleden waren dat mysterieuze, zoemende kasten in laboratoria. Nu heeft iedereen er eentje voor zijn snufferd. En oh wee als hij het even niet doet. Dan vervloeken we ‘Microshit’. Niets went zo snel als nieuwe techniek.
Eigenlijk is dat ook begrijpelijk. Techniek is niet iets om je de hele dag mee bezig te houden. Een uitvinding is er om ons het leven te vergemakkelijken om ons werk uit handen te nemen en dat is niet het geval als techniek voortdurend aandacht zou vragen.
Techniek heeft wat dat betreft een natuurlijke achterstand op kunst, cultuur, politiek en economie omdat die juist bestaan door zich te manifesteren, door aandacht en bemoeienis. Kunst die gewoon wordt, houdt daarmee de facto op kunst te zijn. Politiek die geen beroep doet op mensen is geen politiek. In cultuur, politiek en in de economie is menselijke geldingsdrang, het vragen van aandacht, de natuurlijke zijnstoestand. Zij zijn veeleisend, terwijl techniek dienend is.
FLYER
Natuurlijk, als er een spectaculaire nieuwe uitvinding wordt gedaan, is de belangstelling groot. Dit jaar gedenken we dat het honderd jaar geleden is dat voor het eerst een vliegtuig vloog dat goed en volledig bestuurbaar was: de Flyer van de gebroeders Wright. Zeker in het eerste decennium van de vorige eeuw stond vliegen enorm in de belangstelling. Vliegeniers of aviateurs waren helden, die hun moed ook regelmatig bekochten met de dood. Tegenwoordig wekken vliegtuigen vooral irritatie op. Behalve als we zelf op vakantie willen. Vaak zitten we dan in een Airbus, een merknaam die uitdrukt hoe gewoon vliegen eigenlijk is. Je neemt een bus, alleen gaat die door de lucht.
De meeste uitvindingen worden al spoedig normaal en wekken dan alleen nog de belangstelling als er zich een ramp mee voltrekt. Een luchtvaartramp bijvoorbeeld. Dat is dan met name een grote schande, een schandaal. NRC-Handelsblad luidde vorige maand de alarmbel over het onderhoud van KLM-vliegtuigen. Grondwerktuigkundigen hadden verzuimd een periodieke opfriscursus op tijd te volgen en daardoor waren hun papieren verlopen. Ach en wee. Pas in laatste instantie kwam in die berichtgeving de vermoedelijke oorzaak aan bod. ‘Ze hebben het waarschijnlijk te druk gehad’, meldde een woordvoerder.
Zonder technici kan de KLM niet vliegen, maar ook een systeem als de gezondheidszorg vergt dagelijks technische ondersteuning. De Technische Universiteit Delft maakt al enkele jaren reclame voor zichzelf met de slogan dat achter elke medicus een technicus staat. Heel wat televisiedrama is gesitueerd in ziekenhuizen. Doktoren zijn de helden. Voor de technicus is zelfs geen bijrol weggelegd.
Dat gebrek aan maatschappelijke waardering leidt tot een tekort aan technici. Onlangs vertelde een woordvoerder van een grote industriële machinebouwer dat veel elektriciteitscentrales in Nederland nu zo’n veertig jaar oud zijn en dus binnen afzienbare tijd moeten worden vervangen. Zijn bedrijf wil graag centrales bouwen, maar kan zulke klussen niet aannemen, omdat in Nederland geen ingenieurs meer rondlopen die ze kunnen bouwen. Dat betekent dat we op den duur steeds meer stroom zullen moeten importeren.
LOGOS
Waarmee weer eens is aangetoond dat techniek niet vanzelf werkt, maar voortdurend aan de praat moet worden gehouden door honderdduizenden ontwerp- en onderhoudstechnici. Op Schiphol, bij het elektriciteitsbedrijf, de telecomprovider, de waterleiding, in het poldergemaal, in het ziekenhuis, de spoorwegen, Rijkswaterstaat, enzovoorts. Techniek bestaat niet alleen uit fysieke dingen, zoals gebouwen, machines, apparaten en infrastructuur van wegen, leidingen en andere verbindingen. Techniek is voor alles nog steeds een broos sociaal systeem van een voortdurend toenemende complexiteit. Honderdduizenden onderhoudstechnici, storingsmonteurs, operators en systeembewakers houden de infrastructuur elke dag aan de praat, terwijl vele tienduizenden ingenieurs bezig zijn de vastgelegde kennis (logos) te onderhouden en uit te breiden. Ten slotte zijn tienduizenden bezig om een nieuwe generatie toekomstige technici te onderwijzen in de vaardigheid (tecnos) om die kennis toe te passen, opdat zij tezijnertijd het werk kunnen overnemen om zo de continuïteit te verzekeren. Technologie is een samentrekking van die twee Griekse woorden.
Aan de inputkant van het systeem, het onderwijs, is momenteel storing: de toevoer naar het technisch onderwijs stagneert en nadert een kritische grens. Als de storing te lang duurt, gaat die zich in het systeem voortplanten in de vorm van uitval.
WONDER
Techniek vereist voortdurende toewijding van de hele samenleving. Dat besef is verdwenen. Mensen hebben de neiging zich aan die toewijding te onttrekken. Ze noemen een uitvinding ‘een wonder der techniek’. Dat is merkwaardig want als techniek iets niet is, is het een wonder. De Grote Van Dale geeft als omschrijving van een wonder: ‘iets dat men niet verklaren kan’. Ik zou niet graag in een apparaat stappen, waarvan de werking niet valt te verklaren. Okee, vaak maken apparaten gebruik van natuurwetenschappelijke verschijnselen die op een theoretisch niveau nog niet volledig en eenduidig kunnen worden verklaard, maar waar we dankzij eindeloos meten op een empirisch niveau in elk geval mee opstaan en naar bed gaan.
Als er sprake is van een wonder der techniek dan bedoelen we eigenlijk onze ver-wondering over ons eigen vernuft, onze vindingrijkheid. Onze creativiteit, scheppingsdrang, dat is het eigenlijke wonder dat we niet kunnen verklaren. Alhoewel, ach, de mens is slim en de mens is lui en vindingrijkheid is een combinatie van die twee. Het kost wat moeite, maar dan hebben we ook wat.
Die moeite, die zit ons niet lekker. Een contradictie: dat we moeite moeten doen om gemak te creëren. We zouden willen dat we de techniek zover zouden kunnen autonomiseren dat zij voortaan zichzelf voortdrijft. We zijn al druk doende met zelfassemblerende systemen op nanoschaal en software die zichzelf repareert. Maar zouden we ook niet in onze eigen macrowereld kunnen zorgen dat wegen zichzelf aanleggen en repareren, sloten zichzelf uitbaggeren, steden zichzelf vernieuwen. Kortom, dat we ‘er geen omkijken meer naar hebben?’
Bill Joy, de baas van Sun Microsystems, schetste die toestand enkele jaren terug wat apocalyptisch in zijn essay De Toekomst heeft ons niet nodig. De techniek in een gerobotiseerde wereld die het verder af kan zonder de mens, maakt de mens overbodig. Wij hebben onszelf het waanidee aangepraat dat techniek het zo onderhand wel zonder ons af kan met bijvoorbeeld de notie van de ‘post-industriële’ samenleving en de overtuiging dat onderwijs en arbeid niet langer utilitair zouden behoren te zijn maar in de eerste plaats dienen tot zelfontplooiing. De samenleving kan wat betreft technologie zo onderhand wel overschakelen op de automatische piloot, is het impliciete idee.
Zou de mens dan werkelijk tot volledige zelfontplooiing komen als hij zich niet meer druk hoeft te maken over het vinden van voedsel, huisvesting, veiligheid en gezondheid? Of het in bedrijf houden van de energievoorziening, mobiliteit en communicatiesystemen? Vinden we dan in deze Brave New World zonder materiële zorgen genoeg voldoening in de wereld van kunst, cultuur, media, de wereld? Zouden we, verlost van de noodzaak van toewijding aan de technische vooruitgang, tot een ongekende creatieve en artistieke ontplooiing komen? Of leeft die wereld van kunst en cultuur juist door het becommentariëren van wetenschap en techniek en zou zij zonder dat verzeilen in een decadente doodsheid?
DA VINCI
De artistieke vitaliteit is altijd het grootst geweest in perioden van technische en wetenschappelijke vooruitgang, al was het maar vanwege de maatschappelijke onrust die deze vooruitgang teweegbracht. Leonardo da Vinci was behalve schilder en beeldhouwer ook ingenieur, constructeur. Dat was de Renaissance. Daarna kwam de Verlichting en vervolgens de Industriële Revolutie. De mechanisatie en elektrificatie van de twintigste eeuw leidden tot een ongekende artistieke expressie. De dadaïsten en popart verhieven industriële goederen zélf tot kunst.
Artistieke scheppingsdrang wordt gezien als ‘goddelijk’, omdat de kunstenaar er naar streeft volstrekt authentieke beelden en klanken te maken. Maar zijn die beelden en klanken niet altijd ook een reflectie van de wereld om ons heen, een wereld die verregaand is geïndustrialiseerd. En is het niet juist in de techniek, in het vinden van toepassingen, gebruiksmogelijkheden van wetenschappelijke kennis dat de mens zich in zijn scheppingsdrang meet met God. Daarom zijn veel uitvindingen aanvankelijk ook van de hand gewezen als duivels. Kunnen vliegen als een vogel, voortrazen in een trein, elektrisch licht, de telefoon, kernsplijting en klonen: zo had God het niet bedoeld. Niet kunst maar techniek is de voortzetting van de Schepping. Mensen hebben de wereld naar hun hand gezet.
Indien we nu echter zeggen dat we techniek ver genoeg hebben gebracht en dat ze het verder maar zelf zonder ons moet uitzoeken, brengen we die goddelijke gave in onszelf om zeep.
CINEMATOGRAFIE
Daarmee zetten we zekerheden op het spel. We maken ons meer afhankelijk in plaats van minder. Maar wat erger is: het leidt ook tot stagnatie in de wereld van kunst, cultuur en politiek, omdat die hun voornaamste klankbord verliezen. Zoals voorheen de automobiel het dramaturgische focuspunt was in de cinematografie, zo is momenteel de computer het artefact waar omheen met name thrillerscripts worden geschreven. Het feit dat er tegenwoordig handycams zijn die in kwaliteit niet meer onderdoen voor de logge cinemascopecamera’s uit de jaren vijftig heeft een enorme invloed gehad op de filmstijl.
Het is dus gevaarlijk om te denken dat techniek zichzelf draaiende houdt en bovendien zou in een wereld waarin techniek autonoom is techniek ook geen onderdeel meer uitmaken van onze belevingswereld. En dat zou een hele saaie, doodse wereld zijn.
Maar aannemelijker en angstwekkender is dat zonder onze voortdurende toewijding techniek verdwijnt. Eerst verplaatsen bedrijven hun R&D naar het buitenland en uiteindelijk zullen we voor onze nutsvoorzieningen afhankelijk worden van de goedertierenheid van het buitenland.
Wie zich de uiterste consequentie voor de geest probeert te halen van een samenleving die techniek irrelevant verklaart, moet maar eens denken aan het experiment van Pol Pot die in Cambodja technologie per decreet afschafte: the killing fields.
Wie omgekeerd de dagelijkse vervulling van de behoeften uit de pyramide van Maslow koestert – voedsel, veiligheid, huisvesting – moet ook kunnen stilstaan bij de techniek die daarvoor nodig is en aldus waardering opbrengen voor het werkleger technici dat daarmee bezig is.
Vandaar een Ode aan de Techniek.
www.odeaandetechniek.nl
(kader 1)
‘IN NEMO MAG JE ALLES AANRAKEN’
Wie vanaf de zuidkant de Amsterdamse IJtunnel inrijdt, krijgt het gevoel dat hij het vrachtruim van een veerboot induikt. Boven op de tunnelingang staat sinds 1997 een gebouw dat nog het meeste weg heeft van een zinkend schip. In het gebouw is het Science Centrum NEMO gevestigd, een educatieve attractie waar mensen kennis kunnen maken met wetenschap en techniek.
Jaarlijks bezoeken een kleine 300 000 mensen NEMO. Het centrum is daarmee het grootste in Nederland, maar ook van Europa: 3250 mensen kunnen zichzelf tegelijkertijd vermaken. NEMO richt zich voornamelijk op jongeren tussen de vier en zestien jaar. Oudere mensen zijn natuurlijk ook welkom. Bezoekers maken op interactieve wijze kennis met de hedendaagse wetenschap en techniek. ‘Het centrum is nadrukkelijk geen museum. In de meeste musea mag je niet aan de collectie komen. In NEMO is het juist de bedoeling om alles aan te raken en te experimenteren’, zegt Hendrike Lighthart Schenk van NEMO. ‘Spelenderwijs leren bezoekers meer over techniek en wetenschap.’
In Nederland zijn in totaal tien zogenaamde Science Centra gevestigd. Zij zijn aangesloten bij de Vereniging Science Centra, Association of Science Centers in the Netherlands and Flanders, die in 1999 is opgericht. Hierbij zit ook het Belgische centrum Technopolis uit Mechelen. De vereniging streeft naar uitwisseling van ervaring en verbetering van samenwerking tussen de verschillende centra. Ook probeert de vereniging te voorkomen dat ze elkaar de wind uit de zeilen nemen. Elk centrum moet zijn eigen thema hebben.
In Nederland en Europa is een groot tekort aan mensen met een bètaopleiding. Mensen met een technische of wetenschappelijke opleiding zijn cruciaal voor de kenniseconomie, die in Nederland wordt nagestreefd. Recentelijk spraken de Europese ministers van onderwijs af te zorgen dat er 15 % meer bètastudenten in 2010 zijn. Een hele opgaaf. Op politiek niveau wordt daarom hard gezocht naar een manier om bètaopleidingen aantrekkelijk te maken. De Science Centra spelen een belangrijke rol bij de oplossing van dit probleem. NEMO moet techniek en wetenschap meer onder de aandacht brengen en populair maken. ‘Als je meer mensen in de bètahoek wilt krijgen, ben je te laat als je de studiekeuze probeert te beïnvloeden op zestienjarige leeftijd. Je moet kinderen van vier en vijf jaar oud interesseren voor wetenschap en techniek’, stelde demissionair minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen Maria van der Hoeven vorige maand. Zij kreeg begin mei in NEMO de Strategie-nota van de Vereniging Science Centra overhandigd. Ze benadrukte het belang van de deze centra in Nederland.(TvV)
www.e-nemo.nl
(bijschrift)
(kader 2)
TECHNOLOGIEDEBAT MET
HERMANS EN VOLLEBREGT
In het Amsterdamse Science Center Nemo vindt op donderdag 19 juni het slotspektakel van Ode aan de Techniek plaats. De manifestatie begint met de uitreiking van de prijs voor de beste, uitgebrachte Ode. Drs. Loek Hermans, VVD-minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen in het kabinet Kok II, zal de prijs uitreiken. Hermans wordt per 1 juli de nieuwe voorzitter van MKB-Nederland, de branchevereniging voor het midden- en kleinbedrijf.
Hermans, 51 jaar oud, studeerde politicologie. Van 1977 tot 1990 was hij lid van de Tweede Kamer der Staten-Generaal. In 1990 werd Hermans benoemd tot burgemeester van Zwolle. Vanaf 1994 was hij commissaris van de koningin in de provincie Friesland.
Na zijn ministerschap was Hermans onder meer actief als leider bij het overleg van de drie Nederlandse Technische Universiteiten om tot een verregaande samenwerking te komen. De drie TU’s willen op die manier meer studenten overhalen om techniek te studeren.
De topman van Stork, drs. Sjoerd Vollebregt, zal na de prijsuitreiking een toespraak houden. Hij is sinds 1 september 2002 chief executive officer (ceo) bij Stork. De 48-jarige econoom Vollebregt volgde toen ir. Aad Veenman op die naar de NS vertrok. Voordat hij bij Stork kwam, was Vollebregt onder meer manager en lid van de Raad van Bestuur bij Intexo en Ocean Group/Exel.
Vollebregt was in de jaren zeventig en tachtig een zeer succesvol wedstrijdzeiler. Hij nam deel aan de Olympische Spelen van 1976 in Montreal en die van 1980 in Moskou. Ook werd hij wereldkampioen.
Bij Stork werken wereldwijd 16 000 mensen in zeer diverse technische bedrijfstakken. Aan de ene kant is het bedrijf actief in de productie van high-tech onderdelen voor vliegtuigen en aan de andere kant is het bedrijf wereldmarktleider in productielijnen voor kippenslachterijen. Voor een uitgebreid interview met Sjoerd Vollebregt zie het volgende nummer van De Ingenieur, dat uitkomt op 20 juni.
Na de prijsuitreiking en de toespraak van Vollebregt volgt er een forumdiscussie onder leiding van journalist Peter van Ingen. Behalve Vollebregt en Hermans neemt prof.dr.ir. Jacob Fokkema deel aan het debat. Hij is sinds 2002 rector magnificus van de TU Delft. Daarnaast is hij in Delft sinds 1993 hoogleraar Toegepaste Geofysica en Petrofysica.
De 53-jarige Fokkema studeerde in 1976 af als elektrotechnisch ingenieur aan de TU Delft. In 1979 behaalde hij zijn doctorstitel. Sindsdien is hij altijd actief geweest in het wetenschappelijk onderwijs en onderzoek op vele plaatsen in de wereld. Hij was onder meer als postdoc verbonden aan de Stanford University in Californië (VS), als gasthoogleraar aan de Federal University of Bahia in Salvador (Brazilië) en de Universiteit Leuven.
Ook prof.dr.ir. Ben Veltman, oud-collegevoorzitter van de Universiteit Twente en ex-voorzitter van de Adviesraad voor het Wetenschaps- en Technologiebeleid (AWT), zit in het forum. De zeventigjarige Veltman is tevens juryvoorzitter voor de Ode aan de Techniek-prijs. Veltman verliet de UT in 1997 op 65-jarige leeftijd en begon aan een wereldreis per zeilboot. Een paar weken later, gekomen tot Brazilië, aanvaardde Veltman de benoeming tot AWT-voorzitter.
Leider van het debat bij de slotmanifestatie van Ode aan de Techniek is journalist Peter van Ingen. Hij studeerde rechten aan de Vrije Universiteit. Hij werkte daarna bij Stad Radio Amsterdam en bij de VPRO, waar hij onder meer het radioprogramma Het Gebouw presenteerde. Sinds 1987 werkt hij ook mee aan VPRO-televisieprogramma’s. Zo was hij presentator van Zomergasten en is momenteel gastheer van het politieke discussieprogramma Buitenhof.(PB)
(foto hermans)
(foto fokkema)
FESTO ZIT IN TECHNIEK EN DIDACTIEK
‘Technisch onderwijs moet leuk zijn.’ Met dit uitgangspunt probeert multinational Festo, gespecialiseerd in pneumatiek, een bijdrage te leveren aan het techniekonderwijs in Nederland. Het bedrijf heeft in Duitsland een speciale afdeling die zich volledig richt op didactiek. Festo bood dan ook uit zichzelf aan om de manifestatie Ode aan de Techniek te sponsoren met een rondvlucht per zeppelin, de prijs die de winnaar verdient.
Lesmateriaal van Festo, in de vorm van het softwarepakket Futurion, zit in het onderwijspakket van de meeste VMBO’s. Het programma neemt de leerling mee op een virtuele reis door de geschiedenis van de techniek. Deze interactieve tocht kan reëel worden als een leerling bijvoorbeeld, door bepaalde handelingen te verrichten, met de computer een boormachine aanstuurt. Soms komt Festo scholen tegemoet in de kosten door de hardware bij wijze van sponsoring te schenken.
Ook werkt de onderneming samen met ROC Helmond. Samen met het ROC en een aantal bedrijven is een mechatronicaproject opgezet, waarmee leerlingen zelf een flexibele productieautomatiseringsunit van Festo kunnen aanpassen.
Festo geeft ook cursussen op maat die algemeen technisch van aard zijn. Bijvoorbeeld over specialisatie pneumatiek, maar ook over bijvoorbeeld hydrauliek en automatisering. Volgens Festo is dit uitzonderlijk: de meeste bedrijven geven cursussen die de gebruiker leren omgaan met de door hun geleverde producten.(ST)
(QUOTES)
Techniek beheerst elk aspect van ons dagelijks leven
Techniek wordt minder chique gevonden dan wetenschap
Techniek heeft een natuurlijke achterstand op kunst en cultuur
Techniek vereist voortdurende toewijding van de hele samenleving
Nederland is zonder industrie gedoemd tot verarming
De nieuwe Hollandse ziekte
Welk doel stelt Nederland zich de komende eeuw? Afglijden tot een verarmde natie met veel inactieve burgers of met nieuw elan een industriebeleid op poten zetten, zodat er voor de derde maal een gouden toekomst gloort? Enkele aanbevelingen voor een nieuw kabinet.
Deïndustrialisatie, vergrijzing en een culturele onverschilligheid jegens techniek gaan de Nederlandse welvaart deze eeuw enorm in de tang nemen. Zonder vernieuwende industrie is Nederland gedoemd tot verarming van een hardnekkigheid en langdurigheid, die slechts een historische parallel heeft in de indolente achttiende eeuw. In de politieke analyses is hoegenaamd geen aandacht voor het gevaar van met name de sluipende deïndustrialisatie.
Onlangs liet Ad Huijser, als lid van de Raad van Bestuur van Philips de hoogste verantwoordelijke voor het wereldwijde technologiebeleid van het elektronicaconcern, bijna terloops weten dat de productie en ‘dus ook’ de research van Philips binnen een jaar of vijftien wel zullen zijn vertrokken uit Nederland, naar landen waar voldoende technici zijn en arbeid goedkoper is.
Terwijl hier de jeugd steeds schaarser wordt, willen bovendien steeds minder jongeren werken in beroepen waarvoor exacte dan wel technische kennis is vereist. Het percentage exact opgeleide academici is in Nederland nauwelijks de helft van het Europees gemiddelde, blijkt uit recent Europees onderzoek (Broad European Policy Guidelines, BEPG). Maar economische groei en dus welvaart is nog steeds gebaseerd op technische vooruitgang. Ook ontwikkeling van logistiek en diensten is afhankelijk van nieuwe techniek.
VERGRIJZING
Na 2010 neemt het aantal 65-plussers drastisch toe. Nu vormen ze 8 % van de bevolking en in 2040 zal dat boven de 25 % liggen (CBS). Door de afwijkende bevolkingsopbouw zal in Nederland de vergrijzing wat later toeslaan dan in de rest van Europa, maar dan wél veel harder. Ook de Europese Commissie stelt in een recent rapport (The EU Economy 2002 Review) dat de vergrijzing de komende decennia het publieke debat zal gaan domineren. De verantwoordelijke eurocommissaris, Pedro Solbes, spreekt in dit verband van een ‘naderende demografische crisis’. De groei in Europa zal krimpen tot 1,25 %, terwijl de VS hun groei op 2,5 % kunnen handhaven.
Zorg en dienstverlening ten behoeve van koopkrachtige gepensioneerde ‘Zwitserlevers’ gaan op de markt van beroepskeuze en arbeidsmarkt concurreren met de industriële bedrijven om de steeds geringere hoeveelheid (toekomstige) arbeidskrachten. In haar recente rapport The State of the World Population ontvouwt de UNFPA (de VN-organisatie voor bevolkingspolitiek) de theorie van het ‘demografisch dividend’. Dit is de periode waarin de economisch actieve bevolking relatief omvangrijk is ten opzichte van de inactieve bevolking – kinderen én bejaarden. Dit moment doet zich voor wanneer de bevolkingsgroei terugloopt, het aantal kinderen daalt en de vergrijzing nog niet heeft toegeslagen.
Waar in ontwikkelingslanden een proportioneel groot kindertal de economisch actieve bevolking opzadelt met een te grote zorglast en aldus welvaartsontwikkeling frustreert, daar dreigt in de westerse wereld de economisch actieve bevolking in de loop van deze eeuw te bezwijken onder de zorgvraag van ouderen met als gevolg een rem op de vooruitgang. Bedrijven wijken uit naar regio’s waar zich dat dividend manifesteert: Azië en Oost-Europa.
De voor de hand liggende strategie om dit tij te keren is om gericht immigratie te bevorderen. De discussie daarover is geopend. Nederland zou dan aan een kennisinfuus komen te liggen. De vraag is overigens in hoeverre een actieve immigratiepolitiek zoden aan de dijk zet. Het verschil in groei tussen Europa en de VS is grotendeels te verklaren door de grotere aantrekkingskracht van de VS op technotalent uit Azië.
ZELFVOORZIENEND
Immigratie als overlevingsstrategie gaat voorbij aan de wezenlijk vraag en die is: in welke mate wil Nederland zelfvoorzienend blijven en welke technische en wetenschappelijke competenties zijn daarvoor nodig? Stroom bijvoorbeeld, waarom importeren we die niet volledig? Dan hebben we die techneuten die daar werken ook niet meer nodig. Omgekeerd: als we vinden dat we niet van andere landen afhankelijk willen zijn, dan zullen we ook in staat moeten zijn om zelf zulke faciliteiten te bouwen en te onderhouden en dus de kennis daarvoor in stand te houden en verder te ontwikkelen.
We kunnen werken aan technologie om met steeds minder actieven te voorzien in de vraag van niet-actieven naar zorg maar ook naar diensten en producten: minimaal invasieve chirurgie, het monitoren van lichaamsfuncties op afstand, allerlei minder belastende onderzoeksmethoden en therapieën, waardoor ouderen minder ‘onder behandeling’ zijn, gerobotiseerde thuishulp, zelfsturende beltaxi’s: in seniorentechnologie ligt een schone toekomst. U verzint wat en er zijn wel weer ergens techneuten die het kunnen maken, is het niet hier dan wel in Polen of Vietnam.
Seniorentechnologie kan de druk op de actieven om met arbeid bij te dragen aan de zorg weliswaar verlichten, maar zij zullen wel moeten helpen de kosten van die technologie op te brengen. Omdat het aantal actieven slinkt, zal de toegevoegde waarde die zij genereren moeten toenemen om de welvaart op peil te houden.
Om dat te bewerkstelligen moeten wij nieuwe economische activiteiten ontwikkelen, waarin wij ons wereldwijd zó onderscheiden dat de hele wereld op dat terrein niet om ons heen kan. Een (export-)activiteit waarmee we zoveel toegevoegde waarde creëren dat het slinkend aantal actieven toch de nationale welvaart in stand kan houden.
ZEESLEPER
Om aan te geven wat ik hier bedoel met ‘onderscheidend’ kan ik Nederland als ‘het vervoersbedrijf van Europa’ noemen. Of ‘Nederland als de zeesleper van de wereld’. Als zich een scheepsramp voordoet hebben Nederlanders om de een of andere reden altijd meteen een voet tussen de deur. Helaas is de toegevoegde waarde van vervoer niet zo groot en is Hollands Glorie ondanks zijn heroïek niet de kurk die ons allemaal drijvend houdt.
In off shore zijn we goed, in weg- en waterbouw en in waterbeheer, en dat zullen we ook wel blijven. Net zoals we goed zijn in katalyse, procestechnologie in het algemeen. Een voorbeeld van een industrieel octrooi waarmee een Nederlands bedrijf een unieke positie heeft in een exportmarkt, is de duwschakelband in de continu variabele transmissie van VDT die hard op weg is wereldwijd de standaardversnellingsbak voor personenauto’s te worden. Ook glare, een nieuw en zeer sterk en licht materiaal voor de romphuid van vliegtuigen, de cd-romtechnologie van Philips en de radartechnologie van Thales behoren tot deze categorie octrooien. Overigens is VDT inmiddels Duits (Robert Bosch) en Thales Frans, hetgeen iets zegt over de waarde van de op deze plekken voortgebrachte kennis.
Er is niet al te veel tijd meer om op deze bescheiden roem te teren en dus moeten we onze industrie herdefiniëren, daarvoor uit bestaande referentiekaders stappen en een aantal nieuwe nationale competenties formuleren. Een aardig voorbeeld hiervan gaven enkele strategieconsultants onlangs in Het Financieele Dagblad. Als Nederland te klein is om een hoofdrol te spelen in grote onderzoeksthema’s zoals life sciences, nanotechnologie, dan moeten we ons er in specialiseren om kennis te ontwikkelen waarmee je die kennis kunt lokaliseren en kunt alloceren: Nederland als de kennistransporteur, -makelaar van de wereld. In het historisch licht van Nederland als de uitgever van Europa tijdens de Gouden Eeuw vind ik dat een zeer goede herdefinitie van een bestaande economische activiteit.
LICHT
Want nationaal talent wortelt in de geschiedenis. Daarom ook wil de gedachte mij maar niet loslaten dat Nederland en de Nederlanders een metafysische relatie hebben met licht. Hollandse meesters schilderden wereldberoemd licht, Hollands Licht. De lichtmicroscoop is een Nederlandse uitvinding. Sindsdien is Nederland altijd toonaangevend geweest in de optica en de daarmee samenhangende precisie-instrumentenbouw (telescopen en satellieten) en dus ook op het gebied van de astronomie en (nog steeds) het moderne ruimteonderzoek – inmiddels in ook alle andere frequentiegebieden van het elektromagnetisch spectrum naast het zichtbare licht. Verder abstraherend zou je ons nationale talent kunnen omschrijven als ‘waarneming’: op het gebied van radar (Thales, voorheen Hollandse Signaal Apparaten) wordt de Nederlandse productontwikkeling elders in de wereld met argusogen gevolgd. Philips ontstond als een gloeilampenfabriek, maar werd een wereldspeler met producten en patenten op het gebied van licht. De bekendste spin-off is ASML, een van de slechts drie bedrijven in de wereld die in staat zijn precisiemachines te bouwen die met licht chips etsen op wafers. In de bedrijfstak van de (digitale) fotokopieermachines is Océ een niet onaanzienlijke speler. Licht dus.
Licht, omdat Nederlandse wetenschappers, zoals de natuurkundige Nicolaas Bloembergen, al decennia lang een goede partij meeblazen in de wetenschap die zich bezighoudt met licht. Bloembergen won in 1981 een Nobelprijs voor zijn bijdrage aan de ontwikkeling van de laserspectroscopie. Nederland is behoorlijk toonaangevend in de fotonica. De ontwikkelingen op dit gebied in Delft, Twente en Eindhoven worden in de hele wereld nauwlettend gevolgd.
TITANENSTRIJD
Een van de meest veelbelovende toepassingen, zo niet De Heilige Graal van de fotonica, is een computer die niet werkt op elektriciteit maar op licht. Stel je voor: het rondpompen van elektronen door een atoomrooster gaat gepaard met weerstand, warmte, elektromagnetische interferentie (‘overspraak’) tussen circuits en, vooral, traag, met slechts 10 % van de lichtsnelheid. Een hoop gedoe. Licht kent geen weerstand, fotonische cicuits interfereren niet. Het grootste probleem is het stilzetten van pulsen en ze vervolgens weer wegzenden, een soort optische condensator waarmee licht schakelbaar wordt. Het temmen van het licht is een titanenstrijd. Volgens deskundigen zou zo’n computer een miljoen maal krachtiger zijn dan wat wij nu gewend zijn.
Wat zouden, in het licht van de vergrijzing en de dreigende verarming, de nationale revenuen zijn als wij in deze duizelingwekkende technologie de uitvindingen doen en de octrooien weten te vestigen die ons land wereldspeler maakt in bijvoorbeeld de bouw van optische transistoren?
Het gaat niet zozeer om de fotonica op zich. Maar het spreekt tot de verbeelding. Er zijn misschien andere, betere, voorbeelden. Waar het om gaat is dat we een beperkt aantal heldere, concrete doelen en uitdagingen formuleren, waarmee we de komende decennia vooruit kunnen. Want tot dusver heeft het industriebeleid in Nederland – voor zover je daar nog van kunt spreken – een hoog me too gehalte: aanhaken bij grote trends en van alles wat. Het is niet erg om ‘de boot te missen’ als we in staat zijn om zelf een boot te bouwen.
Nederland is een industrieland. Grote perioden van voorspoed zijn in onze geschiedenis voorafgegaan door het eerst opnieuw uitvinden van de industrie. Dat ging op voor de Gouden Eeuw en dat ging zo vanaf 1870. Dat was mede te danken aan een onderwijshervorming – de HBS die bij wet werd ingesteld in 1863. De Hogere Burger School was meer dan een eeuw de leverancier van technisch en natuurwetenschappelijk talent.
ASSEMBLAGE
De laatste keer dat de regering industrialisatie serieus ter hand nam was in 1946, toen de regeringscommissie onder leiding van ir. Th.P. Tromp besloot een nationale vliegtuig (en later ook ruimtevaart-) industrie op te zetten. Ook de omvorming van De Staats Mijnen naar het huidige chemiebedrijf DSM in de jaren zestig is een goed voorbeeld van de herdefiniëring van een oude industrietak in een moderne evenknie. Maar toch is onze algehele voorstelling van wat industrie is, de ‘moderne maak- en procesindustrie’ nog altijd gestoeld op het concept van de fabriek, zoals dat is ontstaan vanaf 1870. Die fabriek verdwijnt langzamerhand. Wat er voor in de plaats komt, is enigszins voor te stellen aan de hand van decentralisatie van pc-assemblage. Tot voor enige jaren waren dat uitsluitend klassieke grote assemblagelijnen. Wie de weg weet, kan nu in het kleinbedrijf om de hoek buurtwerkplaatsen vinden waar maatwerk-pc’s van het ‘huismerk’ worden samengesteld uit dezelfde modules die je vindt in het binnenste van een merk-pc.
Industrieconsultant Patricia Moody en Richard Morley, de uitvinder van de Programmable Logic Controller, werken die fabricage van de toekomst verder uit in hun boek The Technology Machine. Rapid prototyping technieken zullen evolueren tot productiemethoden die ‘achter in de winkel’ passen. Het zal duidelijk zijn dat de Nederlandse ruimtelijke ordening met zijn strikte scheiding van functies totaal niet is voorbereid op deze nieuwe vorm van industrialisatie.
Het is geen toeval dat met het verdwijnen van de HBS (door de instelling van de Mammoetwet) in 1968 ook het industrieel elan en de status van techniek over hun hoogtepunt heen waren. Vanaf dat moment zette de deïndustrialisatie in. De naoorlogse generatie had zijn utopie bereikt en kreeg oog voor de schaduwzijden van de welvaartsmaatschappij. De grammofoonplaat was de verzinnebeelding van de popcultuur die in protest streefde naar echtheid. Plastic, even tevoren nog het materiaal van de toekomst, stond daarin symbool voor nep en namaak. Wat een ironie. Elpees werden geperst van vinyl, weet u nog? Kunststof in zijn duizenden variëteiten, dat was de grote uitvinding van de scheikunde, een studie die jongeren vlak na de Tweede Wereldoorlog ontzettend hip vonden, ‘vet gaaf’, zouden ze nu zeggen. Voor de kinderen van die jongeren – de babyboomers – was en is chemie synoniem voor milieuvervuiling. Het is een inconsequente en slecht geïnformeerde generatie.
Hun afkeer van techniek luidde de opmars in van de maatschappijwetenschappen en de maatschappijkritiek maar toch scoort natuurwetenschappelijk onderzoek in internationale citatie-indexen nog steeds hoog, terwijl Nederland op het gebied van de mens- en maatschappijwetenschappen nooit internationaal toonaangevend is geworden. Dat zegt iets over ons nationale talent.
ZELFONTPLOOIING
Het idee dat Nederland nooit meer een industrieland zal zijn of zelfs nooit echt is geweest (‘we zijn een handelsvolk’), is a-historisch en ontstaan na 1970. We leerden op het HAVO en VWO, de opvolgers van de HBS, dat we vanuit een landbouwsamenleving (primair) waren geëvolueerd naar een industrienatie (secundair) om vervolgens een maatschappij te worden die dreef op diensten (tertiair) en de overheid (quartair) en dat wij die eerste twee stadia definitief hadden afgesloten. Dat is ideologische onzin.
Na de invoering van de Mammoetwet kwam de nadruk in het onderwijs immers steeds meer te liggen op zelfontplooiing door algemene vorming. Het was het sluitstuk van de arbeidersemancipatie – niemand zou nog in een fabriek behoeven te werken.
Tegen dat beeld is geen kruid gewassen. Er zit niets anders op dan ‘fabriek’ ingrijpend te herdefiniëren. De ‘fabriek’ van de toekomst wordt niet zozeer bevolkt door mensen die spullen maken met behulp van machines maar door mensen die producten ontwikkelen die ze laten maken door machines. Zulke fabrieken ontspruiten op de technocampus van de universiteit.
Weliswaar krimpt de werkgelegenheid in de landbouw en de industrie, maar dat komt doordat de kennisintensiviteit en dus productiviteit daar toeneemt. Rondom de duizenden producten die u aantreft in een supermarkt, bevindt zich een enorme media- en marketingindustrie. Maar al die goedjes moeten eerst wel worden uitgevonden, want er zit nog steeds geen gebakken lucht in die verpakkingen. Het vermenigvuldigende effect van de in mankracht relatief kleine voedselverwerkende industrie is zo bezien enorm. Zonder die research kan in het marketingtraject niet die grote toegevoegde waarde worden gecreëerd. Een diensteneconomie zonder industriële basis staat op drijfzand.
SPEERPUNTEN
Wij kunnen het heus nog wel een hele tijd uitzingen met die industrie die we sinds 1870 hebben opgebouwd, maar we kunnen de kennis die daar inzit steeds minder exclusief voor onszelf houden. Kennis heeft nu eenmaal de eigenschap zich te verspreiden, al is het maar vanwege het verloop van octrooien. Het concept heeft zijn langste tijd gehad.
Daarom is het hoog tijd dat we op zoek gaan naar nieuwe kennis, radicaal vernieuwende kennis, waarmee we een nieuwe industrie kunnen opzetten met op zijn gebied een aanzienlijke voorsprong op een groot deel van de rest van de wereld. Een Derde Industriële Revolutie na de Eerste in de Gouden Eeuw en de Tweede eind negentiende eeuw.
Behalve fotonica kun je nog wel een stuk of wat van die speerpunten bedenken. Als ze maar doelgericht zijn. De Commissie Tromp had een duidelijk doel en boekte een concreet resultaat. De sluiting van de Staatsmijnen schiep een concreet doel en dito resultaat. De Deltawet had een doel, maar niemand wist dat we de open stormvloedkering en de Maeslantkering zouden bouwen, wonderen van innovatie.
De bouw van een lichtcomputer is een doel, ook al ligt dat nog heel ver weg. Dat we een kennissamenleving willen zijn, is geen doel maar een politieke platitude. Beleidsnota’s en ook de partijprogramma’s van de laatste Kamerverkiezingen staan vol met dit soort clichés.
We moeten industrie dus los leren zien van de oude concepten fabriek, assemblage, productielijn, procesinstallatie en dergelijke. Tegelijkertijd moeten we een beperkt aantal technisch-wetenschappelijke doelen concretiseren. Behalve de lichtcomputer het eerste afstotingsvrije volledig tissue-ge-engineerde kunsthart? Wie zal het zeggen.
Het probleem is dat als er al een sense of purpose is, een doelgerichtheid, die nooit wordt geïnternaliseerd in de politieke gremia, de Tweede Kamer en de regering. De enige manier om dat te bereiken is om van technologie een ministerspost met een departement te maken net zoals dat het geval is in Frankrijk en Duitsland en te zorgen dat die minister de geëigende technisch wetenschappelijke opleidingsachtergrond heeft. De laatste minister die in functie praktizerend technicus was, heette dr.ir. C. Lely en dat was aan het begin van de vorige eeuw.
Ten slotte: zoals de HBS de Tweede Industriële Revolutie de wind in de zeilen gaf, zo moet de Derde Industriële Revolutie worden geschraagd met een maatregel waardoor techniek in het hele curriculum van ons onderwijs vanzelfsprekend en onvermijdelijk, maar ook leuk, uitdagend en relevant wordt. Concrete doelen helpen daarbij beter dan ondoorgrondelijke beleidsnota’s. Toen de Amerikaanse president in 1960 zei dat zijn land voor het einde van het decennium een mens op de maan zou zetten, wilden veel jongeren bij NASA werken. Er valt een hoop te doen in de komende kabinetsperiode.
Veel activiteiten van het KIVI staan dit jaar in het teken van ‘Industrie en ingenieurs’. De dreigende teloorgang van onze industrie is ook de aanleiding om ‘Innovatie & Ingenieurs’ te kiezen als het thema van het KIVI-jaarcongres, dat op 11 september plaatsheeft aan de Technische Universiteit Eindhoven. Dat congres gaat over alle kansen en mogelijkheden die voorhanden zijn voor de industrie. Een van de sprekers is Philips-topman ir. Gerard Kleisterlee.
(QUOTES)
Zorg en dienstverlening ten behoeve van koopkrachtige gepensioneerde ‘Zwitserlevers’ gaan op de markt van beroepskeuze en arbeidsmarkt concurreren met de industriële bedrijven om de steeds geringere hoeveelheid arbeidskrachten
Een van de meest veelbelovende toepassingen, zo niet De Heilige Graal van de fotonica, is een computer die niet werkt op elektriciteit maar op licht
Ook de omvorming van De Staats Mijnen naar het huidige chemiebedrijf DSM in de jaren zestig is een goed voorbeeld van de herdefiniëring van een oude industrietak in een moderne evenknie
Zoals de HBS de Tweede Industriële Revolutie de wind in de zeilen gaf, zo moet de Derde Industriële Revolutie worden geschraagd met een maatregel waardoor techniek in het hele curriculum van ons onderwijs vanzelfsprekend en onvermijdelijk, maar ook leuk, uitdagend en relevant wordt
Lees hier De Ingenieur met het omslagverhaal over de lichtcomputer uit 2001: 2001-22-23
Het Financieele dagblad –
(Dit stuk verscheen in onder meer De Ingenieur en tevens op 11 februari 2003 in het Financieele Dagblad)
Om de Derde Industriele Revolutie
Nederlandse welvaart zit klem tussen gebrek aan industrie en vergrijzing, concludeert Erwin van den Brink. Ga een lichtcomputer bouwen. Dan heeft dit land een doel. Een kenniseconomie willen is geen doel, maar een politieke platitude.
De politieke analyses die voor de verkiezingen over ons zijn uitgestort, besteedden hoegenaamd geen aandacht aan de grootste bedreiging waar Nederland de komende jaren mee wordt geconfronteerd en waarop het nieuwe kabinet een antwoord moet vinden, namelijk die van de nationale verarming. De welvaart loopt gevaar door twee ontwikkelingen: vergrijzing en de-industrialisatie. Onlangs liet Ad Huijser, als bestuurslid van Philips de hoogste verantwoordelijke voor het wereldwijde technologiebeleid van het elektronicaconcern, weten dat productie en dus ook research van Philips binnen een jaar of vijftien vertrokken zijn uit Nederland, naar landen met voldoende technici en goedkope arbeid. Terwijl hier jeugd steeds schaarser wordt, willen bovendien steeds minder jongeren werken in beroepen waarvoor exacte dan wel technische kennis is vereist. Maar economische groei en welvaart zijn nog steeds gebaseerd op technische vooruitgang. Ook ontwikkeling van logistiek en diensten is afhankelijk van nieuwe techniek.
Na 2010 gaat het aantal 65-plussers drastisch toenemen. Nu vormen ze 8 procent van de bevolking en in 2040 zal dat boven 25 procent liggen. De verantwoordelijke eurocommissaris, Pedro Solbes, spreekt van een ‘naderende demografische crisis’. De economische groei in Europa zal krimpen tot 1,25 procent terwijl de VS hun groei op 2,5 procent kunnen handhaven. In haar recente rapport The State of the World Population ontvouwt de UNFPA (de VN-organisatie voor bevolkingspolitiek) de theorie van het demografisch dividend. Dit is de periode waarin de economisch actieve bevolking relatief omvangrijk is ten opzichte van de inactieve bevolking – kinderen en bejaarden. Dit moment doet zich voor wanneer de bevolkingsgroei terugloopt, het aantal kinderen daalt en de vergrijzing nog niet heeft toegeslagen.
Waar in ontwikkelingslanden een proportioneel groot kindertal de economisch actieve bevolking opzadelt met een te grote zorglast en aldus welvaartsgroei frustreert, daar dreigt in de westerse wereld de economisch actieve bevolking in de loop van deze eeuw te bezwijken onder de zorgvraag van ouderen. De voor de hand liggende strategie is om gericht immigratie te bevorderen. De vraag is of actieve immigratiepolitiek zoden aan de dijk zet. De groeivoorsprong van de VS is grotendeels te verklaren door de grotere aantrekkingskracht van de VS op technotalent uit AziÎ.
We kunnen werken aan technologie om met minder actieven te voorzien in de vraag van niet-actieven naar zorg, zoals het monitoren van lichaamsfuncties op afstand, minder belastende onderzoeksmethoden en therapieÎn waardoor ouderen minder behandeling behoeven, gerobotiseerde thuishulp, zelfsturende beltaxi’s. In seniorentechnologie ligt een schone toekomst.
Omdat het aantal actieven afneemt, zal de toegevoegde waarde die de actieven genereren moeten toenemen om de welvaart op peil te houden. Daarvoor moeten wij nieu-we economische activiteiten ontwikkelen waarin wij ons wereldwijd zÛ onderscheiden dat de wereld niet om ons heen kan. Een exportactiviteit waarmee we zoveel toegevoegde waarde creÎren dat het slinkend aantal actieven toch de nationale welvaart in stand kan houden.
Onderscheidend is Nederland bijvoorbeeld als ‘het vervoersbedrijf van Europa’. Of met ‘Nederland als de zeesleper van de wereld’. Als zich een scheepsramp voordoet, hebben Nederlanders altijd meteen een voet tussen de deur. Helaas is de toegevoegde waarde van vervoer niet zo groot en is Hollands Glorie ondanks zijn heroÔek niet de kurk die ons allemaal drijvend houdt. In offshore zijn we goed, ook in weg- en waterbouw en in waterbeheer en dat zullen we wel blijven. Net zoals we goed zijn in katalyse en procestechnologie in het algemeen.
Een voorbeeld van een industrieel octrooi waarmee een Nederlands bedrijf een unieke positie heeft in een exportmarkt is de duwschakelband in de continu variabele transmissie van VDT, die hard op weg is wereldwijd de standaardversnellingsbak voor personenauto’s te worden. Ook Glare, een nieuw, zeer sterk en licht materiaal voor de romphuid van vliegtuigen, de cd-romtechnologie van Philips en de radartechnologie van Thales behoren tot deze categorie octrooien. Overigens is VDT inmiddels Duits (Robert Bosch) en Thales Frans, wat iets zegt over de waarde van de voortgebrachte kennis. Er is niet veel tijd meer om op deze roem te teren en dus is het tijd om onze industrie te herdefiniÎren en daarvoor moeten we uit bestaande referentiekaders stappen en nieuwe nationale competenties formuleren. Een aardig voorbeeld gaven enkele strategieconsultants onlangs in deze krant. Als Nederland te klein is om een hoofdrol te spelen in grote onderzoeksthema’s zoals life sciences, nanotechnologie, dan moeten we ons er in specialiseren om kennis te ontwikkelen waarmee je die kennis kunt lokaliseren en kunt alloceren: Nederland als de kennistransporteur en -makelaar van de wereld. In het historisch licht van Nederland als de uitgever van Europa tijdens de Gouden Eeuw vind ik dat een goede herdefinitie van een bestaande activiteit.
Want nationaal talent wortelt in de geschiedenis. Daarom ook wil de gedachte mij maar niet loslaten dat Nederlanders een metafysische relatie hebben met licht. Hollandse meesters schilderden wereldberoemd licht. De lichtmicroscoop is een Nederlandse uitvinding. Sindsdien is Nederland toonaangevend in de optica en de daarmee samenhangende precisie-instrumentenbouw – telescopen en satellieten – dus ook astronomie en het ruimteonderzoek.
Verder abstraherend kun je ons nationale talent omschrijven als ‘waarnemen’: de rest van de wereld volgt met argusogen de Nederlandse ontwikkeling van radar. Philips ontstond als een gloeilampenfabriek en werd een wereldspeler met producten en patenten op het gebied van licht. De bekendste spin off is ASML , een van de slechts drie bedrijven in de wereld die in staat zijn precisiemachines te bouwen die met licht chips etsen op wafers. In de fotokopieermachines is OcÈ een speler met aanzien.
Licht dus, mede dankzij Nederlandse wetenschappers als natuurkundige Nicolaas Bloembergen. Hij won in 1981 een Nobelprijs voor zijn bijdrage aan de laserspectroscopie. Nederland is behoorlijk toonaangevend in de fotonica. Een van de meest veelbelovende toepassingen is een computer die niet werkt op elektriciteit maar op licht. Stel je voor: het rondpompen van elektronen door een atoomrooster gaat gepaard met weerstand, warmte, elektromagnetische interferentie tussen circuits en, vooral, traag, met slechts tien procent van de lichtsnelheid. Een hoop gedoe. Licht kent geen weerstand, fotonische cicuits interfereren niet. Het grootste probleem is het stilzetten van pulsen en ze vervolgens weer wegzenden, een soort optische condensator waarmee licht schakelbaar wordt. Het temmen van het licht is een titanenstrijd. Zo’n computer zou een miljoen maal krachtiger zijn dan wat wij nu gewend zijn. Wat zouden, in het licht van vergrijzing en dreigende verarming, de nationale revenuen zijn als wij in deze duizelingwekkende technologie de uitvindingen doen en de patenten weten te vestigen die ons wereldspeler maken in bijvoorbeeld optische transistoren?
Het gaat niet om de fotonica. Er zijn misschien betere voorbeelden. Waar het om gaat is dat we een beperkt aantal heldere, concrete doelen en uitdagingen formuleren waarmee we de komende decennia vooruit kunnen. Want het is niet erg om ‘de boot te missen’ als we in staat zijn om zelf een boot te bouwen. Nederland is een industrieland. Grote perioden van voorspoed zijn in onze geschiedenis voorafgegaan door het opnieuw uitvinden van de industrie. Dat geldt voor de Gouden Eeuw en dat ging zo vanaf 1870. Dat was mede te danken aan een onderwijshervorming, de hbs, bij wet ingesteld in 1863. De hbs was ruim een eeuw leverancier van technisch en natuurwetenschappelijk talent.
De laatste keer dat de regering industrialisatie serieus ter hand nam was in 1946, toen de regeringscommissie onder leiding van ir Th. P. Tromp besloot een nationale vliegtuigindustrie op te zetten. Ook de omvorming van De Staats Mijnen naar het huidige chemiebedrijf DSM in de jaren zestig is een goed voorbeeld van de herdefiniÎring van een oude industrietak.
De traditionele fabriek verdwijnt. Wat er voor in de plaats komt, zien we aan de decentralisatie van pc-as- semblage. Tot enige jaren geleden waren dat uitsluitend grote assemblagelijnen. Wie de weg weet, kan nu om de hoek buurtwerkplaatsen vinden waar maatwerk-pc’s van het huismerk worden samengesteld uitdezelfde modules als een merk-pc. Productietechnieken passen straks ‘achter in de winkel’.
Het is geen toeval dat met het verdwijnen van de hbs, door de Mammoetwet, in 1968 ook het industrieel elan en de status van techniek over hun hoogtepunt heen waren. Vanaf dat moment zette de de-industrialisatie in. De naoorlogse generatie kreeg oog voor de schaduwzijden van de welvaartsmaatschappij. De grammofoonplaat was de verzinnebeelding van de popcultuur die in protest streefde naar echtheid. Plastic, even tevoren nog het materiaal van de toekomst, stond symbool voor nep en namaak, oh ironie. Kunststof in zijn duizenden variÎteiten was de grote uitvinding van de scheikunde, een studie die jongeren na de Tweede Wereldoorlog hip vonden. Voor hun kinderen – de babyboomers – is chemie synoniem voor milieuvervuiling. Wat een inconsequente en slecht geÔnformeerde generatie.
Het idee dat Nederland nooit meer een industrieland zal zijn of zelfs nooit is geweest – ‘we zijn een handelsvolk’ – is ahistorisch en ontstaan na 1970. We leerden op de havo en vwo, opvolgers van de hbs, dat we vanuit een landbouwsamenleving (primair) waren geÎvolueerd naar een industrienatie (secundair) om vervolgens een maatschappij te worden die dreef op diensten (tertiair) en overheid (kwartair) en dat wij de eerste twee stadia hadden afgesloten. Dat is ideologische onzin.
Na de invoering van de Mammoetwet kwam de nadruk in het onderwijs immers steeds meer te liggen op zelfontplooiing door algemene vorming. Het was het sluitstuk van de arbeidersemancipatie waarna niemand meer in een fabriek zou hoeven werken.
Tegen dat beeld is geen kruid gewassen. Er zit niets anders op dan ‘fabriek’ ingrijpend te herdefiniÎren. De fabriek van de toekomst wordt niet bevolkt door mensen die spullen maken met hulp van machines, maar door mensen die producten ontwikkelen die ze laten maken door machines. Zulke fabrieken ontspruiten op de technocampus van de universiteit. Daarom is het hoog tijd dat we op zoek gaan naar radicaal vernieuwende kennis waarmee we nieuwe industrie kunnen opzetten met aanzienlijke voorsprong op de rest van de wereld. Een Derde IndustriÎle Revolutie na de Eerste in de Gouden Eeuw en de Tweede in de 19de eeuw. De commissie-Tromp had een duidelijk doel en boekte een concreet resultaat. De sluiting van de Staatsmijnen schiep een concreet doel en dito resultaat. De Deltawet schiep een doel, maar niemand wist dat we de openstormvloedkering en de Maeslantkering zouden bouwen, wonderen van innovatie.
De bouw van een lichtcomputer is een doel, ook al ligt dat nog heel ver weg. Dat we een kennissamenleving willen zijn, is geen doel maar een politieke platitude.
We moeten industrie dus los leren zien van de oude concepten en tegelijk moeten we een beperkt aantal technisch-wetenschappelijke doelen concretiseren. Behalve de lichtcomputer, het eerste afstotingsvrije volledig tissue-ge-engineerde kunsthart?
De enige manier om dat te bereiken is om van technologie een ministerspost te maken, zoals het geval is in Frankrijk en Duitsland en te zorgen dat die minister een technisch-wetenschappelijke achtergrond heeft. De laatste minister die in functie praktiserend technicus was, heette dr ir C. Lely en dat was begin vorige eeuw.
Zoals de hbs de Tweede IndustriÎle Revolutie de wind in de zeilen gaf, zo moet de Derde IndustriÎle Revolutie worden geschraagd met een maatregel waardoor techniek in het hele curriculum van ons onderwijs vanzelfsprekend, maar ook uitdagend wordt. Concrete doelen helpen daarbij beter dan beleidsnota’s. Toen de Amerikaanse president in 1960 zei dat zijn land binnen tien jaar een mens op de maan zou zetten, wilden veel jongeren bij Nasa werken. Er valt een hoop te doen in de komende kabinetsperiode.
Erwin van den Brink is hoofdredacteur van het technologietijdschrift De Ingenieur te Diemen.
Waarom is M.J. Sparnaay’s Van spierkracht tot warmtedood, een geschiedenis van de energie een leuk boek? Al mijmerend in een tuinstoel in de najaarszon vraag ik mij af hoeveel zonnevermogen er eigenlijk op aarde belandt? Dat is natuurlijk ook een van de vragen die Sparnaay zichzelf wel eens heeft gesteld in zijn professionele leven.
De zonnestraling die de aarde bereikt, vertegenwoordigt een energieproductie die meer dan duizendmaal zo groot is als de energieproductie die wij met zijn allen realiseren. Het energieverbruik in Nederland is slechts 0,2 % van de zonne-energie die als straling jaarlijks de Nederlandse bodem bereikt. Daar is dus nog een wereld te winnen. Dat doe je dan in elk geval niet door het planten van bomen. Bos zet geen zoden aan de dijk als het gaat om verduurzamen van energieverbruik. Om de CO2-cyclus te sluiten, dus om alle CO2 die wij uitstoten te compenseren door aanplant van biomassa ten behoeve van energie-opwekking, is een bebost oppervlak nodig van 130 keer Nederland.
Sparnaay dist aan de lopende band van die anekdotische sommetjes op. Maar meer nog dan dat is het boek een cultuurhistorisch verhaal over het natuurverschijnsel energie, geschreven met een grote compassie voor de wetenschappelijke onderzoekers die deze geschiedenis door de eeuwen hebben bepaald. Daarbij is hij een begenadigd stilist. Het boek is leuk als je bent geïnteresseerd in techniek en wetenschap en je wilt weten hoe het ook al weer allemaal zat met energie. Het boek leest als een her-introductiecursus, een feest der herkenning. Maar het leest niet als het oude natuurkundelesboek. De verteller neemt je bij de hand en neemt je mee naar het verleden.
Jammer genoeg verdiepte het vak natuurkunde op de middelbare school zich niet in de veranderende beeldvorming ten aanzien van energie. Sparnaay legt uit dat ons cultuurbegrip energie van vrij recente datum is. Tot in de negentiende eeuw was kracht in de natuurwetenschap een veel centraler begrip dan energie.
Anderzijds is ons pessimistische cultuurbeeld, dat onze wereld ten onder dreigt te gaan aan het overschrijden van de grenzen aan de groei, ook niet van vandaag of gisteren. De titel van het boek refereert daar aan: in de negentiende eeuw geloofde men in de zogenoemde warmtedood. Op enig moment zou alle energie zijn omgezet in warmte en aangezien die warmte vervliegt (de entropie neemt toe), lag op een termijn van enkele honderden miljoenen jaren, zo dacht men, een akelig einde in het verschiet van de schepping in een ijzingwekkend koud duister.
Technische en natuurwetenschappelijke inzichten waren dus vroeger niet alleen anders omdat de kennis nog niet zover was als nu, maar ze werden ook (mede) bepaald door de tijdgeest. Sparnaay brengt de theorie van de warmtedood in verband met het toen heersende cultuurpessimisme in Europa, onder meer verbeeld in Oswald Spenglers Untergang des Abendlandes. Dat sombere tij begon merkwaardig genoeg te verlopen nadat tegen het einde van de negentiende eeuw een nieuwe warmtebron was ontdekt: radio-actieve elementen. Vanaf dat moment kwam de samenleving in een tijdperk waarin we vooral gingen geloven in vooruitgang dankzij techniek.
Vandaag de dag maakt kernenergie juist weer deel uit van de pessimistische beeldvorming waarin milieu centraal staat. Sparnaay ziet een parallel tussen dit pessimisme en dat tijdens de negentiende eeuw. Er is nog zoveel zonne-energie…
M.J. Sparnaay: Van spierkracht tot warmtedood. Een geschiedenis van de energie ● Voltaire ● 287 blz. ● € 35,85 ● ISBN 9058480216
HET TRACÉ VAN DE HOGESNELHEIDSLIJN-ZUID WORDT ZO GEBOUWD DAT ER IN DE TOEKOMST EEN MAGNEETZWEEFTREIN OVER KAN RIJDEN. DIT MELDDE ING. MARTIN VAN PERNIS, DIRECTEUR VAN HET CONSORTIUM TRANSRAPID NEDERLAND, TIJDENS EEN PROEFRIT VAN DE MAGNEETZWEEFTREIN IN HET DUITSE LATHEN. EEN TEST, WAAR JE RUSTIG BIJ KON BLIJVEN STAAN.
tekst erwin van den brink foto siemens
Animatie van de zweeftrein in Shanghai.
Binnen 5 km op 300 km/h. Een
TGV of ICE heeft daar 28 km voor nodig. Een TGV of ICE zit dan aan zijn top, een Transrapid trekt nog even door naar 500 km/h. De TR-8, het eerste productievoertuig dat Transrapid heeft gebouwd, ondergaat momenteel tests voor de eerste lijndienst, namelijk tussen de luchthaven en het centrum van Sjanghai, die in 2003 operationeel moet zijn.
Met een licht schokje verheft de trein zich. Dan zet de TR-8 de vaart erin. Binnen luttele seconden bewegen we met een snelheid van 100 km/h. Doodstil. De proefbaan in het Duit- se Lathen, even over de Groningse grens, heeft aan beide uiteinden een lus om te keren. Als we de eerste lus ingaan, accelereert de trein naar 270 km/h. Zodra we de wissel naar het rechte stuk op de terugweg passeren haalt de TR-8 400 km/h. Zitten is niet geboden. Je kunt rustig blijven staan. Tot 300 km/h is het buitengewoon stil in de cabine. Met het door- trekken naar 400-420 km/h ontstaat een laagfrequent geluid van het denderen van de lucht langs de buitenwand, die kennelijk tur- bulent wordt. Toch is het geluid lang niet zo storend als de herrie die passagiers in turbo- propvliegtuigen hebben te verduren, waarvan de Transrapid met zijn kruissnelheid van 500 km/h de gedoodverfde concurrent is.
MEET- EN REGELTECHNIEK
Twee zaken maken deze test wat onduide- lijk. Deze proefrit is nodig om de meet- en regelprogrammatuur helemaal foutloos te maken. De trein zwieberde dan ook een beetje. Ook reden we 400 km/h en nog niet 500 km/h. De luchtweerstand neemt expo- nentieel toe met de snelheid. We zouden dus nog eens een volledig afgeregeld productie- exemplaar bij 500 km/h willen beleven.
De meet- en regeltechniek is het grote geheim dat Siemens heeft beschermd met octrooien. Aan de hardware is inmiddels niets geheimzinnig meer. Het idee om treinen mag- netisch te laten zweven en ze voort te bewegen met een lineaire motor die in de baan zit, dateert van 1934. Ing. Martin van Pernis, directeur van het consortium Transrapid Nederland: ‘Het is niet de elektrotechniek die voor de doorbraak van de trein heeft gezorgd, maar de komst van de informatietechnologie begin jaren negentig, die de software moge- lijk maakte om de meet- en regelelektronica te besturen.’ De regelkring heeft een loop van een nanoseconde en voert dus een miljoen metingen en berekeningen per seconde uit. Van Pernis zegt ook nog even dat de bouwers van de HSL Zuid het tracé, inclusief tunnels, geschikt maken voor een levitatietrein.
De acceleratie is zo gekozen dat mensen inderdaad kunnen blijven staan, omdat anders de in- en uitstaptijden (fasten your seatbelts en stow your luggage) enorm zouden toenemen, wat de tijdwinst door de accelera- tie teniet doet. De versnelling is die van een personenauto. Het verschil is dat de versnel- ling aanhoudt tot de snelheid van 500 km/h is bereikt. Een grotere acceleratie is mogelijk, bijna onbegrensd. Voor vrachttreinen zou dat kunnen – er is
namelijk geen
bestuurder, die
zit in het contro-
lecentrum. In
verticale positie
zou het systeem
kunnen dienen
als booster, aan-
jager, van zware
raketten, een
soort elektromagnetisch ruimtekanon.
Volgens Siemens legt de zweeftrein de afstand Amsterdam-Groningen met tussen- stops binnen het uur af (54 minuten). De bus van Lathen naar Utrecht doet er terug weer een tergende drie uur over.